ECLI:NL:GHARL:2025:5523

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
200.351.609
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarigen na echtscheiding en onvermogen van de vader om adequaat te communiceren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezamenlijk gezag over twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], door de moeder. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, verzocht om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast. De rechtbank had haar verzoek afgewezen, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren gewijzigd dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 31 januari 2025 werd ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juli 2025 was de vader niet aanwezig, ondanks dat hij opgeroepen was. Het hof concludeerde dat de vader niet adequaat had gereageerd op de communicatie van het hof en dat dit zijn verantwoordelijkheid was. De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarigen, die bij de moeder wonen. Het huwelijk van de ouders was op 22 juni 2021 ontbonden.

Het hof oordeelde dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verliep en dat de vader niet in staat was om op een verantwoordelijke manier samen met de moeder het gezag over de kinderen uit te oefenen. De vader had in het verleden al laten zien dat hij niet proactief was in het nemen van beslissingen die in het belang van de kinderen waren. Gezien deze omstandigheden heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, met de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.351.609
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 567216)
beschikking van 9 september 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.H. Boom.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP) te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 mei 2024 en 31 oktober 2024. De beschikking van 31 oktober 2024 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 31 januari 2025.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening met betrekking tot het verzoek kenbaar te maken, maar hebben daar geen gebruik van gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
2.4
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de vader niet aanwezig bij de mondelinge behandeling. De door het hof in deze zaak naar de vader verzonden post is retour gekomen. Het hof stelt vast dat de correspondentie over de procedure is verzonden naar het adres van de vader dat in de Basisregistratie Personen (BRP) is opgenomen. Navraag bij een voormalige advocaat van de vader bij de rechtbank heeft het hof geen ander adres opgeleverd. Het hof concludeert dat de vader naar behoren is opgeroepen en dat het voor zijn rekening en risico komt dat de post van het hof hem mogelijk niet heeft bereikt.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op 22 juni 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015,
over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen bij de moeder.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben van 10 mei 2022 tot en 10 mei 2024 onder toezicht gestaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om voortaan alleen met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te worden belast, afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, haar verzoek om belast te worden met het eenhoofdig gezag over de kinderen alsnog toe te wijzen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Braziliaanse en de Nederlandse nationaliteit, waardoor deze zaak een internationaal karakter heeft. Het hof dient daarom eerst de vraag te beoordelen of de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek rechtsmacht heeft.
5.2
Het verzoek gaat over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 Brussel II-ter [1] zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind de gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 28 november 2023, hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast en daartegen is geen grief gericht. Daarom zal ook het hof bij de beoordeling van het geschil het Nederlandse recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Wat staat in de wet?
5.4
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Hoe oordeelt het hof?
5.5
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat wijziging van het gezag (anderszins) in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen en het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag alsnog toewijzen. Het hof legt deze beslissing hieronder uit.
5.6
Zoals de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwegen verloopt de communicatie tussen partijen moeizaam en zijn beslissingen voor de kinderen in het verleden als gevolg van de houding van de vader vertraagd. Ondanks dat de rechtbank, mede naar aanleiding van de zitting in eerste aanleg waar de vader aanwezig was, in de bestreden beschikking heeft benadrukt dat de vader niet meer voor onnodige vertraging mag zorgen bij het nemen van gezagsbeslissingen, dat hij proactief moet meedenken en vlot moet reageren op berichten van de moeder over belangrijke aangelegenheden voor de kinderen, is het hof gebleken (want onweersproken) dat dit de vader in de afgelopen periode (opnieuw) niet is gelukt. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangevoerd dat de vader recent niet betrokken wilde worden bij de keuze van de middelbare school voor [de minderjarige1] en dat zij hem een maand geleden om toestemming heeft gevraagd voor gesprekken met een psycholoog voor [de minderjarige2] , maar dat hij daar nog niet op heeft gereageerd. Het hof concludeert daaruit dat de door de rechtbank beoogde verbetering in het contact tussen de ouders over gezagsbeslissingen is uitgebleven. Zoals de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft benadrukt is de vader ondanks dat hij een zeer regelmatig contact heeft met de kinderen, waarbij het hof aantekent dat hij de plaats van uitvoering van de omgangsregeling kennelijk niet met de moeder wil delen, onmachtig gebleken om op een verantwoordelijke manier samen met de moeder het gezag over de kinderen uit te oefenen. De voor de kinderen benodigde beslissingen kunnen als gevolg van deze onmacht onvoldoende voortvarend gezamenlijk worden genomen, hetgeen niet in het belang van de kinderen is.
5.7
Naar het oordeel van het hof is voldoende duidelijk dat de vader niet in staat is zich proactief op te stellen en binnen een redelijke termijn op belangrijke berichten van de moeder over de kinderen te reageren. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat voldoende vaststaat dat onder deze omstandigheden handhaving van het gezamenlijk gezag van de ouders niet in het belang van de kinderen is en dat ook niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt in deze situatie. De kinderen hebben in het verleden twee jaar onder toezicht gestaan. Ondanks dat binnen de ondertoezichtstelling is ingezet op het verbeteren van de communicatie tussen de ouders en de manier waarop de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen, heeft dit niet tot (voldoende) verbetering geleid. Daar komt bij dat de GI al in 2023 heeft benadrukt dat de vader zich onvoldoende bewust lijkt dat in het kader van de uitoefening van het ouderlijk gezag een actieve en betrokken houding van hem wordt verwacht, maar dat deze houding onveranderd is gebleken. Nadat ook de rechtbank hem in de bestreden beschikking nogmaals heeft gewezen op de noodzaak van een meer adequate houding ten aanzien van gezagsbeslissingen, heeft de vader opnieuw laten zien dat hem dat niet lukt. Het hof zal de moeder alleen belasten met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 31 oktober 2024 en opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en belast de moeder alleen met het ouderlijk gezag over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 9 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking).