ECLI:NL:GHARL:2025:5527

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
200.355.432
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [verzoeker]. De kinderrechter had eerder, op 22 april 2025, een machtiging verleend voor uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, welke beslissing door [verzoeker] werd bestreden. Het hof heeft vastgesteld dat [verzoeker], geboren in 2007 in Algerije, onder tijdelijke voogdij van een gecertificeerde instelling was gesteld. De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift dat op 4 juni 2025 was ingediend, en de mondelinge behandeling vond plaats op 22 juli 2025.

Het hof heeft de rechtmatigheid van de machtiging beoordeeld, waarbij het van belang was dat [verzoeker] op het moment van indiening van het verzoekschrift zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het hof concludeert dat de kinderrechter de machtiging rechtmatig heeft verleend, omdat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [verzoeker] en hij niet gemotiveerd was voor hulpverlening. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij het belang van [verzoeker] voorop staat. De beslissing benadrukt dat er actie ondernomen moest worden om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp zou onttrekken, en dat een gesloten accommodatie noodzakelijk was voor zijn ontwikkeling en hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.355.432
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 591580)
beschikking van 9 september 2025
inzake
[verzoeker],
ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof verblijvende in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting [naam1] te [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. F.W. Oehlen,
en
de gecertificeerde instelling
[verweerster],
gevestigd te [plaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de voogd.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (de kinderrechter) van 22 april 2025, uitgesproken onder zaaknummer 591580, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 juni 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door mr. F.B. Flooren, als waarnemer van mr. Oehlen, en vergezeld door een tolk Marokkaans Arabische taal;
- een vertegenwoordiger van de voogd.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is volgens zijn opgave [in] 2007 in [plaats3] , Algerije geboren.
3.2
Bij beschikking van 31 januari 2023 is [verzoeker] onder tijdelijke voogdij van de voogd gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
De kinderrechter heeft een machtiging verleend om [verzoeker] uit huis te plaatsen in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp met ingang van 22 april 2025 tot 20 augustus 2025.
4.2
[verzoeker] is het niet eens met die beslissing en is daarvan in hoger beroep gekomen.
[verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, het verzoek van de voogd tot uithuisplaatsing van hem in een voorziening voor gesloten jeugdzorg voor de periode tot 20 augustus 2025 alsnog af te wijzen en de door het hof te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De voogd heeft tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
[verzoeker] is volgens opgave geboren in Algerije en heeft niet de Nederlandse nationaliteit, zodat deze zaak een internationaal karakter heeft. Het hof zal dan ook eerst moeten beoordelen of de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek rechtsmacht heeft.
5.2
Het voorliggende verzoek gaat over de ouderlijke verantwoordelijkheid. Gelet op artikel 7 lid 1 Brussel II-ter [1] zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind de gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [verzoeker] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, 9 april 2025, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
De kinderrechter heeft Nederlands recht toegepast en daartegen is geen grief gericht. Daarom zal ook het hof bij de beoordeling van het geschil het Nederlandse recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
Wat zegt de wet?
5.4
Op grond van artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.5
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
Hoe oordeelt het hof?
5.6
Op grond van artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] als minderjarige ontvankelijk in zijn hoger beroep. Het beroep is tijdig ingesteld.
5.7
De machtiging tot uithuisplaatsing in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp die bij de bestreden beschikking met ingang van 22 april 2025 is verleend, is gedurende drie maanden niet ten uitvoer gelegd. Dit heeft tot gevolg dat die machtiging per 22 juli 2025 is komen te vervallen [2] . Het hof moet nog wel toetsen of die machtiging op goede gronden is gegeven (rechtmatig is verleend).
5.8
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp rechtmatig heeft verleend. De kinderrechter heeft de beslissing zorgvuldig gemotiveerd. Het hof neemt die motivering, na eigen onderzoek, over en maakt die tot de zijne. Het hof zal de beslissing van de kinderrechter dan ook in stand laten (bekrachtigen) en voegt daar het volgende aan toe.
5.9
Voldoende duidelijk is dat er veel zorgen over [verzoeker] waren en nog steeds zijn. Het hof is dan ook, net als de voogd en de rechtbank, van oordeel dat de tijd tot aan [verzoeker] zijn meerderjarigheid zo veel als mogelijk voor diagnostiek en hulpverlening moet worden benut. Uit de stukken blijkt dat [verzoeker] vaak is weggelopen uit een open setting waardoor de hulpverlening onvoldoende van de grond kwam, zodat naar het oordeel van het hof niet (langer) met een minder ingrijpende maatregel kon worden volstaan. Dat er slechts vier maanden restte tot aan de meerderjarigheid van [verzoeker] , hij niet gemotiveerd was voor hulpverlening en daaraan niet wilde meewerken, is - anders dan [verzoeker] stelt - geen reden om de machtiging voor de benodigde jeugdhulp in een gesloten accommodatie af te wijzen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen was het juist belangrijk en noodzakelijk dat er actie werd ondernomen, in plaats van [verzoeker] aan zijn lot over te laten. Daar komt bij dat uit de stukken blijkt dat [verzoeker] baat heeft bij een omgeving met duidelijke kaders en begrenzing, zodat hij binnen een gesloten accommodatie mogelijk beter in staat zou zijn geweest om tot rust te komen en aan de hulpverleningsdoelen te werken. Het feit dat de machtiging achteraf gezien wegens gebrek aan een geschikte plek niet uitvoerbaar is gebleken, maakt het voorgaande niet anders.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 april 2025.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 9 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking).
2.Artikel 6.1.12 lid 3 Jw.