ECLI:NL:GHARL:2025:5578

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
W200.351.253/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in belastingzaak met verzoeker

Op 11 september 2025 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een beslissing genomen op het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. P. van der Wal, mr. T. Tanghe en mr. R.A.V. Boxem, ingediend door verzoeker in een belastingzaak. Verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld in een belastingzaak, maar zijn verzoek om verwijzing naar het gerechtshof Amsterdam werd afgewezen. Vervolgens diende hij een wrakingsverzoek in tegen de raadsheren die zijn zaak zouden behandelen, omdat hij vreesde voor beïnvloeding door een voormalig president van de rechtbank Gelderland, mr. R.C.C. van Leest, wegens grensoverschrijdend gedrag. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, omdat het verzoek niet op feiten en omstandigheden was gebaseerd die de onpartijdigheid van de rechters in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker misbruik maakte van het wrakingsrecht door een opeenstapeling van wrakingsverzoeken in te dienen. De wrakingskamer heeft ook bepaald dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om zo ongerechtvaardigd oponthoud te voorkomen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Locatie Arnhem
Wrakingsnummer W200.351.253/02
Datum beslissing:
11 september 2025
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker]te
[woonplaats](hierna: verzoeker)
1.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van het Hof is ingeschreven onder het nummer BK-ARN 23/2672.
1.2. Bij bericht van 1 juli 2025 heeft de griffier van het Hof aan verzoeker medegedeeld dat de vijfde meervoudige belastingkamer het hoger beroep zal behandelen op 17 september 2025 en dat de samenstelling van de kamer bestaat uit mr. P. van der Wal, mr. T. Tanghe en mr. R.A.V. Boxem. In dat bericht is verzoeker tevens de gelegenheid geboden om bij de zitting aanwezig te zijn.
1.3. Bij brief met als dagtekening 19 juni 2025, bij het Hof ingekomen op 4 juli 2025, heeft verzoeker verzocht om verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam. Bij bericht van 29 juli 2025 heeft de griffier van het Hof aan verzoeker medegedeeld dat het Hof dit verzoek heeft afgewezen wegens het ontbreken van een dringende reden.
1.4. Bij brief van 31 juli 2025, bij het Hof ingekomen op 6 augustus 2025, heeft verzoeker de wraking verzocht van de raadsheren mr. P. van der Wal, mr. T. Tanghe en mr. R.A.V. Boxem.
1.5. De raadsheren van wie om wraking is verzocht, hebben te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid te worden gehoord.
1.6. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2025. Daarbij is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. De raadsheren zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
1.7. Verzoeker heeft bij brief van 29 augustus 2025, door het Hof ontvangen op 2 september 2025, een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de wrakingskamer, mr. R.F.C. Spek, de andere leden van de wrakingskamer en alle raadsheren van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

2.Beoordeling wrakingsverzoek leden wrakingskamer

2.1.
De wrakingskamer stelt het wrakingsverzoek ten aanzien van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling omdat dit verzoek niet anders kan worden verstaan dan als aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. De wrakingskamer zal dat hierna toelichten.
2.2.
Verzoeker heeft in deze procedure eerder een wrakingsverzoek ingediend. De wrakingskamer heeft dit verzoek in de beslissing van 25 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1184 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het betrekking heeft op leden van het Hof die niet met de behandeling van de zaak zijn belast.
2.3.
In het wrakingsverzoek ten aanzien van de voorzitter en de leden van de wrakingskamer geeft verzoeker een opsomming van bezwaren die ofwel geen betrekking hebben op de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer, dan wel niet in overeenstemming zijn met het wrakingsprotocol van het Hof.
2.4.
Verzoeker voert verder als wrakingsgrond aan:
“THAT WE WILL REJECT (WRAKING) EACH JUDGE OPERATING AT THIS COURT,
INDEED THIS IS OUR COURT CASE!
THEREFORE ALSO JUDGES OPERATING ON 17 SEPTEMBER 2025!
THIS SERIOUS MALPRACTICE OF mr. R.F.C. Spek ADD TO OUR COMPLAINT AGAINST HIS BEHAVIOR.”
2.5.
In geval sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken, doordat eerst de zittingsrechters en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, kan de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld. Artikel 8:18, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) staat daaraan niet in de weg. Dat voorschrift is immers alleen van toepassing indien sprake is van een verzoek dat kan worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 van de Awb. Die uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van het EHRM, inhoudende dat de hoofdregel dat de behandeling van een wrakingsverzoek niet achterwege mag worden gelaten, alleen geldt bij een verzoek dat "does not immediately appear to be manifestly devoid of merit". [1]
2.6.
Er is sprake van een stapeling van wrakingsverzoeken. Verzoeker wil met deze wraking en de aankondiging van de wraking van elke raadsheer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afdwingen dat de behandeling van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam wordt verwezen. Daarmee maakt hij oneigenlijk gebruik van de mogelijkheid tot wraking. De wrakingskamer stelt daarom het verzoek van 2 september 2025 tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling.

3.Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1.
Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
3.3.
Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker – kort gezegd – ten grondslag gelegd dat hij aangifte heeft gedaan tegen mr. R.C.C. van Leest, voormalig president van de rechtbank Gelderland en voormalig afdelingsvoorzitter van de afdeling Strafrecht bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, wegens grensoverschrijdend gedrag. Verzoeker vreest voor beïnvloeding van de onderhavige belastingzaak door mr. Van Leest en is daarom van mening dat deze zaak niet door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan worden behandeld, maar moet worden verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Hij verwijst daarvoor naar de beschikking van de beklagkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 april 2023. Daarin heeft de beklagkamer de behandeling van het klaagschrift van verzoeker tegen het niet vervolgen van mr. Van Leest verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam. Door het dossier niet naar dat gerechtshof te sturen hebben de raadsheren zich niet gedragen als onafhankelijke, onpartijdige, integere en deskundige rechters, aldus verzoeker.
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van artikel 15 van de Wet op de rechterlijke indeling en artikel 8:105, lid 1, van de Awb in verbinding met artikel 12 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen. Artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling kan verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is. Een beslissing daarover heeft een procedureel karakter. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van procedurele beslissingen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel dan ook geen grond vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel.
3.5.
Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Daarvan is niet gebleken.
3.6.
De verwijzing naar de onder 3.3 genoemde beslissing van 14 april 2023 maakt dit oordeel niet anders. Het betreft een klaagschrift van verzoeker tegen de beslissing van de officier van Justitie om tegen mr. Van Leest geen strafvervolging in te stellen. De strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de behandeling verwezen, omdat mr. Van Leest voor zijn functie als president bij de Rechtbank Gelderland, werkzaam is geweest bij de afdeling strafrecht van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze omstandigheid doet zich in deze belastingzaak tussen verzoeker en de Belastingdienst niet voor.
3.7.
De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek daarom afwijzen.
3.8
Gezien de hierboven al gesignaleerde stapeling van wrakingsverzoeken en de al genoemde aankondiging van verzoeker dat hij opnieuw wrakingsverzoeken zal indienen, acht de wrakingskamer redenen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:18, lid 4, van de Awb en bepaalt dan ook dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaak met nummer BK-ARN 23/2672 niet in behandeling zal worden genomen.
De beslissing
De wrakingskamer:
  • stelt het verzoek tot wraking van 2 september 2025, zoals gedaan ten aanzien van de leden van de wrakingskamer van het Hof, buiten behandeling
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. P. van der Wal, mr. T. Tanghe en mr. R.A.V. Boxem af, en
  • bepaalt dat een nieuw verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak met nummer BK-ARN 23/2672 niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. F.A.M. Bakker en mr. J. Sap, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht).

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2038.