ECLI:NL:GHARL:2025:5595

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
200.346.776/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van schade door verzekeraar op bestuurder onder invloed van alcohol na dodelijk verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een vordering van De Vereende N.V. tegen [appellant], die als bestuurder betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verzekeraar vorderde schadevergoeding van [appellant] voor de kosten die zij had gemaakt na het ongeval, waarbij de vriendin van [appellant] om het leven kwam. Het hof oordeelde dat De Vereende zich kon beroepen op de verhaalsclausule in de polisvoorwaarden, die het mogelijk maakt om schade te verhalen op de verzekerde wanneer deze onder invloed van alcohol een ongeval veroorzaakt. Het hof wees de vordering van De Vereende toe en bekrachtigde het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij [appellant] werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten. Het hof concludeerde dat de verhaalsclausule niet oneerlijk was en dat [appellant] zich niet kon beroepen op een gebrek aan causaal verband tussen zijn alcoholgebruik en het ongeval.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.346.776/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566237
arrest van 2 september 2025
in de zaak van
[appellant],
die verblijft in [plaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.F. van Duin te Ridderkerk,
tegen
De Vereende N.V.,
die is gevestigd in Rijswijk,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
De Vereende,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten.

1.Het verloop van de procedure bij het hof

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 5 juni 2024 [1] tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in de procedure bij het hof blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep
• de memorie van grieven (met een productie)
• de memorie van antwoord (met producties)
• het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 15 juli 2025 is gehouden.
1.2
[appellant] heeft op (zaterdag) 12 juli 2015, dus enkele dagen voor de mondelinge behandeling, nieuwe producties - een onderzoeksrapport van Baan Hofman van 27 februari 2025 en enkele pagina’s van een arrest van het hof Den Haag van 15 mei 2025 - in het geding gebracht. Dat is te laat. Omdat de stukken wel informatie bevatten die voor de beoordeling van het geschil van belang zijn, zal het hof de stukken toch niet buiten beschouwing laten. De goede procesorde verzet zich daartegen in dit geval (vgl. art. 87 lid 6 Rv). Daar staat tegenover dat De Vereende wel het recht heeft nog op de stukken te reageren. Hierna zal blijken dat de inhoud van de stukken [appellant] niet helpt. De Vereende heeft daarom geen redelijk belang om alsnog op de stukken te reageren. Het hof zal haar om die reden die gelegenheid niet bieden.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat om de vraag of De Vereende de schade die zij heeft vergoed aan de nabestaanden van het slachtoffer van een eenzijdig verkeersongeval met een door [appellant] bestuurde en door hem bij de Vereende verzekerde auto kan verhalen op [appellant] . De auto was bij De Vereende verzekerd. De polisvoorwaarden bevatten een verhaalsclausule.
2.2
De Vereende heeft bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld
€ 109.580,70, vermeerderd met rente en proceskosten aan haar te betalen. De rechtbank heeft deze vordering grotendeels toegewezen.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
2.4 Het hof zal oordelen dat de vordering van De Vereende toewijsbaar is en zal het hoger beroep dus afwijzen. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.

3.De relevante feiten.3.1 [appellant] heeft met ingang van 24 september 2018 zijn personenauto (een Hyundai Atos - hierna: de auto) bij De Vereende verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid.3.2 Op de verzekering zijn onder meer de Polisvoorwaarden Motorrijtuigen dV-MRV 0312 (hierna: de polisvoorwaarden) van toepassing verklaard. In hoofdstuk 4 van deze polisvoorwaarden is onder meer het volgende bepaald:“Bestuurder onder invloed

Wij mogen schade verhalen als:

- de bestuurder zoveel alcohol heeft gedronken dat het eigenlijk niet mogelijk was om het motorrijtuig op een juiste manier te besturen;
- het alcoholniveau in de adem en/of het bloed van de bestuurder hoger was dan wettelijk toegestaan;
- de bestuurder onder invloed van een bedwelmend of opwekkend middel was waardoor het eigenlijk niet mogelijk was om het motorrijtuig correct te besturen.

Wij verhalen op u dan:

- alle schade die wij hebben moeten vergoeden;
- alle kosten die wij hebben moeten maken.
3.3
[appellant] bestuurde in de nacht van 23 op 24 november 2018 de auto, toen de auto rond 04:45 uur betrokken raakte bij een eenzijdig ongeval binnen de bebouwde kom van Rotterdam. De auto raakte tegen de kopse kant van de geleiderail van de tegengestelde rijstrook van de weg waarop de auto ten tijde van het ongeval reed. Bij dat ongeval raakte de vriendin van [appellant] , die in de passagiersstoel zat, ernstig gewond. De vriendin, mevrouw [naam1] , is enkele dagen later in het ziekenhuis overleden.
3.4
Door de politie is een onderzoek ingesteld naar rijden onder invloed door [appellant] . In een proces-verbaal van politie van 24 november 2018 zijn de resultaten van het onderzoek samengevat.
In het proces-verbaal is vermeld dat een van de verbalisanten toen hij ter plaatse kwam, vaststelde dat de adem van [appellant] rook naar het gebruik van alcoholhoudende drank, dat hij bloeddoorlopen ogen had en met dubbele tong sprak.
Volgens het proces-verbaal is op 24 november 2018 om 6:45 uur bloed afgenomen bij [appellant] . Bij het bloedonderzoek is een alcoholgehalte van 0,91 milligram per milliliter bloed vastgesteld. De algemene grenswaarde voor alcoholgebruik van de bestuurder van een motorvoertuig is op grond van art. 8 lid 2 onder b Wegenverkeerswet (WVW) 0,5 milligram. Voor beginnende bestuurders (zoals [appellant] ) geldt op grond van art. 8 lid 3 onder b WVW een grenswaarde van 0,2 milligram per milliliter bloed.
3.5
De politie heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van het ongeval. Dat onderzoek is vastgelegd in een Proces-verbaal Verkeersongevallen analyse van 8 april 2019. De bedoeling van het onderzoek was om duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke toedracht en het verloop van het ongeval. De conclusies van het onderzoek zijn de volgende:

a. Het ongeval is waarschijnlijk primair te wijten geweest aan een (re)actie van de bestuurder van de Hyundai.b. De botssnelheid van de Hyundai lag, gezien de data uit de Crashtest-Database (…) waarschijnlijk tussen de 50 en 80 km/h.c. Het betrokken voertuig verkeerde, voor zover kon worden vastgesteld, rij-technisch in een voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken of afwijkingen welke van invloed waren of konden zijn op het ontstaan van dit ongeval.(…)”
In het kader van het onderzoek is de schade aan de auto vastgesteld. Daarbij is geconstateerd dat onder meer de stuurinrichting van de auto is afgebroken.
3.6
Mevrouw [naam1] was moeder van een zoontje van vijf jaar. Dat zoontje is bij zijn grootouders gaan wonen. De Vereende heeft na onderhandelingen met de advocaat van (de wettelijk vertegenwoordiger van) het zoontje een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin de schade van het zoontje is vastgesteld op € 75.000,- exclusief de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand.
In art. 1 van de vaststellingsovereenkomst is vermeld:

De door gerechtigde door dit ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade wordt behoudens de buitengerechtelijke kosten vastgesteld op een bedrag van€ 75.000,00 (zegge: vijfenzeventigduizend euro 0/00) waarvan als voorschot € 10.000,00 werd uitgekeerd zodat twee slotuitkeringen resteren van €35.000,00 aan mevrouw [naam2][hof: de grootmoeder]
voor de aanpassing van de woning en de dagelijkse zorg voor gerechtigde, en € 30.000 aan gerechtigde zelf voor zorg en kosten na het bereiken van zijn meerderjarigheid;
De Vereende heeft daarnaast € 22.532,18 aan buitengerechtelijke rechtsbijstand aan de advocaat en € 5.575,51 aan kosten van Trivium-Advies vergoed. Trivium-Advies was door de advocaat ingeschakeld om te adviseren over aanpassing van de woning van de grootouders. Ook heeft De Vereende € 1.875,- aan kosten in verband met de uitvaart vergoed. Het door De Vereende ingeschakelde expertisebureau Heijs Letsel Expertise heeft
€ 4.598,02 bij De Vereende in rekening gebracht.
3.7
De Vereende heeft [appellant] gesommeerd om de som van de hiervoor vermelde bedragen - € 109.580,71 - te vergoeden. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommatie.
3.8
Het Openbaar Ministerie te Rotterdam heeft [appellant] in verband met het ongeval gedagvaard voor overtreding van artikel 6 WVW (dood door schuld in het verkeer). In de tenlastelegging is opgenomen dat het ongeval plaatsvond terwijl [appellant] onder invloed van alcohol verkeerde als bedoeld in art. 8 lid 2 onder b WVW. Ook is aan [appellant] overtreding van art. 8 lid 3 WVW ten laste gelegd.
De strafkamer van het hof Den Haag heeft in een arrest van 15 mei 2025 [appellant] deze feiten bewezen verklaard. Dat hof heeft onder meer overwogen dat naar zijn oordeel niet aannemelijk is geworden dat een technisch gebrek aan de auto heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval.
[appellant] heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest.

4.De beoordeling van het geschil

Plan van behandeling4.1 De Vereende vordert de schade die zij vanwege het ongeval heeft uitgekeerd en haar eigen schade van [appellant] . Zij baseert deze vordering op de in 3.2 aangehaalde clausule uit de polisvoorwaarden (hierna: de verhaalsclausule) en op art. 15 lid 1 (eerste volzin) WAM. Deze bepaling biedt de WAM-verzekeraar die schade vergoedt die niet door een met hem gesloten verzekering was gedekt het recht van verhaal op de verzekerde als die voor de schade aansprakelijk is.
4.2
De rechtbank heeft de vordering van De Vereende toegewezen op de grondslag van de verhaalsclausule. Aan de bespreking van art. 15 lid 1 WAM is de rechtbank niet toegekomen. Ook het hof komt daaraan niet toe. Het hof merkt wel op dat deze grondslag niet tot toewijzing van de vordering zou kunnen leiden, omdat in de polisvoorwaarden voor wat betreft de dekking van (alleen) de wettelijke aansprakelijkheid geen bepaling is opgenomen waarin de dekking van schade veroorzaakt door een bestuurder - kort gezegd - onder invloed van alcohol wordt uitgesloten. Zo’n dekkingsuitsluitingsclausule is in hoofdstuk 5 van de polisvoorwaarden wel opgenomen voor verzekeringen met beperkt casco, maar niet voor een verzekering van alleen het risico van wettelijke aansprakelijkheid.
4.3
Het hof zal hierna nagaan of de vordering van De Vereende op basis van de verhaalsclausule toewijsbaar is. Het hof zal daarbij nagaan of De Vereende zich op de verhaalsclausule kan beroepen en, als dit het geval is, ingaan op de twee schadeposten die door [appellant] ter discussie zijn gesteld.
De verhaalsclausule4.4 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de verhaalsclausule, als onderdeel van de toepasselijke polisvoorwaarden, van toepassing is op de verzekeringsovereenkomst tussen partijen. Daar kan dus van worden uitgegaan.
4.5
Partijen verschillen over de uitleg van de clausule. Volgens [appellant] volgt uit deze clausule niet dat De Vereende bevoegd is tot verhaal van de schade wanneer de bestuurder meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in het bloed heeft. [appellant] wijst erop dat in de drie onderdelen van de clausule drie situaties worden beschreven. Twee daarvan (de eerste en de derde) zien op de situatie dat de bestuurder “eigenlijk” niet meer in staat is het motorrijtuig correct te besturen. Als dat al het geval is wanneer het alcoholniveau bij de bestuurder hoger is dan wettelijk is toegestaan (het middelste onderdeel) voegen de beide andere onderdelen niets toe. Dat zal niet de bedoeling zijn. Om die reden moet ook wanneer aan de in het middelste onderdeel beschreven situatie is voldaan nog worden vastgesteld dat de bestuurder - die meer alcohol in adem en/of bloed heeft dan wettelijk is toegestaan - eigenlijk niet in staat was het motorrijtuig op de juiste wijze te besturen.
De Vereende legt de clausule zo uit dat de drie onderdelen zien op drie verschillende situaties en dat een van die situaties is dat de bestuurder meer alcohol in het bloed heeft dan wettelijk is toegestaan. Als die situatie zich voordoet kan De Vereende de schade verhalen, ook als niet apart wordt vastgesteld dat de bestuurder het motorrijtuig eigenlijk niet kon besturen.
4.6
Bij de uitleg van dit beding gelden de maatstaven van het arrest DSM/Fox uit 2004. Indien de verzekerde de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument geldt daarnaast de eis dat voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat bij een schadevoorval als hier aan de orde verhaal kan plaatsvinden. Bij twijfel over de betekenis van het beding prevaleert de voor de verzekerde gunstigste uitleg (art. 6:238 lid 2 BW). [2]
4.7
Naar het oordeel van het hof is de clausule duidelijk en begrijpelijk. In de clausule wordt op een heldere en niet voor misverstand vatbare wijze uiteengezet dat De Vereende in drie verschillende situaties de schade kan verhalen. Die situaties worden in de clausule opgesomd en zijn door het gebruik van een leestekens (eerst een dubbele punt en vervolgens drie gedachtestreepjes) als aparte situaties gemarkeerd. Een van de situaties - achter het middelste gedachtestreepje - is de situatie dat de bestuurder meer dan de wettelijke toegestane hoeveelheid alcohol in zijn adem en/of bloed heeft. In de omschrijving van die situatie is niet vermeld dat ook nog moet worden vastgesteld dat de bestuurder eigenlijk niet in staat is het motorrijtuig correct te besturen. Dat ligt ook niet voor de hand, omdat deze situatie dan niet als een aparte situatie beschreven zou hoeven te worden; de situatie dat de bestuurder door alcoholgebruik eigenlijk niet meer in staat is een motorrijtuig correct te besturen, is immers al na het eerste gedachtestreepje beschreven.
De na het middelste gedachtestreepje omschreven situatie dat de bestuurder meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in het bloed en/of de adem heeft, sluit aan bij de heldere normen van artikel 8 lid 2 en 3 WVW, die na het eerste gedachtestreepje bij de norm van art. 8 lid 1 WVW. In het eerste geval is vastgesteld hoeveel alcohol de bestuurder precies is het bloed had, in het laatste geval is dat niet vastgesteld, bijvoorbeeld doordat geen bloed mocht worden afgenomen (als de bestuurder overleden is), of de bestuurder niet heeft meegewerkt aan het bloed- of ademonderzoek. Dan kan uiteraard niet worden gewerkt met een objectief criterium - de gemeten hoeveelheid alcohol in het bloed of de adem -, maar moet noodgedwongen een meer subjectief criterium - eigenlijk niet in staat zijn een motorrijtuig correct te besturen - worden gehanteerd.
4.8
De conclusie is dat het hof, in het licht van de hiervoor vermelde uitlegmaatstaf, De Vereende volgt in haar uitleg van de clausule, die erop neerkomt dat verhaal van de schade mogelijk is wanneer een bestuurder meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in het bloed of de adem heeft. [3]
4.9
Omdat [appellant] de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument in de zin van de richtlijn oneerlijke bedingen dient het hof ambtshalve na te gaan of het beding oneerlijk is in de zin van art. 3 van die richtlijn. Dat zal doorgaans het geval zijn wanneer het beding onredelijk bezwarend is in de zin van art. 6:233 onder a BW.
4.1
Volgens art. 3 lid 1 van de richtlijn oneerlijke bedingen is een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld oneerlijk indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Bij de beoordeling van het oneerlijke karakter van het beding moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst in aanmerking worden genomen en alle andere bedingen van de overeenkomst of van een andere overeenkomst waarvan deze afhankelijk is, op het moment waarop de overeenkomst is gesloten, rekening houdend met de aard van de goederen of diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft.
4.11
Wanneer de verhaalsclausule wordt getoetst aan de criteria van artikel 3 van de richtlijn oneerlijke bedingen is de conclusie dat de verhaalsclausule niet oneerlijk is. Het hof ziet niet in dat en waarom de clausule het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk zou verstoren. In de clausule staat duidelijk en begrijpelijk dat De Vereende de schade mag verhalen op de verzekeringnemer als de bestuurder meer alcohol in het bloed of de adem heeft dan wettelijk mag. Het had [appellant] bij het sluiten van de overeenkomst dan ook redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de door De Vereende uitgekeerde schade op hem verhaald zou worden indien hij als bestuurder een ongeval zou veroorzaken onder de in de clausule genoemde omstandigheden. Dat [appellant] die schade dan zelf zou moeten dragen is ook begrijpelijk omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het rijden onder invloed van alcohol de kans op het veroorzaken van ongelukken aanzienlijk verhoogt. Rijden onder invloed is niet voor niets verboden. [appellant] mocht bij het sluiten van de overeenkomst dan ook verwachten dat in de voorwaarden een dergelijk beding in de polisvoorwaarden zou zijn opgenomen.
4.12
De conclusie is dat partijen met het verhaalsbeding zijn overeengekomen dat wanneer [appellant] onder invloed van alcohol (dat wil zeggen: met meer dan de wettelijk toegestane hoeveelheid alcohol in het bloed) schade veroorzaakt die door De Vereende moet worden vergoed, De Vereende die schade op [appellant] mag verhalen en dat De Vereende dat verhaalsbeding ook met [appellant] mocht overeenkomen.
De Vereende kan zich met succes op de verhaalsclausule beroepen4.13 Tussen partijen staat niet ter discussie dat [appellant] kort voordat het ongeval plaatsvond alcohol had gedronken. Ten tijde van het ongeval had hij - ten minste - 0,91 milligram alcohol per milliliter in zijn bloed, aanzienlijk meer dan in zijn algemeenheid toelaatbaar en meer dan het viervoudige van het voor hem, als beginnend bestuurder, maximum toelaatbare. Ten minste, want tussen het moment van het ongeval en het afnemen van het bloed lag een periode van twee uren. In zo’n periode neemt het alcoholgehalte in het bloed in zijn algemeenheid met 0,2 tot 0,5 milligram per milliliter af, zoals De Vereende heeft gesteld en Tjong-A-Hunh niet heeft weersrpoken.
4.14
Ook staat niet ter discussie dat De Vereende als WAM-verzekeraar de schade van (de nabestaanden van) mevrouw [naam1] mocht afwikkelen. Dat betekent dat De Vereende op grond van de verhaalsclausule de schade op [appellant] mag verhalen.
4.15 [appellant] heeft echter aangevoerd dat de schade niet is ontstaan doordat hij had gedronken, maar het gevolg is van een calamiteit, te weten het afbreken van de stuurstang van de auto. [appellant] stelt dat hij weliswaar alcohol had gedronken, maar dat hij nog goed in staat was om de auto correct te besturen en hij beroept zich daartoe op de schriftelijke verklaringen van twee anderen die kort voor het ongeval nog bij hem in de auto hadden gezeten en die door hem naar huis waren gebracht. Ook wijst hij erop dat sprake was van een relatief geringe overschrijding van de wettelijke norm.
4.16
Het hof stelt vast dat in de verhaalsclausule niet de eis wordt gesteld dat het ongeval veroorzaakt is door - kort gezegd - het rijden onder invloed. De Vereende heeft volgens de clausule het recht op verhaal van de schade wanneer de bestuurder ten tijde van het ongeval onder invloed verkeerde. Wat dat betreft is de vraag of het ongeval veroorzaakt is door een breuk in de stuurstang niet relevant. [appellant] heeft echter ook betoogd dat het “in strijd met artikel 6:248 BW” is wanneer De Vereende de schade op hem kan verhalen als geen sprake is van causaal verband tussen het alcoholgebruik en het ongeval. Het hof begrijpt dat [appellant] daarmee wil betogen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat De Vereende zich in dit geval op de verhaalsclausule beroept (art. 6:248 lid 2 BW).
4.17
Het hof volgt [appellant] niet in dit betoog. Het stelt daarbij voorop dat de partij die zich erop beroept dat een tussen haar en de wederpartij als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing is, omdat dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, de stelplicht en bewijslast draagt van de feiten en omstandigheden waaruit dit kan worden afgeleid. [4]
4.18
Het ligt dus op de weg van [appellant] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat het ongeval is veroorzaakt doordat de stuurstang van zijn auto is afgebroken. Daarbij geldt dat de norm van artikel 8 lid 2 en 3 WVW is bedoeld om verkeersongevallen te voorkomen. Door rijden onder invloed wordt het gevaar dat een ongeval wordt veroorzaakt in het algemeen aanzienlijk vergroot. [5] Dat is zeker het geval wanneer geen sprake is van een geringe, maar van een substantiële overschrijding van de norm, zoals hier (zie 4.13). Gelet hierop kan er niet te snel vanuit worden gegaan dat het ongeval niet is veroorzaakt doordat [appellant] als bestuurder ‘onder invloed’ (als bestuurder met aanzienlijk meer alcohol in het bloed dan wettelijk was toegestaan) een fout heeft gemaakt, maar doordat zich een van buiten komende oorzaak heeft voorgedaan. Aan de onderbouwing door [appellant] dat die van buiten komende oorzaak zich toch heeft voorgedaan dienen dan ook hoge eisen te worden gesteld.
4.19
Het hof stelt vast dat die de onderbouwing door [appellant] tekortschiet, zelfs wanneer daar geen al te hoge eisen aan worden gesteld. Het staat vast dat de stuurstang van de auto gebroken is, maar dat betekent nog niet dat de breuk ook de oorzaak van het ongeval is. Uit het in 3.5 al aangehaalde onderzoek van de politie volgt dat de auto na het ongeval zwaar beschadigd was. Zo was volgens dat onderzoek onder meer de linker voorwielophanging verbogen, de linker dorpel en de bodemplaat gedeukt en verbogen, de voorzijde van de auto compleet vervormd en de voorbumper afgebroken. Bij deze zware schade valt een afgebroken stuurinrichting op zichzelf niet uit de toon.
Bovendien heeft de politie bij dit onderzoek geen gebreken aan de auto vastgesteld die het ongeval veroorzaakt zouden kunnen hebben.
4.2
In het door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling bij het hof overgelegde rapport van Baan Hofman is onder meer het volgende vermeld:

Volgens de omschrijving van de schade is de stuurinrichting van de Hyundai beschadigd. De vraag is of dit reeds voor de aanrijding het geval was en dit een verklaring voor het ongeval kan geven.De getuige heeft aangegeven dat de Hyundai ineens naar links ging, maar daarvoor geen vreemd rijgedrag heeft gezien.Mocht de stuurstang aan de linker zijde afgebroken zijn, kan dit ervoor zorgen dat de auto naar links trekt. Met het rechter voorwiel is dan nog te sturen, maar indien het linker voorwiel daardoor naar links wijst is er dan onvoldoende mogelijkheid om naar rechts te sturen.Een probleem met de stuurinrichting als oorzaak is derhalve niet uit te sluiten, we hebben alleen geen mogelijkheid om dit verder te onderzoeken. Het voertuig is vernietigd en er zijn onvoldoende foto’s om de schade te beoordelen.”
De onderzoekers concluderen dan ook:

Een beschadiging aan de stuurinrichting voor de aanrijding is niet uit te sluiten als oorzaak voor het ongeval. De beweging is met deze schade te verklaren.”
4.21
Met dit rapport heeft [appellant] zijn stelling dat het ongeval is veroorzaakt door een breuk in de stuurinrichting onvoldoende onderbouwd. De onderzoekers hebben de auto zelf niet kunnen onderzoeken. Zij hebben zich gebaseerd op de beschikbare schriftelijke stukken. Uit hun rapport volgt slechts dat het theoretisch mogelijk is -‘niet uitgesloten’- dat de stuurinrichting voorafgaand aan het ongeval gebroken is. Dat is op zich al onvoldoende ter onderbouwing van de stelling dat de gebroken stuurinrichting het ongeval heeft veroorzaakt, maar daar komt in dit geval nog bij dat de politie bij haar technisch onderzoek de auto wel heeft onderzocht en heeft geconcludeerd dat het ongeval niet is veroorzaakt door een gebrek aan de auto (zoals een gebroken stuurinrichting).
4.22
De conclusie is dat het beroep van [appellant] op artikel 6:248 lid 2 BW onvoldoende is onderbouwd. [6]
De omvang van de schade4.23 In de procedure bij het hof heeft [appellant] nog bezwaar tegen twee schadeposten, te weten de kosten van Trivium-Advies en de buitengerechtelijke rechtsbijstand.
4.24
Tussen partijen staat niet ter discussie dat Trivium-Advies is ingeschakeld bij de afwikkeling van de schade om te adviseren over een eventuele aanpassing van de woning van de grootouders van het zoontje van mevrouw [naam1] . Dat Trivium-Advies voor haar werkzaamheden € 5.575,51 in rekening heeft gebracht staat evenmin ter discussie. Daar kan dan ook vanuit worden gegaan.
4.25
Volgens [appellant] zijn de kosten van Trvium-Advies geen redelijke kosten, omdat het advies van Trivium-Advies niet is opgevolgd. Het hof volgt [appellant] daarin niet. De Vereende heeft uiteengezet dat de woning van de grootouders vier slaapkamers had en de grootouders daarin woonden met drie van hun kinderen. Er was dus, anders dan [appellant] stelt, geen slaapkamer over. Dat de grootouders hebben gezocht naar mogelijkheden om hun kleinzoon een eigen slaapkamer te geven, is alleszins begrijpelijk. Dat De Vereende Trivium-Advies heeft gevraagd om te adviseren over het creëren van een extra slaapkamer, is gelet daarop redelijk. Trivium-Advies heeft gezocht naar mogelijkheden en heeft ook voorstellen gedaan. Die voorstellen zijn uiteindelijk niet geaccepteerd door de verhuurder, maar dat betekent niet dat het onredelijk was om de mogelijkheden te onderzoeken. Het hof tekent daarbij aan dat gesteld noch gebleken is dat het creëren van een extra slaapkamer bij voorbaat onmogelijk was.
4.26
Volgens [appellant] zijn de kosten van Trivium-Advies begrepen in het bedrag van € 35.000,- dat volgens de vaststellingsovereenkomst (zie 3.6) aan de grootmoeder is betaald, zodat De Vereende die kosten niet nog eens afzonderlijk van hem vergoed hoeft te krijgen..
4.27
Het hof volgt [appellant] niet in dit door De Vereende gemotiveerd weersproken betoog. De kosten van Trivium-Advies zijn door Trivium-Advies in rekening gebracht bij Heijs Letsel Expertise, het door De Vereende ingeschakelde expertisebureau. Dat volgt uit de overgelegde facturen van Trivium-Advies. Het ligt dan ook bepaald niet voor de hand dat het met deze facturen gemoeide bedrag is begrepen in de aan de grootouders toegekende schadevergoeding van € 35.000,-. Los daarvan ziet de vaststellingsovereenkomst, zoals gebruikelijk, niet op de buitengerechtelijke kosten, maar op de andere schadeposten (zie het citaat in 3.6). Als de kosten van trivium-Advies voor rekening van de grootouders zouden komen, zouden het buitengerechtelijke kosten betreffen (zie artikel 6:96 lid 2 onder b BW), waarop de vaststellingsovereenkomst nu juist niet van toepassing is.
4.28
De conclusie is dat de vordering betreffende de kosten van Trivium toewijsbaar is. [7]
4.29
[appellant] heeft ook bezwaren tegen de hoogte van de vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten. Het gaat om kosten die de advocaat van de grootouders, een in letselschade gespecialiseerde advocaat, in rekening heeft gebracht.
Volgens [appellant] heeft deze advocaat ten onrechte eenheden van 6 minuten in plaats van eenheden van een minuut gehanteerd. Het hof volgt hem daarin niet. Het is in de advocatuur gebruikelijk om te werken met standaardeenheden, doorgaans van 6 minuten, soms van 5 minuten. Gelet hierop heeft De Vereende er terecht mee ingestemd om de op basis van deze gebruikelijke werkwijze opgebouwde facturen van de advocaat van de grootouders te vergoeden.
Dat in de facturen verschillende uurtarieven worden gehanteerd, is niet onbegrijpelijk. De facturen zien op een periode van enkele jaren. Dat het uurtarief van de behandelend advocaat in deze periode is gestegen - van € 230,- naar € 260,- - is niet verwonderlijk. In één factuur is ook een uurtarief van € 40,- in rekening gebracht. Dat tarief is kennelijk het gevolg van een administratieve verwerking van een afboeking. Er kan in ieder geval niet uit worden afgeleid dat de advocaat voor andere werkzaamheden ook een uurtarief van € 40,- rekent.
4.3
Naar het oordeel van het hof heeft de Vereende voldoende kritisch naar de buitengerechtelijke kosten gekeken. Zij heeft ook een wat lager bedrag vergoed dan in rekening is gebracht. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in het betoog dat De Vereende onvoldoende heeft toegezien op de omvang van deze post. De vordering betreffende de buitengerechtelijke kosten is dan ook toewijsbaar. [8]
De conclusie
4.31
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [9]

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van
5 juni 2024;
5.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van
De Vereende:
€ 6.561,- aan griffierecht
€ 7.144,- aan salaris van de advocaat van De Vereende (2 procespunten x appeltarief V);
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de veroordelingen/proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, M.A.M. Essed en W.D. de Boer en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
2 september 2025.

Voetnoten

2.HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83.
3.Grief 4 van [appellant] faalt.
4.HR 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1581.
5.HR 8 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR8876.
6.De grieven 1 tot en 3 falen, al dan niet bij gebrek aan belang.
7.Grief 5 faalt.
8.Grief 6 faalt.
9.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.