ECLI:NL:GHARL:2025:5670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
21-005552-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzet op zwaar lichamelijk letsel en noodweer in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden voor poging tot zware mishandeling en bedreiging. Het hof heeft de feiten opnieuw beoordeeld, waarbij het uitging van een andere feitelijke constellatie dan door de verdachte was aangevoerd. De verdachte had een glas gegooid in het gezicht van de aangever en hem met een afgebroken bierglas in de mond gestoken, wat leidde tot letsel. De verdediging voerde aan dat er geen opzet was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat er sprake was van noodweer. Het hof verwierp deze verweren en oordeelde dat de verdachte agressief gedrag vertoonde zonder dat er een noodweersituatie was. Het hof bevestigde de gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn leven inmiddels meer op de rit had gekregen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de aangever, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005552-23
Uitspraak d.d.: 15 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 28 november 2023 met parketnummer 18-197020-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994 ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Pater, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 28 november 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder het de hem onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Ook zal het hof aanvullend responderen op de in hoger beroep gevoerde verweren. Het hof zal het vonnis daarom vernietigen voor zover het ziet op de straf, en voor het overige met aanvulling van de gronden bevestigen.

Aanvullende bewijsoverweging

Ter terechtzitting is door de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat het opzet op het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel ontbrak bij verdachte, ook in voorwaardelijke vorm. Verdachte ontkent dat hij een stuk glas in zijn zak had. Verdachte erkent dat hij een glas in zijn hand had, echter heeft hij deze uit een reflex losgelaten en heeft hij deze niet willens en wetens gegooid. Het glas is via het hoofd van [medeverdachte] uiteindelijk in het gezicht van aangever beland. Van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans op (zwaar) lichamelijk letsel bij aangever is geen sprake.
Ter terechtzitting van het hof is door verdachte zelf aangevoerd dat hij dacht dat aangever hem een duw wilde geven of wilde uithalen, en dat hij daarop heeft gereageerd door zich af te weren door zich met voor zich uit gestrekte armen richting aangever te begeven.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het verweer dat de verdediging heeft gevoerd omtrent het ontbreken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is het hof van oordeel dat de rechtbank daar op juiste wijze op heeft gerespondeerd. In hoger beroep zijn in de kern op dit punt geen nieuwe en andere argumenten aangevoerd. Het hof verwerpt het in hoger beroep nogmaals gevoerde verweer en verwijst daartoe kortheidshalve naar de motivering van de rechtbank. Het hof verenigt zich met die motivering.
Hoewel de verdediging in hoger beroep geen noodweerverweer meer heeft gevoerd, heeft verdachte zelf wel aangevoerd dat hij reageerde op een mogelijk aanvallende beweging van aangever. Voor zover verdachte zich op noodweer heeft willen beroepen overweegt het hof als volgt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de feiten zoals door verdachte zijn aangevoerd niet aannemelijk zijn geworden. Het hof gaat uit van een andere feitelijke constellatie dan door verdachte is aangevoerd en zet daartoe het volgende uiteen.
Aangever verklaart dat verdachte en [medeverdachte] een zakje drugs bij zich hadden op het terras van het café waar aangever werkzaam is. Aangever verklaart dat hij dat zakje drugs heeft afgepakt en dat verdachte en [medeverdachte] beiden agressief reageerden en het zakje drugs terug wilden. Aangever verklaart dat hij zei dat dat prima was, maar dat ze dan wel moesten gaan. [medeverdachte] griste het zakje uit zijn handen en verdachte riep zelf wel te bepalen of ze weg zouden gaan. Aangever verklaart dat verdachte toen een kapot stuk glas uit zijn jaszak pakte en hem hiermee in zijn mond stak. [medeverdachte] sprong vervolgens tussen verdachte en aangever. Verdachte pakte vervolgens een glas en gooide dat in het gezicht van aangever.
Getuige [getuige] , die op het terras zat, verklaart dat een man aan een tafel zat met een zakje drugs in zijn handen. Een werknemer van het café zei daar wat van, waarop de man een glas in het gezicht van de werknemer gooide.
Ook getuige [getuige 2] zat op het terras. Zij verklaart dat zij aangever tegen de man (het hof begrijpt: verdachte) hoorde zeggen: "niet de drugs hier, daar houd ik niet van” en dat het vervolgens escaleerde. De man stond op en had een glas drinken in zijn hand. De man werd agressief en pakte een vol glas drinken. Verdachte ging voor aangever staan en een onbekende man (het hof begrijpt: [medeverdachte] ) ging tussen aangever en de agressieve man staan. Hij probeerde de agressieve man tegen te houden.
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van aangever en getuigen blijkt dat verdachte degene was die agressief gedrag vertoonde. Uit niets blijkt dat aangever verdachte een duw zou geven of wilde uithalen. Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Van een noodweersituatie is geen sprake geweest, zodat het verweer wordt verworpen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen. De verdediging heeft verzocht verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gecombineerd met een taakstraf. Verdachte heeft sinds de feiten weinig tot geen alcohol meer gedronken en gebruikt geen drugs meer. Hij heeft een vast dienstverband als schilder en zijn zoon staat op de eerste plaats. Verdachte is geschrokken van zijn eigen impulsiviteit en is sindsdien niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
Het hof overweegt als volgt.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Omtrent de oplegging van de straf heeft de rechtbank het volgende overwogen:
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich ten eerste schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door een glas te gooien in het gezicht van aangever en hem in zijn mond te steken met een afgebroken bierglas. Als gevolg van deze geweldshandelingen heeft aangever op verschillende plekken in het gezicht letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, waarbij het niet aan hem te danken is geweest dat de afloop niet ernstiger is geweest. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging tegen het leven van aangever gericht door te roepen “ik maak je dood”, zich met een vuurwapen te begeven naar [plaats] , dit vuurwapen te richten op aangever, het café en het terras. Door het handelen van verdachte heeft hij niet enkel aangever vrees aangejaagd, maar ook omstanders. Verdachte heeft zich bovendien met een potentieel dodelijk wapen in het maatschappelijk verkeer begeven. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
(…)
De straf
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld. Bij een poging zware mishandeling als hier aan de orde en bij een bedreiging waarbij eveneens een vuurwapen is getoond wordt als uitgangspunt voor elk van de feiten afzonderlijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden gehanteerd.
De rechtbank weegt de volgende omstandigheden als strafverzwarende omstandigheden mee. De rechtbank weegt verder mee dat de geweldshandelingen en de bedreiging zich (mede) richtten tot aangever, die (mede)eigenaar is van [plaats] . Aangever heeft verdachte volkomen legitiem op zijn openlijke druggebruik aangesproken in zijn hoedanigheid als café-eigenaar. In plaats van hier gehoor aan te geven heeft verdachte met zijn gedrag juist nog extra bijgedragen aan potentiële gevoelens van onveiligheid bij omstanders. Daarbij heeft verdachte daadwerkelijk letsel veroorzaakt bij aangever. De rechtbank weegt voorts mee dat verdachte na de geweldshandelingen doelbewust naar huis is gegaan om het vuurwapen op te halen. Verdachte heeft kennelijk zijn ongenoegen willen uiten over het gedrag van aangever. De rechtbank weegt tot slot mee dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat een hogere straf op zijn plaats is dan de straf die door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank overweegt op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Alles afwegend zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen.
Het hof kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en acht in beginsel, net als de rechtbank, een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden. In hoger beroep heeft verdachte wel verantwoordelijkheid willen nemen en heeft hij het tweede feit bekend. Hoewel het hof er niet volledig van overtuigd is dat verdachte het kwalijke van zijn rol inziet, ziet het hof wel dat verdachte zijn leven inmiddels meer op de rit heeft gekregen. Het hof zal daarom rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om die reden de gevangenisstraf deels voorwaardelijk opleggen, te weten een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.E. de Boer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 15 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.