In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie voor de minderjarige [de minderjarige1], die door de man, verzoeker in hoger beroep, is aangevochten. De rechtbank Midden-Nederland had eerder bepaald dat de man € 500,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De man heeft drie grieven ingediend: de eerste betreft de vermeende overeenkomst tussen partijen, de tweede betreft een wijziging van omstandigheden, en de derde betreft de grove miskenning van de wettelijke maatstaven bij het aangaan van de overeenkomst. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De procedure in eerste aanleg vond plaats bij de rechtbank Midden-Nederland, waar de beschikking op 6 december 2024 werd uitgesproken. In hoger beroep heeft de mondelinge behandeling op 19 augustus 2025 plaatsgevonden. De man stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen onder dwaling of bedrog, maar het hof oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof concludeert dat er een overeenkomst is tot stand gekomen en dat de man niet kan aantonen dat deze overeenkomst met grove miskenning van de wettelijke maatstaven is aangegaan.
Daarnaast stelt de man dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, omdat hij recentelijk een tweeling heeft gekregen. Het hof gaat hieraan voorbij, omdat de tweeling al was geboren voordat de man de overeenkomst met de vrouw aanging. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de kinderalimentatie is vastgesteld op € 500,- per maand.