In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor het wijzigen van de geslachtsnaam van haar minderjarige kind. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. W.J.P. Kweens, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland te vernietigen, waarin haar verzoek om toestemming voor de naamswijziging was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. L. van Sommeren, voerde verweer en vroeg het hof de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg besproken, waarbij het belang van het kind centraal stond. De moeder stelde dat de rechtbank ten onrechte de inhoudelijke beoordeling van de naamswijziging had gedaan, aangezien dit voorbehouden is aan Justis. Het hof oordeelde dat de moeder recht en belang had bij het indienen van een aanvraag bij Justis en dat de procedure van artikel 1:7 BW niet de eis van vervangende toestemming van de andere ouder met gezag kan stellen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de moeder vervangende toestemming verleend om de geslachtsnaam van het kind te wijzigen in een gecombineerde achternaam. De beslissing is genomen door de rechters R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.H. Lieber en P.B. Kamminga, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.