ECLI:NL:GHARL:2025:5720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
24/987
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2021 en belastingrente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 maart 2024, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2021 ongegrond heeft verklaard. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de Inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat de aanslag verminderd moest worden met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de belastingopbrengsten dat door de overheid wordt besteed aan subsidies en belastingvoordelen voor fossiele bedrijven, wat volgens haar in strijd is met het klimaatbeleid van de overheid. Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende herhaald, maar onderschrijft het oordeel van de rechtbank en wijst het hoger beroep af. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend. De beslissing is openbaar uitgesproken op 16 september 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/987
uitspraakdatum: 16 september 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te [woonplaats] : belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 5 maart 2024, nummer ARN 22/5506 in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Daarbij is haar voorts belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2025 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] alsmede [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat is aangehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2021 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.380.
2.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2021 overeenkomstig dit aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning aan belanghebbende opgelegd.
2.3.
Belanghebbende heeft hiertegen vergeefs bezwaar en beroep aangetekend.

3.Geschil

Evenals in beroep is in hoger beroep in geschil – kort gezegd – of de onderhavige aanslag IB/PVV 2021 dient te worden verminderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de totale belastingopbrengsten dat door de Nederlandse overheid wordt besteed aan het verstrekken van subsidies en belastingvoordelen aan ‘fossiele bedrijven’. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende herhaalt in hoger beroep het door haar in de procedure bij de Rechtbank aangevoerde betoog – kort gezegd – dat de aan haar opgelegde IB/PVV 2021 dient te worden verminderd met een percentage dat gelijk is aan het percentage van de totale belastingopbrengsten dat door de Nederlandse overheid wordt besteed aan het verstrekken van subsidies en belastingvoordelen aan ‘fossiele bedrijven’. Met deze verstrekkingen van subsidies en belastingvoordelen handelt de Nederlandse Overheid volgens belanghebbende namelijk in strijd met haar eigen klimaatbeleid.
4.2.
De Rechtbank heeft dit betoog uitvoerig behandeld en goed gemotiveerd verworpen. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank. Daarom verenigt het Hof zich met deze beslissing van de Rechtbank en met de door haar daartoe gebezigde gronden, en maakt die tot de zijne.
4.3.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende gewezen op een uitspraak van het Internationaal Gerechtshof van de Verenigde Naties te ’s-Gravenhage van 23 juli 2025 inzake de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering. Die ‘beslissing’ doet aan het overwogene in 4.2 echter niet af, reeds omdat het gaat om een niet-bindend advies van dit college betreffende de internationaalrechtelijke juridische aspecten van klimaatverandering. Dat advies raakt niet de in deze belastingprocedure voorliggende vraag of de Inspecteur de aan belanghebbende opgelegde aanslag IB/PVV 2021 tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
Beschikking belastingrente
4.4.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking inzake de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu de aanslag in stand blijft, heeft dit evenzeer te gelden voor de beschikking belastingrente.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en
mr. A.J. van Lint, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.