ECLI:NL:GHARL:2025:5828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
200.335.942/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Declaratiegeschil tussen advocaat en cliënt(en) met betrekking tot redelijk loon en benoeming deskundige

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een declaratiegeschil tussen Groenewegen Advocaten B.V. en een aantal appellanten, waaronder [appellant1] en verschillende vennootschappen. De appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarin een deel van de vorderingen van Groenewegen is toegewezen. Groenewegen vordert betaling van onbetaalde facturen die zijn verzonden voor juridische diensten die zijn verleend tussen 2017 en 2022. De appellanten betwisten de facturen en stellen dat het kostenbeding oneerlijk is en dat de facturatie onjuist of onduidelijk is. Ze eisen dat Groenewegen alle facturen met specificaties overlegt en verzoeken om de benoeming van een deskundige om het redelijk loon te bepalen.

De rechtbank heeft de vorderingen van Groenewegen gedeeltelijk toegewezen, maar de appellanten zijn het niet eens met de matiging van de bedragen en hebben ook vorderingen in reconventie ingesteld. Het hof heeft besloten een deskundige te benoemen om het redelijk loon van Groenewegen vast te stellen, en heeft de zaak aangehouden tot 24 maart 2026. De deskundige moet een rapport opstellen over de vraag wat als redelijk loon geldt voor de verleende diensten, en partijen moeten de deskundige de benodigde informatie verstrekken. Het hof heeft ook de grieven van beide partijen besproken en enkele van de vorderingen van de appellanten afgewezen, terwijl het de vorderingen van Groenewegen deels heeft bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.335.942/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, 183502
arrest van 23 september 2025
in de zaak van

1.[appellant1]

die woont in [woonplaats1]

2. [appellante2] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats1]

3. [appellante3] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats1]

4. [appellante4] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats2]

5. [appellante5] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats2]

6. [appellante6] B.V.

gevestigd in [vestigingsplaats2]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie en eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie
hierna samen te noemen:
[appellanten]
advocaat: mr. A. de Groot, die kantoor houdt in Alkmaar
tegen
Groenewegen Advocaten B.V.
gevestigd in Heerenveen
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij in conventie en verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie
hierna:
Groenewegen
advocaat: mr. J.M. van Rongen, die kantoor houdt in Heerenveen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, (hierna: de rechtbank) op 15 november 2023 tussen partijen heeft uitgesproken (hierna: het bestreden vonnis). [1] Groenewegen is eveneens in hoger beroep gekomen. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens incidentele vordering;
  • de memorie van antwoord in het incident;
  • het arrest van 19 maart 2024 in het incident;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
  • de brief van 13 maart 2025 van [appellanten] waarbij zijn overgelegd een leesbare versie van productie 1 (bevindingen [naam1] ) en de uitspraak van de Raad van Discipline in de tuchtzaak tegen mr. Van Rongen d.d. 20 januari 2025, alsmede het beroepschrift d.d. 13 februari 2025 in die tuchtprocedure;
  • de brief van 18 maart 2025 van Groenewegen waarbij is overgelegd een overzicht van (deel)betalingen door [appellanten] en de declaraties waarmee die (deel)betalingen zijn verrekend;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 20 maart 2025 is gehouden;
  • de akte uitlating van [appellanten] van 3 juni 2025;
  • de antwoordakte tevens akte wijziging/vermeerdering van eis in incidenteel hoger beroep van Groenewegen van 15 juli 2025.
1.2.
Vervolgens het hof een datum voor arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Groenewegen heeft, met name in de persoon van mr. J.M. van Rongen in de periode 2017-2022 zowel [appellant1] privé als enkele vennootschappen waarvan hij (indirect) bestuurder is, bijgestaan in verschillende juridische procedures en vordert betaling van verschillende onbetaald gebleven facturen.
[appellanten] betwisten de facturen op grond van kort gezegd de oneerlijkheid van het tussen partijen overeengekomen kostenbeding en (subsidiair) de onjuistheid dan wel onduidelijkheid van de facturatie en eisen bij wijze van tegenvordering kort gezegd en onder meer dat Groenewegen alle facturen met specificaties en alle processtukken vanaf de start van de dienstverlening aan [appellanten] overlegt en vorderen de benoeming van een deskundige ter bepaling van het redelijk loon van Groenewegen gedurende de periode van de dienstverlening, althans voor de werkzaamheden ter zake waarvan de in geschil zijnde facturen zijn gestuurd.
Het geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond, waarbij zij opgemerkt dat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, waardoor [appellanten] worden geacht geen belang te hebben bij bespreking van zijn grief (1) ten aanzien van de feitenvaststelling door de rechtbank.
2.2.
Groenewegen heeft [appellante3] B.V. op 14 december 2018 een opdrachtbevestiging toegezonden waarin zij de opdracht tot advies, correspondentie en het voeren van een procedure en/of schikkingsonderhandelingen tegen/met mr. R. Verdonk q.q. bevestigt. In deze opdrachtbevestiging staat voor zover relevant: “
Als opdrachtgevers gelden alle [appellanten] -vennootschappen en de heer [appellant1] in privé, al deze partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden aan Groenewegen Advocaten.”
Verder vermeldt de opdrachtbevestiging een uurtarief van € 230.- exclusief 7%
kantoorkosten, 21% btw en een prijsindexering per 1 januari van ieder jaar.
2.3.
Groenewegen heeft in totaal 88 facturen voor een totaalbedrag van € 295.544,05
naar [appellanten] verzonden, waarvan [appellanten] 78 facturen, ter hoogte van in totaal
€ 190.102,89, hebben voldaan.
2.4.
Op 9 november 2021 heeft Groenewegen ten aanzien van de werkzaamheden in vier
procedures conceptfacturen verzonden.
2.5.
Groenewegen heeft [appellant1] op 10 november 2021 een overzicht van de openstaande
declaraties toegezonden, waaronder de declaraties ten aanzien waarvan conceptfacturen zijn
verzonden. Het totaalbedrag aan openstaande declaraties bedroeg op dat moment
€ 84.500,62.
2.6.
In een e-mail van 3 december 2021 heeft mr. Van Rongen aan [appellant1] geschreven:

Hierbij bevestig ik dat wij ten aanzien van de betaling van de openstaande declaraties voor het bedrag van thans naar schatting € 80.000.- het volgende hebben afgesproken:
- betaling vóór 1 januari 2021 van een bedrag van € 20.000.-.
- betaling vóór 1 april 2022 van het restant (tenminste € 60.000.-), waardoor alles vlak is.
2.7.
[appellant1] heeft deze betalingsafspraak op 15 december 2021 per e-mail bevestigd, maar heeft vervolgens nagelaten deze (volledig) na te komen.
2.8.
Op 11 januari 2022 heeft Groenewegen haar openstaande facturen naar [appellant1]
gezonden. Dit betreffen de volgende facturen, waarbij de openstaande bedragen zijn
weergegeven zoals Groenewegen deze (na wijziging van eis) in deze procedure vordert:
1. GA 103670 [appellante6] B.V. Van Egten € 56.372.23
2. GA 103681 [appellante6] BV. Mechanisatie Franeker € 1.456.54
3. GA 103632 [appellant1] VBA € 7.735.83
4. GA 103683 Incasso (Groenewegen [appellante3] ) € 3.228 28
5. GA 103694 [naam2] II € 5.597.38
6. GA 103948 [naam2] I € 151.48
7. GA 104072 [appellante4] B.V. Heida € 833.79
8. GA 104073 [appellante4] B.V. Thingstrup € 982.68
9. GA 104079 [naam2] HB KG € 73.80
10. GA 104264 [appellanten] mr. Verdonk q.q. € 24.499.53
2.9.
De facturen in de zaken waarin Groenewegen op 9 november 2021 al een conceptfactuur had verzonden (hiervoor in rov. 2.8 vermeld onder 1., 3., 4. en 5.), zijn hoger dan de conceptfacturen.
2.10.
[appellant1] heeft in een e-mail van 17 januari 2022 aan Groenewegen geschreven dat hij
de facturen betwist en ze niet accepteert.
2.11.
Groenewegen heeft [appellanten] daarop herhaaldelijk – in ieder geval op 17 januari
2022, 14 maart 2022 en 23 maart 2022 – gesommeerd tot betaling over te gaan en heeft
[appellanten] daarbij in gebreke gesteld. [appellanten] zijn niet tot betaling overgegaan.
2.12.
Groenewegen heeft bij de rechtbank gevorderd:
primair veroordeling van [appellant1] privé tot betaling van € 5.822,66, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [appellanten] hoofdelijk, althans gedaagden sub 2 tot en met 6 hoofdelijk, tot betaling van € 95.108,88, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
Subsidiair heeft Groenewegen – samengevat – gevorderd de veroordeling van:
I. [appellant1] privé tot betaling van € 5.822,66, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten:
II. [appellante2] B.V., [appellante3] B.V., [appellante4] B.V., [appellante5] B.V. en [appellante6] B.V. hoofdelijk tot betaling van € 24.499,53,vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten;
III. [appellante2] B.V., [appellante3] B.V. en [appellante4] B.V. hoofdelijk tot betaling van € 7.735,83, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten;
IV. [appellante3] B.V. en [appellante4] B.V. hoofdelijk tot betaling van € 1.816,47, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten,
V. [appellante3] B.V., [appellante4] B.V., [appellante5] B.V en [appellante6] B.V. hoofdelijk tot betaling van € 56.372,23, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten;
VI. [appellante3] B.V. en [appellante6] B.V. hoofdelijk tot betaling van € 1.456,54, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten:
VII. [appellante3] B.V. tot betaling van € 3.228,28, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, met hoofdelijke veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
2.13.
[appellanten] hebben in reconventie gevorderd, samengevat:
I. Groenewegen te gelasten alle facturen met specificaties vanaf de start van de
dienstverlening met [appellanten] te overleggen;
II. Groenewegen te gelasten per factuur een totaaloverzicht te verstrekken van de
specifieke verrichtingen op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-;
III. Groenewegen te gelasten een overzicht in het geding te brengen waaruit blijkt op welke wijze de betaalde voorschotten zijn verrekend met openstaande facturen op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-;
IV. Groenewegen te gelasten alle door hen opgestelde processtukken te verstrekken op straffe van een eenmalige dwangsom van € 50.000,-;
V. te bepalen dat een deskundige wordt aangesteld ter bepaling van het redelijk loon van Groenewegen gedurende de periode van hun dienstverlening, en
VI. Groenewegen te veroordelen tot betaling van een nader door de deskundige te bepalen bedrag, indien blijkt dat [appellanten] onverschuldigd aan Groenewegen heeft betaald,
met veroordeling van Groenewegen in de proceskosten.
2.14.
De rechtbank heeft de door Groenewegen gevorderde betaling van de facturen gedeeltelijk toegewezen, zij het dat [appellanten] daartoe niet hoofdelijk zijn veroordeeld, maar per factuur is bekeken wie als opdrachtgever moet worden beschouwd. De rechtbank heeft aldus het volgende beslist:
1) GA 103670
[appellante4] B.V.. [appellante6] B.V. en [appellante5] B.V. zijn (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van 40.000,-;
2) GA 103681
[appellante6] B.V. zijn veroordeeld tot betaling van € 1.340,01;
3) GAI03682
[appellante4] B.V. zijn veroordeeld tot betaling van € 7.116,96;
4) GA 103683
[appellante3] B.V. is veroordeeld tot betaling van € 3.228,28;
5) GA 103694
[appellant1] (privé) is veroordeeld tot betaling van € 5.597,38;
6) GA 103948
[appellant1] (privé) is veroordeeld tot betaling van € 151,38;
7) GA 104072
[appellante4] B.V. is veroordeeld tot betaling van € 833,79;
8) GAI04073
[appellante4] B.V. is veroordeeld tot betaling van € 982,68;
9) GA 104079
[appellant1] (privé) is veroordeeld tot betaling van € 73,80;
10) GA 104264
[appellanten] zijn (hoofdelijk) veroordeeld tot betaling van € 12.500,-.
Daarmee is in totaal een bedrag van € 71.824,28 toegewezen.
2.15.
De vorderingen van [appellanten] tot afgifte van facturen, processtukken en overzichten van betaling en verrekening zijn afgewezen en de rechtbank is niet overgegaan tot de benoeming van een deskundige.
Bedoeling hoger beroep en eiswijziging Groenewegen
2.16.
Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen.
[appellanten] met de bedoeling dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en hun afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
Groenewegen komt met het hoger beroep op tegen de matiging zoals door de rechtbank toegepast op de hoogte van de gefactureerde bedragen.
Daarnaast heeft zij in haar antwoordakte haar eis in incidenteel beroep, in die zin gewijzigd dat zij het hof
subsidiairverzoekt de overeenkomsten tussen haar en [appellanten] aan te vullen op basis van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW) en/of artikel 7:405 lid 2 BW, en een redelijk loon voor Groenewegen vast te stellen, mede ten aanzien van die declaraties waarop volgens het hof de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) van toepassing is.
2.17.
De gewijzigde eis sluit daarmee aan op de vordering van [appellanten] om Groenewegen te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] onverschuldigd aan Groenewegen hebben betaald, nadat (al dan niet met behulp van een deskundige) is bepaald wat heeft te gelden als een redelijk loon. Het hof ziet daarom ambtshalve geen reden de eiswijziging ontoelaatbaar te achten. Voor zover Groenewegen met haar eiswijziging echter heeft bedoeld meer te eisen dan dit spiegelbeeld van de vordering van [appellanten] , is de eiswijziging (in zoverre) ontoelaatbaar op grond van strijd met de beginselen van een goede procesorde, in het bijzonder de tweeconclusieregel. [2]
Bij deze stand van zaken gaat het hof ervan uit dat [appellanten] geen bezwaar hebben tegen de eiswijziging zoals het hof deze voorshands toelaat. Desgewenst kunnen [appellanten] bij akte na het hierna in dit arrest te gelasten deskundigenbericht ook reageren op de eiswijziging en op de door Groenewegen in haar laatste akte overgelegde producties. Het hof merkt in dit kader op dat die producties niet hebben geleid tot een voor [appellanten] nadeliger oordeel van het hof, zodat [appellanten] er geen belang bij hebben om eerder – meer in het bijzonder: vóór dit tussenarrest – op deze producties te reageren.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal een deskundige benoemen ter begroting van een redelijk loon voor Groenewegen voor de dienstverlening waarop de tien in geschil zijnde declaraties betrekking hebben. Hierna legt het hof uit waarom dat nodig is. Ook zal het hof reeds nu zoveel mogelijk de bezwaren van partijen tegen het vonnis bespreken, waardoor partijen na ontvangst van het deskundigenoordeel worden geacht voldoende handvatten te hebben verkregen om de zaak alsnog in der minne te regelen.
Grenzen van de rechtsstrijd: geschil beperkt tot tien declaraties
3.2.
Deze zaak gaat in de kern over de redelijkheid van de tien (hierboven in rov. 2.8 genoemde) openstaande declaraties. De advocaat van [appellanten] heeft dit desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling bevestigd (zie p. 2 van het proces-verbaal).
3.3.
Voor zover [appellanten] in de akte uitlating van 3 juni 2025 beogen ál hetgeen door Groenewegen aan [appellanten] is gedeclareerd alsnog tot onderwerp van geschil te maken, zijn [appellanten] daarmee op grond van de tweeconclusieregel te laat. Het hof gaat reeds om die reden – betalingsbewijzen ontbreken overigens – voorbij aan de stelling van [appellanten] bij voornoemde akte dat (niet € 190.102.89 maar) € 450.028,20 zou zijn betaald aan Groenewegen. Dit neemt niet weg dat het bij het onderzoek naar de juistheid van de tien in geschil zijnde declaraties noodzakelijk is ook de overige declaraties te betrekken, om de redelijkheid van de omvang, de noodzaak en de kwaliteit van de dienstverlening te kunnen beoordelen in de dossiers waar de tien voornoemde declaraties op zien.
Waar [appellanten] (in rn. 1.1. van hun akte) benadrukken na de mondelinge behandeling facturen en specificaties van Groenewegen te hebben ontvangen die niet eerder dan in deze procedure zijn ontvangen, zal het hof die stelling gelet op de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep zodanig opvatten dat daarmee slechts is beoogd de juistheid c.q. redelijkheid van de tien in geschil zijnde declaraties te betwisten.
Geen schending klachtplicht, geen sprake van rechtsverwerking
3.4.
Groenewegen persisteert in hoger beroep bij haar beroep op schending door [appellanten] van de klachtplicht ex artikel 6:89 BW dan wel (zo begrijpt het hof) haar beroep op rechtsverwerking door [appellanten]
Dat beroep faalt echter op de gronden zoals door de rechtbank uiteengezet in het bestreden vonnis (onder 4.16 tot en met 4.19 [3] ). Het hof sluit zich bij die overwegingen van de rechtbank aan en maakt ze tot de zijne.
Grondslag vordering [appellanten]
3.5.
[appellanten] vorderen op grond van de artikelen 7:401 BW (goed opdrachtnemerschap), 7:403 BW (de informatie- en verantwoordingsplicht), 7:405 BW (redelijk loon), artikel 46 Advocatenwet en de Gedragsregels advocatuur 2018 (bedoeld in bijvoorbeeld artikel 6 (doelmatigheid), artikel 12 (zorgplicht), 16 (informatieplicht) en 17 (redelijk honorarium)), dat het hof met behulp van een deskundigenonderzoek alsnog bepaalt welk bedrag heeft te gelden als redelijk loon voor Groenewegen voor de door haar verrichte werkzaamheden voor [appellanten]
3.6.
[appellanten] hebben op basis van een onderzoek van de heer [naam1] , accountant van [appellanten] (hierna: [naam1] ), waarover door [naam1] is gerapporteerd in een brief van 18 januari 2024, de nodige vragen gesteld bij de tien in geschil zijnde declaraties.
Conform de opdracht van het hof tijdens de mondelinge behandeling, heeft Groenewegen op 14 april 2025 de door [appellanten] verzochte facturen met bijbehorende urenspecificaties overgelegd.
In hun akte uitlating van 3 juni 2025 baseren [appellanten] zich op een nader onderzoek van [naam1] waarover deze rapporteert in een brief van 30 mei 2025 (productie 6 met bijlage productie 7 bij de akte van 3 juni 2025), ter aanvulling op zijn brief van 18 januari 2024.
Het onderzoek bestrijkt de gehele periode van 2017 tot en met 2022 (zie rov. 3.1) en maakt melding van diverse discrepanties en onduidelijkheden, zonder die echter voldoende kenbaar toe te spitsen op eventuele gevolgen voor de (redelijkheid van de) tien in geschil zijnde declaraties.
3.7.
Tegelijkertijd is de vraag of die duidelijkheid van [naam1] en [appellanten] kon worden verwacht op basis van de (alsnog) door Groenewegen overgelegde administratie, die [appellanten] op grond van de bevindingen van [naam1] duiden als ondoorzichtig en onnavolgbaar.
3.8.
Ook voor het hof is bij deze stand van het dossier niet goed vast te stellen of Groenewegen met haar tien in geschil zijnde declaraties een redelijk loon vordert, haar bij antwoordakte als productie 34 overgelegde overzicht met vermeende dubbeltellingen door [naam1] en als productie 37 overgelegde bespreking van de declaraties ten spijt.
3.9.
Waar Groenewegen meent dat de opdracht van het hof aan het slot van de mondelinge behandeling aan partijen enkel werd ingegeven door de vraag of sprake is geweest van dubbeltellingen, heeft zij de opdracht te eng opgevat. De opdracht aan [appellanten] hield in dat diende te worden ingegaan op de declaraties, ‘met name’ – dus niet uitsluitend – op de vraag of sprake is van dubbele declaraties of overlappingen en zo ja, waar deze zich voordoen. Beide partijen zijn verder verzocht zich uit te laten over de aan de deskundige te stellen vragen, welke ongeclausuleerde opdracht aansluit bij wat tijdens de mondelinge behandeling ook steeds de kernvraag van het debat is geweest, te weten of sprake is geweest van een redelijk loon voor de dienstverlening in de dossiers waar de tien in geschil zijnde declaraties op zagen.
3.10.
Met name de door [naam1] reeds in zijn brief van 18 januari 2024 opgeworpen vragen zijn naar het oordeel van het hof nog steeds onbeantwoord gebleven in de antwoordakte van Groenewegen van 15 juli 2025, althans is het antwoord niet helder gepresenteerd.
3.11.
Het hof vindt het daarom noodzakelijk zich over de redelijkheid van de tien in geschil zijnde declaraties te laten voorlichten door een deskundige op grond van een volledig dossieronderzoek van de zaken waarop de tien in geschil zijnde declaraties betrekking hebben, mede, althans indien nodig, afgezet tegen alle overige (78) declaraties.
Deskundigenonderzoek
3.12.
[appellanten] hebben [naam3] bereid gevonden als deskundige op te treden. [naam3] is op dit moment gepensioneerd, maar voormalig advocaat (bij Knuwer Advocaten te Den Helder), deken van het voormalige arrondissement Alkmaar, lid van het Hof van Discipline en plaatsvervangend raadsheer in het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
3.13.
Groenewegen heeft bezwaar tegen benoeming van [naam3] als deskundige, op grond dat mr. Van Rongen [naam3] kent uit de periode dat mr. Van Rongen nog praktijk hield te Schagen, Noord Holland. [naam3] zou daardoor niet als
onpartijdige deskundige kunnen worden aangemerkt. Groenewegen verzoekt het hof daarom drie onafhankelijke deskundigen voor te dragen waaruit er één kan worden gekozen.
3.14.
Het hof ziet echter zonder nadere toelichting, die Groenewegen niet geeft, niet in waarom [naam3] niet als onafhankelijk deskundige zou kunnen optreden op grond van het enkele feit dat mr. Van Rongen in het verleden praktijk heeft gehouden in Noord-Holland en [naam3] (kennelijk) als gevolg daarvan kent.
Het hof heeft ambtshalve contact gezocht met [naam3] en hem de vraag voorgelegd of hij op de hoogte is gebracht van het feit dat het beoogde begrotingsonderzoek zou zien op werkzaamheden verricht door mr. Van Rongen in het bijzonder en zo ja, of het hem met die wetenschap nog vrijstaat het beoogde onderzoek onafhankelijk en onpartijdig te verrichten.
[naam3] antwoordde daarop bevestigend.
3.15.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om zoals Groenewegen verzoekt drie deskundigen voor te stellen die deze bewerkelijke taak op zich zouden willen nemen, waaruit er één zou moeten worden gekozen, nu reeds beschikbaar is [naam3] als bij uitstek gekwalificeerde deskundige die vrijstaat qua tijdsbesteding en relatie tot partijen om de opdracht uit te voeren.
Beoordeling grieven [appellanten]
3.16.
Gezien de toewijzing van de vordering van [appellanten] tot benoeming van een deskundige ter bepaling van het redelijk loon van Groenewegen (zij het enkel ten aanzien van de werkzaamheden waarop de tien in geschil zijnde declaraties zien, in plaats van ten aanzien van de gehele periode van dienstverlening), hebben [appellanten] geen belang meer bij een bespreking van de volgende grieven (en Groenewegen evenmin bij haar betreffende grieven in incidenteel appel), die het hof hier, overeenkomstig de door [appellanten] aangehouden Romeinse nummering, aanhaalt met een korte beschrijving mede ten behoeve van de deskundige, indien en voor zover deze aanleiding ziet de betreffende bezwaren te betrekken bij diens onderzoek:
  • II: dat het in rekening brengen van € 295.544,05 zonder meer buitenproportioneel zou zijn;
  • III: dat uit geen enkel door Groenewegen in het geding gebracht (of buiten rechte overgelegd) overzicht blijkt dat, wanneer, hoe en met welke factuur/facturen de ‘voorschotten’ (eigenlijk: deelbetalingen op openstaande declaraties
Groenewegen heeft in hoger beroep bij brief van 18 maart 2025 alsnog een overzicht van declaraties overgelegd waarop de deelbetalingen zijn afgeboekt. Het hof gaat ervan uit dat de deskundige dit overzicht indien nodig zal betrekken in zijn onderzoek ter bepaling van een redelijk loon ter zake van de tien in geschil zijnde facturen.
Voor zover [appellanten] met deze grief de vaststelling van een ander rechtsgevolg beogen, is het hof in navolging van Groenewegen van oordeel dat [appellanten] onvoldoende specifiek zijn over de aard en omvang van het gestelde probleem met betrekking tot ‘het terugvragen van btw’ dan wel ‘de berekening van de verschuldigdheid van rente’.
- IV en V: (het hof begrijpt) dat [appellanten] in het verlengde van grief III klagen dat de rechtbank de door Groenewegen gekozen wijze van in beeld brengen van de vorderingen op [appellanten] – welke wijze [appellanten] onder meer omschrijft als niet transparant en welke vorderingen, zoals Groenewegen toegeeft (in randnummer 2.31 van haar memorie van antwoord), tot tweemaal toe een correctie behoefden – bovenmatig welwillend heeft beoordeeld, met als gevolg het uitblijven van wezenlijke consequenties voor de toewijsbaarheid van de vorderingen van Groenewegen;
- VII: dat in de zaak [appellante6] /Van Egten (factuur GA 103670 ad € 56.372,23) tot een bedrag van € 40.000,- inclusief BTW toewijsbaar is geoordeeld, alsmede dat dat er gezien het gestelde in de mail van mr. Van Rongen d.d. 8 juli 2022 zoals geciteerd geen grond zou zijn voor verdere matiging van de factuur inzake Van Egten. De matiging van de factuur met een bedrag van € 16.372,23 staat volgens [appellanten] niet in (voldoende) verhouding met hetgeen de rechtbank overweegt in rov. 4.29 en 4.31-4.37, waaronder het ontbreken van inhoudelijke advisering of waarschuwing vooraf. Daarbij zou zijn miskend dat Van Rongen in genoemde e-mail adviseert om de vier beslagen op te heffen naar hij die zelf heeft doen leggen voor een door hem zelf te gunstig voorgestelde en de facto kansloze reconventionele vordering.
Verder is volgens [appellanten] miskend dat het advies van mr. Van Rongen om de bankgarantie te accepteren geclausuleerd was, namelijk op de voorwaarde dat daarin kwam te staan dat de garantie getrokken kan worden op een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Die voorwaarde is door mr. Van Rongen gesteld en gehandhaafd, werd (voorzienbaar) niet vervuld, reden waarom het beslag gehandhaafd werd en daarom volgde het kort geding tot opheffing daarop. De factuur dient daarom op nihil te worden gesteld, althans een substantieel lager bedrag dan € 40.000,00, aldus [appellanten]
Groenewegen klaagt in incidenteel appel (grief 2) dat declaratie GA 103670 ten onrechte werd gematigd en maakt aanspraak op betaling van het volledige bedrag van deze declaratie.
  • VIII: dat de juistheid, verschuldigdheid en redelijkheid van de beweerdelijk openstaande facturen niet kan worden vastgesteld enkel aan de hand van die factuur maar daarbij de totale financiële voorgeschiedenis moet worden betrokken. In het bijzonder moet inzichtelijk zijn wat er gebeurd is met hetgeen is betaald, wat wel en niet is betaald en hetgeen totaal per zaak is betaald. Ook de beweerdelijk betaalde overige facturen (78 stuks) dienen daarbij betrokken te worden. Daarom is juist verzocht een deskundige te benoemen.
  • IX, dat in het verlengde van grief VIII klaagt dat de rechtbank ten onrechte inzake factuur GA 103681 ad € 1.456,54, GA 103682 ad € 7.735,83, GA 103683 ad € 3.228,28, GA 103694 ad € 5.597,38, GA 103648 ad € 151,48, GA 104072 ad € 833,47, GA 104073 ad € 982,68, GA 104079 ad € 73,80, overweegt dat geen specifieke bezwaren zijn geuit tegen de hoogte ervan. Dat is onvolledig in die zin dat in zijn algemeenheid ten aanzien van alle facturen geldt dat daarmee gezien het gestelde bij grief VIII niet volstaan kan worden.
- X: dat de factuur GA 104264 ad € 24.499,53 (de zaak-Verdonk q.q.) toewijsbaar is geoordeeld tot een bedrag van € 12.500,00 inclusief BTW. De matiging van de factuur met een bedrag van € 11.999,53 staat niet in (voldoende) verhouding met hetgeen de rechtbank overweegt in rov. 4.67-4.69. Deze factuur dient op nihil te worden gesteld, althans een substantieel lager bedrag dan € 12.500,00. Groenewegen heeft [appellant1] in deze zaak, niet in die zin geadviseerd, dus niet of onjuist geadviseerd en de zorg van een goed opdrachtnemer niet in acht genomen. De factuur is slechts het laatste staartje van de kosten die Groenewegen voor deze zaak – waarin de kans op een positief resultaat gering was en waaraan grote risico's kleefden en schikken de voorkeur had – vanaf 2018 aan [appellanten] in rekening heeft gebracht. In dat verband geldt wederom het bij grief VIII gestelde.
Groenewegen klaagt in incidenteel appel (grief 3) dat declaratie GA 104264 niet gematigd had moeten worden.
- X: De daadwerkelijke betalingsverplichting was volgens [appellanten] door het gebrek aan specificatie en verantwoording door Groenewegen niet eerder duidelijk dan op zijn vroegst door het bestreden vonnis; dat verhoudt zich volgens [appellanten] niet met beloning met vertragingsrente vanaf de vervaldata van de facturen en met buitengerechtelijke incassokosten.
3.17.
Indien de deskundige aanleiding ziet enige van de hierboven beschreven bezwaren te betrekken in zijn onderzoek, wordt hij verzocht bij wijze van wederhoor kenbaar kennis te nemen van wat Groenewegen bij memorie van antwoord tegen de betreffende grieven heeft ingebracht, en evenzo van wat Groenewegen bij memorie van grieven (2 en 3) in incidenteel appel naar voren heeft gebracht alsmede de reactie daarop van [appellanten] bij memorie van antwoord in incidenteel appel.
Beoordeling grieven VI en XIV in het principale appel
3.18.
Met het oog op een finale geschilbeslechting, zal het hof reeds nu de overige grieven van partijen beoordelen, zodat zij na ontvangst van het deskundigenbericht kunnen worden geacht voldoende handvatten te hebben om zelfstandig tot een regeling te komen.
Grief VI
3.19.
[appellanten] beroepen zich op de uitspraak van het Europese Hof van 12 januari 2023 [4] naar aanleiding van prejudiciële vragen van Litouwen, waarin kort gezegd is uitgemaakt dat een beding in de overeenkomst tussen een advocaat en consument waarin de kosten van de diensten worden vastgelegd enkel op basis van een uurtarief zonder dat de consument vooraf informatie ontvangt die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de economische consequenties die het sluiten van deze overeenkomst met zich brengt zijn beslissing te nemen, niet voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. In dat geval kan de nationale rechter besluiten tot het herstellen van de situatie waarin de consument zou hebben verkeerd zonder dat beding, zelfs als dit er toe leidt dat de verkoper geen vergoeding voor zijn diensten ontvangt.
3.20.
[appellanten] voeren daartoe aan dat er in alle zaken slechts één opdrachtbevestiging is verzonden (meer dan een jaar na aanvang), dat in geen van de zaken sprake is van een schriftelijk inhoudelijk advies betreffende goede of kwade kansen of risico's noch van enige informatie (vooraf of tijdens) over bestaan, omvang en verloop van de financiële consequenties van de zaak en/of de verrichtingen van Groenewegen. Behalve in de zaak waarin een opdrachtbevestiging voorhanden is, is van Groenewegen niet anders vernomen dan door facturen op basis van uren maal tarief: achteraf in één keer € 105.441,26 (naast de reeds betaalde declaraties).
3.21.
De grief slaagt voor zover [appellant1] zich beroept op voornoemde uitspraak van het Europese Hof met betrekking tot het optreden van Groenewegen voor hem in privé in het kader van zijn echt- en boedelscheiding en daarmee, zo begrijpt het hof, de facturen bedoeld in rov. 5.6 van het bestreden vonnis. [appellant1] is dan ook ten onrechte veroordeeld tot betaling van € 5.597,38 ter zake van factuur GA 103694, € 151,38 ter zake van factuur GA 103948 en € 73,80 ter zake van factuur GA 104079.
Groenewegen heeft verzocht desondanks een redelijk loon voor Groenewegen vast te stellen.
Het hof overweegt dat een vernietiging van de overeenkomst tussen [appellant1] en Groenewegen met betrekking tot zijn echt- en boedelscheiding weliswaar een doeltreffende sanctie zou zijn (zoals het Europese Hof eist), maar naar het oordeel van het hof niet zou beantwoorden aan de eis dat de sanctie ook voor Groenewegen als dienstverlener evenredig moet zijn. Het hof ziet daarom aanleiding om, in lijn met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, te volstaan met een prijskorting van 50%, [5] met als resultaat dat [appellant1] ter zake van factuur GA 103694 € 2.798,69, ter zake van factuur GA 103948 € 75,69 en ter zake van factuur GA 104079 € 36,90 verschuldigd is aan Groenewegen, althans dat [appellant1] de prijskorting van 50% per betreffende factuur als onverschuldigd betaald van Groenewegen kan terugvorderen.
3.22.
Ook in hoedanigheid van bestuurder doen [appellanten] ten behoeve van de vennootschappen een beroep op voornoemde uitspraak van het Europese Hof en haar gevolgen.
3.23.
De genoemde uitspraak van het Europese Hof is echter niet van toepassing op alle overige zaken dan de in rov. 3.21 bedoelde, omdat [appellanten] niet kwalificeert als consument. Het begrip ‘consument’ betreft volgens het Unierecht enkel de persoon die níet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Daarmee faalt de grief voor zover deze is geformuleerd ten behoeve van [appellant1] als (middellijk) bestuurder van zijn vennootschappen.
3.24.
Dat neemt niet weg dat de deskundige indachtig de door Groenewegen in acht te nemen gedragsregels voor advocaten en de zorg die zij als goed opdrachtnemer heeft te betrachten zoals bedoeld in met name artikelen 7:401 en 7:403 BW en de betreffende gedragsregels voor de advocatuur, bij de bepaling van een redelijk loon rekening kan houden met enig tekortschieten door Groenewegen in de naleving van vorenbedoelde gedragsregels en wettelijke bepalingen.
Grief XIV
3.25.
Grief XIV betreft het feit dat de rechtbank het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het hof ontgaat het belang van [appellanten] bij deze grief, bij gebreke van een executiegeschil en gezien het feit dat [appellanten] inmiddels hebben voldaan aan de veroordeling in het bestreden vonnis.
Beoordeling grief 1 in het incidentele beroep
3.26.
Groenewegen stelt dat [appellanten] in elk geval zouden moeten worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in hoofdsom € 80.000,- inclusief btw aan Groenewegen, op grond dat [appellanten] door het treffen van de betalingsregeling in december 2021 de
verschuldigdheid van de vorderingen van Groenewegen voor een bedrag van in elk geval
€ 80.000,- inclusief btw zouden hebben erkend. Dat [appellanten] geen vragen en of klachten hadden over het financiële deel van de dienstverlening van Groenewegen zou blijken uit de verklaring van mrs. Radovic-Pieters en Poort van Groenewegen met betrekking tot de bespreking van 20 december 2021 (productie GA27):

Op 20 december 2021 hebben wij op verzoek van de heer [appellant1] met hem en zijn partner een overleg gehad over zijn samenwerking met mr. Van Rongen.
Hij beklaagde zich erover dat mr. Van Rongen niet altijd even snel reageerde op zijn mails en terugbelverzoeken.
Naar aanleiding van de opmerking dat er ook nogal wat onbetaald gebleven facturen waren,
antwoordde de heer [appellant1] , dat hij daarmee bekend was, dat hij niets te klagen had over de facturen, noch over het aantal of de hoogte daarvan, noch over het uurtarief en dat hij voor betaling zou zorgen, maar dat hij in ruil daarvoor dan wel wilde dat mr. Van Rongen sneller zou reageren op zijn mail en ook aan terugbelverzoeken (sneller) zou voldoen.
Over de kwaliteit van het werk van mr. Van Rongen heeft de heer [appellant1] zich toen ook niet beklaagd.
3.27.
[appellanten] hebben de verklaring van mrs. Radovic-Pieters en Poort in eerste aanleg uitvoerig gemotiveerd betwist (bij akte uitlating wijziging/vermeerdering van eis in conventie onder 1). Verder hebben zij aangevoerd dat de betreffende (in rov. 2.6 en 2.7 aangehaalde) e-mailwisseling plaatsvond in de context van openstaande vragen – gezien ook de opmerking in de e-mail van mr. Van Rongen van 3 december 2021:
“ik zal je op de hoogte houden van de stand van de betalingen, de openstaande declaraties en het onderhanden werk',en de mail mr. Van Rongen van 10 juni 2022 waaruit onder meer blijkt dat Groenewegen zelf het benodigde overzicht nog moest maken. De e-mail hield onder meer in:

We zijn bezig met het maken van een overzicht van alle declaraties, alle betalingen, alle afboekingen en alle verrekeningen.
Zodra dat overzicht gereed is, zal ik het je doen toekomen. Ik verwacht dat dat op zijn vroegst eind volgende week zal zijn.
Ik begreep van je dat je al onze declaraties nodig hebt voor het terugvragen/verrekenen van de btw.
Ik wil die declaraties wel aanleveren, maar ik wel er ook iets voor terug, en dat is dat de vorderingen van Groenewegen Advocaten B.V. onvoorwaardelijk worden erkend door juridische entiteiten binnen de [appellanten] Groep die ook verhaal bieden en jou zelf in privé. (…)
Alle rechten en weren worden voorbehouden.
Met vriendelijke groet,Martijn van Rongen
3.28.
Tegen deze achtergrond hebben [appellanten] overtuigend aangevoerd dat de bevestigende e-mail van de zijde van [appellanten] (rov. 2.7) zag op de betalingstermijnen en
-data en niet op de gestelde hoofdsom; [appellanten] beschikten immers niet over de informatie om de totale gestelde verplichting te bevestigen of te ontkennen. Het hof laat dan nog daar dat mr. Van Rongen in de geciteerde e-mail aan de verplichting van Groenewegen om de gevraagde informatie te verstrekken ten onrechte de voorwaarde verbond dat [appellant1] de vorderingen van Groenewegen onvoorwaardelijk zou erkennen.
Dat Groenewegen na de beëindiging van de samenwerking met [appellanten] op 22 januari 2022 ineens € 105.441,26 heeft gefactureerd betreffende de periode februari 2020 tot 9 januari 2022, welk bedrag, zoals ook de rechtbank reeds constateerde, niet overeenstemt met het bedrag volgens de gestelde regeling, de conceptfacturen en verdere overzichten en betalingsverzoeken, bevestigt het standpunt van [appellanten] eens te meer.
3.29.
Van een erkenning door [appellanten] van verschuldigdheid van de vorderingen van Groenewegen voor een bedrag van in elk geval € 80.000,- is aldus geen sprake geweest.
De conclusie
3.30.
Een deskundige zal worden benoemd ter bepaling van het redelijk loon voor de diensten die Groenewegen heeft geleverd die ten grondslag liggen aan de declaraties genoemd in rechtsoverweging 2.8 van dit arrest.
3.31.
De zaak zal worden aangehouden tot 24 maart 2026.
3.32.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De benoeming
4.1.
Het hof
benoemt tot deskundige: [naam3]om een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen over de vraag wat heeft te gelden als een redelijk loon voor de diensten die Groenewegen heeft geleverd die ten grondslag liggen aan de declaraties genoemd in rechtsoverweging 2.8 van dit arrest.
4.2.
Het hof stelt het voorschot van de deskundige vast op € 12.000 (geen btw verschuldigd). Groenewegen moet het voorschot betalen.
Aanwijzingen voor de deskundige
4.3.
Pas als de griffier heeft laten weten dat het voorschot is betaald, hoeft de deskundige met het onderzoek te beginnen.
4.4.
De deskundige moet schriftelijk antwoorden op de hiervoor geformuleerde vraag.
4.5.
Bij de uitvoering van het onderzoek moet de deskundige de
Leidraad deskundige in civiele zakenvolgen die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
4.6.
De deskundige zal zijn concept-rapport aan partijen voorleggen en hun een redelijke termijn stellen om op het concept-rapport te reageren. In zijn definitieve rapport zal de deskundige de reacties van partijen bespreken en ook aangeven of, en zo ja op welke wijze, die reacties tot wijzigingen hebben geleid.
4.7.
Als de deskundige vragen heeft, kan hij die schriftelijk stellen aan mr. M. Aksu, raadsheer-commissaris.
4.8.
Het ondertekende deskundigenbericht moet vóór 24 maart 2026 worden gestuurd aan de griffie van dit hof (postbus 1704,8901 CA in Leeuwarden).
Aanwijzingen voor partijen
4.9.
Het Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal aan Groenewegen een voorschotfactuur sturen van € 12.000 (geen btw verschuldigd). Dit voorschot moet binnen 4 weken na de datum op de factuur zijn betaald.
4.10.
[appellanten] moeten aan de deskundige een kopie van het dossier sturen. De griffier stuurt de deskundige een kopie van dit arrest.
4.11.
Partijen moeten de deskundige de inlichtingen geven waarom deze vraagt.
4.12.
Op dinsdag 21 april 2026 kunnen [appellanten] op het deskundigenbericht reageren. Op dinsdag 19 mei 2026 mag Groenewegen daarop reageren.
4.13.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, H. de Hek en H.R. Bos, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.

Voetnoten

1.Het bestreden vonnis is niet gepubliceerd.
2.Hoge Raad 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959 (
3.Onder verwijzing naar Hoge Raad 11 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1565.
4.Europees Hof van Justitie 12 januari 2023, ECLI:EU:C:2023:14 (
5.Vergelijk Hoge Raad 4 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1355 (