ECLI:NL:GHARL:2025:5846

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
200.340.458/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over btw-verklaring bij verkoop van motorboot

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant] en de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater] over de verplichting van de verkoper om een btw-verklaring te verstrekken bij de verkoop van een motorboot. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld nadat de kantonrechter zijn vorderingen had afgewezen, omdat hij niet had voldaan aan de klachtplicht. De kern van het geschil is of [erflater] tekort is geschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst door geen btw-verklaring te verstrekken, en of [appellant] tijdig heeft geklaagd over deze tekortkoming. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft aangetoond dat [erflater] in gebreke is gebleven. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen garantie was afgegeven dat een btw-verklaring kon worden verkregen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. Tevens wordt [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.340.458/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10321404
arrest van 23 september 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.J. Tulp te Groningen,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater],
die gewoond heeft in [woonplaats2] (Duitsland),
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In het arrest van 19 juli 2024 heeft het hof [appellant] in de gelegenheid gesteld [geïntimeerden] op te roepen.
1.2
Vervolgens zijn de volgende stukken gewisseld:
• het oproepingsexploot van 24 juli 2024
• de memorie van grieven
• de memorie van antwoord (met producties)
• de akte uitlaten van [appellant] (met producties)
• de antwoordakte van [geïntimeerden] (met een productie).
1.3
Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of wijlen de heer [erflater] (hierna: [erflater] ) is tekortgeschoten in zijn verplichting om bij de verkoop van een motorboot aan [appellant] geen btw-verklaring of ander bewijs van betaling van btw te verstrekken, of [appellant] daar tijdig over heeft geklaagd en of hij daardoor aanspraak heeft op vergoeding van de door hem geleden schade (indien deze schade is geleden) en een contractuele boete.
2.2
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [erflater] wordt veroordeeld om aan hem te betalen € 13.760,- schadevergoeding en € 11.175,- boete, te vermeerderen met rente en kosten. Ook heeft hij gevorderd dat Het Wakend Oog wordt veroordeeld tot vergoeding van de door hem geleden schade.
2.3
De kantonrechter heeft de vorderingen tegen [appellant] afgewezen, omdat [appellant] volgens haar niet heeft voldaan aan de op hem rustende klachtplicht. Ook de vorderingen tegen Het Wakend Oog zijn afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen tegen [appellant] alsnog worden toegewezen. Het Wakend Oog is niet in hoger beroep gedagvaard.
2.4 Het hof zal oordelen dat de vordering van [appellant] niet toewijsbaar is. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd. Het hof zal daartoe eerst de relevante feiten vermelden en daarna de standpunten van partijen bespreken.

3.De relevante feiten

3.1
[erflater] was eigenaar van een motorboot Jeanneau Merry Fisher met de naam ‘ [naam1] ’, bouwjaar 2005 of 2006. Hij heeft de (toen tweedehands) boot in 2008 gekocht van Thalmann Boote und Yachten GmbH (hierna: Thalmann) voor € 115.000,-. In het schriftelijke koopcontract van 26 januari 2008 staat onder meer:

Eine Bescheinigung über die entrichtete Mehrwert- oder Einfuhrsatzsteuer stelt der Verkäufer dem Kaufer nach der vollständigen Bezahlung und/oder Übergabe des Schiffes zusammen mit allen zum Schiff gehörenden Papieren und Betriebsanleitungen (soweit vorhanden) zur Verfügung.Der Kaufpreis betragt EUR 115.000,00.”
3.2
In 2020 heeft [erflater] v.o.f. Jachtmakelaardij Het Wakend Oog in Woudsend (hierna: Het Wakend Oog) opdracht gegeven de boot voor hem te verkopen. Het Wakend Oog heeft de boot te koop aangeboden voor € 79.000,-.
Op verzoek van Het Wakend Oog heeft [erflater] in een e-mail van 4 februari 2021 geschreven:

ich habe die Kaufrechnung des Bootes mit ausgewiesener Mehrwertsteuer. Das gilt als Beweisbeleg.”
3.3
[appellant] toonde interesse in aankoop van de boot. Op 15 februari 2021 hebben partijen een koopovereenkomst gesloten, waarbij [erflater] de boot voor € 74.500,- aan [appellant] verkocht. In de door Het Wakend Oog opgestelde koopovereenkomst is onder meer vermeld:

Artikel 1Verkoper verkoopt aan koper gelijk deze van verkoper koopt, het hieronder omschreven vaartuig(…)BTW-status: Inclusief BTW, aantoonbaar betaald.(…)Artikel 3.2Verkoper levert het vaartuig in onvoorwaardelijke eigendom, vrij van hypotheken en beslagen en van inschrijving daarvan, vrij van invoerrechten en/of omzetbelasting en vrij van schulden en/of verplichtingen van welke aard dan ook. Terzake vrijwaart verkoper, koper tegen alle aanspraken.(…)Artikel 5.1In geval partijen niet aan hun uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen voldoen, verbeurt de nalatige partij aan de andere partij (…) een direct en zonder formaliteit opeisbare boete van 15% van de verkoopprijs, een en ander onverminderd het recht van de niet nalatige partij om boven voornoemde boete vergoeding van zijn werkelijk geleden schade naar aanleiding van het verzuim van de nalatige partij, te vorderen en onverminderd zijn recht om alle eventuele buitengerechtelijke incassokosten te vorderen.”
3.4
[appellant] heeft de boot begin 2022 ter (bemiddeling bij) verkoop aangeboden aan Pedro Boat B.V. (hierna: Pedro-Boat) in Hoogezand. Pedro Boat schreef hem op 25 februari 2022 dat de boot onder voorbehoud is verkocht en dat hij volgens afspraak “netto” een bedrag van € 75.000,- van Pedro Boat zou ontvangen. [appellant] heeft deze brief voor akkoord ondertekend.
3.5
[appellant] heeft (via Het Wakend Oog) bewijsstukken opgevraagd waaruit zou blijken dat de btw voor de boot was betaald. Zijn advocaat heeft in een brief van 25 maart 2022 [erflater] een termijn van
10 dagen gesteld om die bewijsstukken te verstrekken. De toenmalige advocaat van [erflater] heeft daarop gereageerd met een brief van 31 maart 2022. Bij de brief waren het koopcontract met Thalmann (zie 3.1) en het bewijs van betaling van de koopprijs gevoegd. De advocaat van [erflater] schreef onder meer:

Zwar wurde unserem Mandanten ursprünglich eine Bescheinigung über die Zahlung der Umsatzsteuer ausgestellt, jedoch ist diese weder bei unserem Mandanten noch der Thalmann Boote und Yachten GmbH nach nunmehr 14 Jahren vorhanden.
Dieser Umstand hat jedoch keinerlei Auswirkungen darauf, dass das Schiff ordnungsgemäss versteuert wurde und keiner weitergehenden Abgabepflicht unterliegt.”
3.6
Controlemedewerker [naam2] van de Douane, Landelijk Team Jachten heeft op 14 juli 2022 in een ‘Aangifte formulier artikel 18 Wet Omzetbelasting 1968’ onder meer het volgende vermeld:

Pedro Boat Bv (…) heeft een motorjacht in bemiddeling genomen van [appellant] (…).Het vaartuig is door [appellant] gekocht van de heer [erflater] (…).
[appellant] heeft vaartuig gekocht met als status "BTW-betaald". Echter deze status kan niet
worden onderbouwd met betalingsbewijs(zen) dat de Omzetbelasting in enig lidstaat van de EU is betaald voor het vaartuig.
Omdat de potentiële koper (…) eist dat bij de verkoopoverdracht een BTW verklaring voor een pleziervaartuig wordt overlegd heeft Pedro bij monde van [appellant] bij mij op 20 mei 2022, omstreeks 10.53 uur te Winschoten aangegeven dat ten aanzien van het vaartuig er sprake is van invoer in de zin van artikel 18 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB).
De douanewaarde is door mij vastgesteld op € 74.297,52 (…).
Op de verschuldigde omzetbelasting, bij invoer, wordt de aantoonbaar betaalde Nederlandse
Omzetbelasting in mindering gebracht voor zaken die het regulier onderhoud hebben overtroffen. (…).
Pedro verklaart namens [appellant] , hierbij de verschuldigde Omzetbelasting te zullen voldoen en
niet in vooraftrek te zullen nemen. De uitnodiging tot betaling zal worden uitgereikt op
grond van artikel 22 Wet OB. (…).De verschuldigde rechten bij invoer, omzetbelasting, bedraagt:Verschuldigde omzetbelasting:
€ 15.602,48 21% van de Douanewaarde zijnde € 74.297,52€ 1.932,49Minus reeds voldane Omzetbelasting
€ 13.669,99 Nog te voldoen
Het formulier is niet alleen door [naam2] , maar ook door Pedro Boat ondertekend.
3.7
Pedro Boat heeft op 17 mei 2022 € 55.000,- en op 26 juli 2022 € 6.330,01 overgemaakt op een rekeningnummer van [appellant] . Op laatstgenoemde datum is ook
€ 13.669,99 overgemaakt naar een (ander) rekeningnummer van Pedro Boat met als omschrijving “
BTW afdracht Jeanneau Merry Fisher (…)”.
3.8
De Douane heeft met dagtekening 27 juli 2022 een ‘Uitnodiging tot betaling’ verstrekt aan Pedro Boat voor een bedrag van € 13.669,99 vanwege verschuldigde btw.

4.4. De beoordeling van het geschil

Enkele procedurele punten4.1 [geïntimeerden] hebben bezwaar gemaakt tegen de akte van 1 april 2025 van [appellant] voor zover deze akte nieuwe grieven dan wel nieuwe principale verweren bevat. Dat laatste is sowieso niet het geval - [appellant] is eiser en voert uiteraard geen verweer tegen zijn eigen vordering -, maar het eerste ook niet. In de akte reageert [appellant] op het door [geïntimeerden] in de memorie van antwoord verder uitgewerkte eigen schuldverweer. De overgelegde stukken betreffen ook dat verweer en het verweer dat [appellant] geen schade heeft geleden door de gestelde tekortkoming van [erflater] .
4.2
In hun reactie op de akte van [appellant] hebben [geïntimeerden] een nieuwe productie overgelegd. [appellant] heeft daar nog niet op gereageerd. Omdat die nieuwe productie blijkens het navolgende niet relevant is voor de beslissing van het hof , behoeft het hof hem niet in de gelegenheid te stellen op de productie te reageren.
4.3
Twee van de grieven van [appellant] zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter over de klachtplicht en over de proceskosten. De derde grief heeft volgens [appellant] een voorwaardelijk karakter en is gericht tegen de overweging ten overvloede in het vonnis betreffende de tekortkoming. De voorwaarde is dat het hof oordeelt dat de overweging ten overvloede “materieel geen overweging ten overvloede is”. [appellant] lijkt te veronderstellen dat tegen een ‘echte’ overweging ten overvloede geen grief hoeft te worden gericht. Die veronderstelling is onjuist. Als de rechtbank een overweging ten overvloede heeft gegeven en deze een zelfstandige motivering inhoudt van de beslissing, moet zowel tegen de dragende overweging als tegen wat ten overvloede is overwogen, een grief worden gericht. Wordt alleen over de dragende overweging geklaagd, dan heeft de appellant bij de behandeling van die grief geen belang omdat de bestreden beslissing nog door de onbestreden overweging ten overvloede wordt gesteund als de grief zou slagen.
Het hof gaat ervan uit dat [appellant] bedoeld heeft om te grieven tegen de overweging ten overvloede als dit noodzakelijk is. Dat is, zoals uit het voorgaande volgt, het geval en daarmee is aan de voorwaarde voldaan.
4.4
In zijn memorie van grieven beroept [appellant] zich ook nog op de positieve zijde van de devolutieve werking van het hoger beroep. Die brengt volgens [appellant] mee dat het hof ook zijn niet door de kantonrechter behandelde of gehonoreerde stellingen zou moeten bespreken. [appellant] miskent daarmee dat de positieve zijde van de devolutieve werking betrekking heeft op door de geïntimeerde (en dus niet de appellant) in eerste aanleg ingenomen stellingen of gevoerde verweren, die in eerste aanleg niet zijn behandeld of gehonoreerd. Wanneer de kantonrechter stellingen die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd niet heeft gehonoreerd (door die niet te bespreken of te passeren) brengt de negatieve zijde van de devolutieve werking juist mee dat hij tegen het niet behandelen of passeren van zijn stellingen een grief moet richten, bij gebreke waarvan het hof niet aan die stellingen toekomt en ze dus ook niet alsnog kan honoreren.
Internationale aspecten4.5 [erflater] woonde ten tijde van het aanhangig maken van de procedure bij de kantonrechter in Duitsland. Het geschil heeft dan ook internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een burgerlijke en handelszaak als bedoeld in artikel 1 van Brussel I. Op grond van artikel 5 (en overigens ook artikel 7 lid 1 onder b) van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht.
4.6
Partijen zijn het erover eens dat op de overeenkomst tussen [erflater] en [appellant] Nederlands recht van toepassing is.
Is sprake van een tekortkoming?4.7 Het hof ziet om redenen van doelmatigheid aanleiding om eerst na te gaan of [erflater] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Indien dat niet het geval is, kan in het midden blijven of [appellant] zijn klachtplicht heeft geschonden.
4.8
De kantonrechter heeft de vraag of [erflater] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst ontkennend beantwoord. Volgens de kantonrechter heeft [erflater] geen garantie afgegeven dat met de geleverde stukken een btw-verklaring kon worden verkregen. [erflater] heeft niet toegezegd dat zo’n verklaring kon worden verkregen in Duitsland, laat staan in Nederland.
4.9
[appellant] is het niet eens met dit oordeel van de kantonrechter. Volgens hem is [erflater] wel tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Over wat die verplichting concreet inhoudt, is het betoog van [appellant] in de memorie van grieven - en dát is gelet op wat hierover is overwogen over de devolutieve werking doorslaggevend - nogal tweeslachtig. Enerzijds stelt hij dat [erflater] “niet zo zeer een btw-verklaring dient over te leggen, maar veeleer dient aan te tonen dat er btw over de boot is betaald”(MvG nr. 5.44). Dat sluit aan bij het betoog van zijn advocaat tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter, dat de tekortkoming niet gelegen is in het punt van de btw-verklaring, maar in het feit dat [erflater] niet kan aantonen dat de btw is betaald. Anderzijds betoogt [appellant] dat “op grond van de aard en bestemming van de boot een btw-verklaring een eigenschap is die van de boot mag worden verwacht”(MvG 6.1.5) en dat omdat “deze verklaring ondanks de daartoe strekkende garantie van [erflater] ontbrak, voldoet de boot niet aan de koopovereenkomst” (MvG 6.1.6). Het hof zal [appellant] stellingen welwillend uitleggen en ervan uitgaan dat [appellant] (ook) meent dat [erflater] verplicht was een btw-verklaring te verstrekken.
4.1
Los van het voorgaande vindt [appellant] in elk geval dat [erflater] dient aan te tonen dat er btw over de boot is betaald en er dus btw op de boot ‘drukt’. Aan die verplichting heeft [erflater] niet voldaan volgens [appellant] . Het hof zal eerst ingaan op de stelling van [appellant] dat [erflater] een btw-verklaring diende te verstrekken en vervolgens op zijn stelling dat [erflater] niet heeft aangetoond dat er btw op de boot drukt.
4.11
Een btw-verklaring is een verklaring die op aanvraag kan worden afgegeven door de Nederlandse douane indien de btw voor een plezierjacht in Nederland is voldaan en niet is teruggevorderd. Het doel van zo’n verklaring is dat niet aan de hand van documenten hoeft te worden aangetoond dat de btw op het goed ‘drukt’. Volgens [appellant] is [erflater] dus tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst door geen btw-verklaring te verstrekken. [appellant] heeft dat betoog onvoldoende onderbouwd. Daarvoor is het volgende van belang.
4.12
Partijen hebben de afspraken over de koopovereenkomst vastgelegd in een koopcontract. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
In het koopcontract is over btw slechts vermeld “
BTW- status:
Inclusief BTW, aantoonbaar betaald”. Die vermelding biedt geen enkel aanknopingspunt voor de gedachte dat [erflater] een btw-verklaring zou moeten verstrekken. Integendeel, indien partijen zouden zijn overeengekomen dat [erflater] een btw-verklaring zou verstrekken, zouden ze niet (ook) hebben hoeven vastleggen dat de btw “aantoonbaar” betaald is. Dat zou ‘dubbelop’ zijn. Ook is door [appellant] niet gesteld of is anderszins gebleken dat partijen voor of bij het aangaan van de overeenkomst hebben gesproken over een btw-verklaring.
Bovendien heeft [appellant] bij of kort na de levering van de boot kennelijk ook niet aangedrongen op het verstrekken van een btw-verklaring. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen wanneer partijen zouden zijn overeengekomen dat [erflater] zo’n verklaring zou verstrekken.
[appellant] heeft dan ook niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat partijen hebben afgesproken dat [erflater] een btw-verklaring zou afgeven.
4.13
Dat de beschikbaarheid van een btw-verklaring een eigenschap is die op grond van de aard en eigenschappen van het schip mag worden verwacht, heeft [appellant] evenmin voldoende onderbouwd. Het gaat om een schip dat door de in Duitsland woonachtige [erflater] in Duitsland is gekocht. Als ter zake van de eerdere aankoop door [erflater] btw is betaald, is dit voldaan aan de Duitse fiscus, en dus niet in Nederland. [erflater] kon dus - logischerwijs - sowieso niet over een Nederlandse btw-verklaring beschikken. Dat volgt ook uit het door [erflater] overgelegde aanvraagformulier voor een btw-verklaring. Op dat aanvraagformulier staat vermeld dat een van de voorwaarden om zo’n verklaring te kunnen krijgen, is dat de btw in Nederland is betaald en niet is terugbetaald.
[appellant] wist bij het aangaan van de overeenkomst dat [erflater] in Duitsland woonde. Hij mocht er dan ook niet zonder nader onderzoek van uitgaan dat over het schip in Nederland btw was voldaan en dat daarmee aan (een van) de voorwaarden voor afgifte van een Nederlandse btw-verklaring was voldaan.
4.14
Voor zover [appellant] zou vinden - helemaal duidelijk is dat niet - dat [erflater] een Duitse btw-verklaring zou moeten afgeven, heeft hij die stelling onvoldoende onderbouwd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse fiscus/douane dergelijke verklaringen afgeeft
- integendeel, volgens de verklaring van de door hem ingeschakelde partijdeskundige is dat juist niet het geval - en al helemaal niet dat en waarom hij ervan mocht uitgaan dat aan de voorwaarden voor afgifte van een dergelijke verklaring was voldaan.
4.15
Voor wat betreft het betoog van [appellant] dat [erflater] is tekortgeschoten doordat hij niet heeft aangetoond dat er btw over het schip is betaald, geldt het volgende. In het koopcontract is over de btw, zoals al aangegeven, alleen vermeld: “
BTW-status: Inclusief BTW, aantoonbaar betaald.”
Het hof gaat ervan uit dat partijen met deze clausule, gelet op de hiervoor vermelde uitlegmaatstaf, overeengekomen zijn dat [erflater] ervoor instond dat er al btw over het schip was voldaan, zodat er btw op het schip drukt.
4.16
[erflater] heeft [appellant] een afschrift verstrekt van de koopovereenkomst tussen hem en Thalmann en van het bewijs van betaling van de koopprijs (zie 3.5). Uit dat koopcontract kan worden afgeleid dat de koopprijs inclusief btw (
Mehrwertsteuer) is, zoals [erflater] heeft gesteld en [appellant] niet gemotiveerd heeft betwist, en dat de verkoper (Thalmann) ervoor zorgt dat de koper een bewijsstuk betreffende de voldane btw ontvangt. [appellant] heeft de authenticiteit van dit koopcontract noch van het bewijs van betaling bestreden. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat Thalmann en [erflater] zijn overeengekomen dat in de koopprijs van het schip btw is begrepen, dat Thalmann deze btw aan de Duitse fiscus zou voldoen en dat [erflater] de volledige kooprijs inclusief de daarin begrepen btw aan Thalmann heeft voldaan.
4.17
Resumerend: in het licht van het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat [erflater] is tekortgeschoten in zijn verplichting ervoor in te staan dat btw over het schip was voldaan. [1]
Het enkele feit dat met het koopcontract en het betalingsbewijs in Nederland geen btw-verklaring kan worden verkregen, is daarvoor onvoldoende. Die verklaring kan, zoals gezegd, alleen worden verkregen wanneer in Nederland btw is voldaan. Dat [geïntimeerden] meer dan tien jaar na de koopovereenkomst niet meer over een factuur met daarop gespecificeerd de btw beschikken, is daarvoor ook onvoldoende. Dit doet immers niet af aan het onder 4.16 overwogene. Het dossier geeft overigens geen aanleiding te veronderstellen dat destijds aan [erflater] geen factuur is verstrekt. Het hof merkt overigens op dat ook in het geval [appellant] van [erflater] wel de destijds verstrekte factuur had verkregen, [appellant] , gelet op het voorgaande, geen btw-verklaring had kunnen krijgen.
De conclusie
4.18
Omdat het hof heeft vastgesteld dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat [erflater] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst, kunnen de andere verweren van [geïntimeerden] tegen de vorderingen van [appellant] (op welke grondslag dan ook) onbesproken blijven. Het hof zal dan ook niet ingaan op het beroep op de klachtplicht [2] en op ‘eigen schuld’ (art. 6:101 BW).
4.19
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen (salaris van de advocaat: 1,5 punt, tarief III). Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]
4.2
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 16 januari 2024;
5.2
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerden] :
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.356,50 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerden] ;
5.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. de Hek, G.B.A. Brummer en P.S. Bakker en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
23 september 2025.

Voetnoten

1.Grief 2 van [appellant] faalt.
2.Grief 1 faalt bij gebrek aan belang.
3.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.