ECLI:NL:GHARL:2025:5877

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
200.352.149
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en huurrecht woning na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en het huurrecht van de echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft drie grieven ingediend tegen de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de man als huurder van de woning werd aangewezen en werd bepaald dat hij geen kinderalimentatie hoefde te betalen. De vrouw verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en haar als huurder aan te wijzen, alsook om de man te verplichten tot het betalen van kinderalimentatie van € 152,67 per kind per maand.

Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de vrouw de Afghaanse nationaliteit heeft. Het hof heeft ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld en geconcludeerd dat deze toekomt. De vrouw heeft een groter belang bij het huurrecht van de woning, omdat de kinderen bij haar wonen en de woning zich dicht bij hun school bevindt. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij in hun vertrouwde omgeving blijven en dat de vrouw de huur van de woning kan voldoen.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft het hof vastgesteld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te leveren, maar dat de wettelijke maatstaven voor kinderalimentatie in acht moeten worden genomen. Het hof heeft de man veroordeeld tot het betalen van € 117 per maand aan kinderalimentatie, met ingang van de datum van de beschikking. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.149 (kinderalimentatie) en 200.352.150 (huurrecht woning)
(zaaknummer rechtbank Gelderland 442083)
beschikking van 25 september 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Molenaar,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.L.A. Cox.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking verder noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 maart 2025;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. D. van Empel van 22 juli met producties;
- een journaalbericht van mr. Cox van 8 augustus 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd [in] 2012 in [plaats1] .
3.2
De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Afghaanse nationaliteit.
3.3
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016 en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018,
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad en voor zover thans van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te [woonplaats1] , [adres1] , met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand en dat de inhoud van het door partijen opgestelde ouderschapsplan onderdeel uitmaakt van de bestreden beschikking. In dit ouderschapsplan is onder andere bepaald dat de kinderen ongeveer 50% van de tijd bij de vader verblijven en dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie) aan de vrouw te voldoen.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen. De grieven zien op de toewijzing van het huurrecht van de echtelijke woning aan de man, op de kinderalimentatie en op de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft het huurrecht van de echtelijke woning en artikel 5 van het ouderschapsplan (dat gaat over de kinderalimentatie) te vernietigen en alsnog te bepalen dat:
- de vrouw huurder zal zijn van de woning, gelegen te [woonplaats1] , [adres1] , met ingang van 14 dagen na de datum van de beschikking van het hof;
- de man maandelijks bij vooruitbetaling een bedrag van € 152,67 per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen aan de vrouw moet voldoen;
- de man te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Op het door de vrouw gelijktijdig met het verzoek in hoger beroep ingediende verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking heeft het hof bij beschikking van
8 mei 2025 (zaaknummer 200.352.149/02) beslist.
4.3
De man voert verweer en hij vraagt het hof de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter omdat de vrouw de Afghaanse nationaliteit bezit. Daarom dient het hof ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Partijen en de kinderen hadden ten tijde van het inleidend verzoek allen hun gewone verblijfplaats in Nederland, zoals dat ook nu nog het geval is, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt (artikel 3, aanhef en sub a onder i Brussel II-ter en artikel
3 aanhef en onder b van de Verordening (EU) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen).
5.2
Er is geen grief opgeworpen tegen het door de rechtbank toegepaste Nederlandse recht, zodat ook het hof het Nederlandse recht tot uitgangspunt zal nemen.
Het huurrecht van de echtelijke woning
5.3
In geval van echtscheiding kan de rechter op grond van artikel 827 lid 1 sub f Rv juncto artikel 7:266 lid 5 BW op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Voor toewijzing van het huurrecht van de voormalige echtelijke woning aan één van de echtgenoten dient een afweging van de belangen van de man en de vrouw te worden gemaakt.
5.4
De vrouw stelt dat zij een groter belang heeft bij de toedeling van het huurrecht dan de man. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw en hun school ligt op loopafstand van de woning. De vrouw heeft geen mogelijkheden om een andere geschikte woonruimte te vinden en zij beschikt niet over een auto. Volgens de vrouw is zij ook niet in staat om te verhuizen omdat zij lijdt aan een hernia. De vrouw stelt dat zij in staat is om de huur van de woning te voldoen.
5.5
De man stelt dat de vrouw, omdat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij haar hebben, aanspraak kan maken op een urgentieverklaring waardoor zij snel vervangende woonruimte zal kunnen vinden. De man heeft deze mogelijkheid niet. Daarnaast heeft de man een hoger inkomen waardoor het voor hem makkelijker zal zijn om de lasten van de woning te voldoen. Volgens de man zijn partijen in het ouderschapsplan bovendien overeengekomen dat de kinderen de helft van de tijd bij hem zijn.
5.6
Het hof stelt vast dat beide partijen belang hebben bij het huurrecht van de woning. Het belang van de vrouw weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan het belang van de man. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Doorslaggevend is naar het oordeel van het hof het belang dat de vrouw bij het huurrecht van de woning heeft vanwege de kinderen van partijen. De man en de vrouw zijn overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. In het geval dat het huurrecht van de woning aan de man wordt toegekend moeten de kinderen samen met de vrouw verhuizen. De echtelijke woning bevindt zich tegenover de school van de kinderen en zij hebben veel sociale contacten in de wijk. Het hof acht het niet in het belang van de kinderen dat zij gedwongen worden de voor hen vertrouwde omgeving te verlaten en zij mogelijk moeten starten op een nieuwe school. Daarnaast werkt de vrouw in de buurt van de echtelijke woning. Zij reist met de fiets naar haar werk omdat zij niet beschikt over een rijbewijs. Een verhuizing zal gevolgen hebben voor de uitoefening van haar werk.
Ten slotte neemt het hof in zijn oordeel ook mee dat de man tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij het belangrijk vindt dat er voor de kinderen (en de vrouw) rust komt. Een verhuizing van de vrouw en de kinderen zal juist voor onrust zorgen en dit vindt het hof niet in het belang van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
5.7
De man heeft geen verweer gevoerd tegen de termijn die de door de vrouw is verzocht. Het hof zal daarom bepalen dat het huurrecht van de voormalige echtelijke woning binnen veertien dagen na de datum van de beschikking van het hof aan de vrouw wordt toegewezen. Nu de beschikking op 25 september 2025 wordt uitgesproken zal het hof bepalen dat het huurrecht per 9 oktober 2025 aan de vrouw wordt toegewezen.
Kinderalimentatie
5.8
Partijen hebben in artikel 5 van het ouderschapsplan vastgelegd dat de man onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te voldoen aan de vrouw. De vrouw stelt dat zij niet is geïnformeerd over de gevolgen van de inhoud van dit artikel. Volgens haar heeft zij de inhoud hiervan niet begrepen omdat het ouderschapsplan niet voor haar is vertaald. De vrouw beroept zich op dwaling.
De man stemt in met het verzoek van de vrouw om de kinderalimentatie alsnog te berekenen.
5.9
Uit vaste rechtspraak volgt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven, in die zin, dat uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat partijen niet ten nadele van de kinderen van de wettelijke maatstaven mogen afwijken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen (vgl. HR 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689).
Van de wettelijke maatstaven mag wel worden afgeweken indien de afwijking in het voordeel van de kinderen is (HR 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422).
5.1
De plicht van de ouders om voor hun kinderen te zorgen wordt gezien als een onderwerp van openbare orde, waarbij het aan de rechter – in dit geval het hof – is om zelfstandig te beoordelen of de afspraken die de ouders hebben gemaakt voldoen aan voornoemde wettelijke maatstaven. Dit maakt dat het hof dient te toetsen of de door rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie aan de wettelijke maatstaven voldoet. Het hof komt derhalve aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak toe.
Ingangsdatum
5.11
De vrouw heeft niet verzocht om de kinderalimentatie op een bepaald moment in te laten gaan. De man stelt dat als ingangsdatum van zijn alimentatieverplichting moet gelden het moment dat partijen niet meer samenwonen.
5.12
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Het hof zal bepalen dat als ingangsdatum van de kinderalimentatie de datum van de beschikking van het hof moet gelden. De man heeft er rekening mee kunnen houden dat van hem vanaf dat moment een onderhoudsbijdrage wordt verlangd.
De behoefte
5.13
Het hof dient bij de berekening van het aandeel van de kosten van de man in de kosten van de kinderen zijn draagkracht te verdelen over alle kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is naar rato van hun behoefte. Daarom zal het hof hieronder eerst de behoefte van de kinderen bespreken.
5.14
Over de behoefte van de kinderen bestaat geen discussie, deze bedraagt € 970 per maand voor de drie kinderen samen.
De draagkracht
5.15
De ouders dienen samen, naar rato van hun draagkracht (en bij onvoldoende draagkracht tot de grens daarvan) te voorzien in de behoefte van de kinderen. De draagkracht van de ouders berekent het hof als volgt.
5.16
Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man zijn netto besteedbaar inkomen (nbi) tot uitgangspunt nemen. Partijen zijn het erover eens dat het netto besteedbaar inkomen van de man, die op dit moment een WW uitkering ontvangt, € 2.076 bedraagt. Uit de aangehechte draagkrachtberekening volgt dat de man gelet op het voorgaande een draagkracht van € 117 euro per maand heeft.
5.17
Het hof is van oordeel dat geen rekening moet worden gehouden met de door de man opgevoerde lening. Voorop staat dat de wetgever aan de verplichting van ouders om in de kosten van de kinderen te voorzien een hoge prioriteit heeft toegekend: uitgangspunt is dat minderjarige kinderen behoeftig zijn en de ouders hierin zoveel mogelijk dienen te voorzien. Dat brengt met zich dat de noodzaak en de hoogte van eventuele extra lasten die de draagkracht zouden verlagen deugdelijk dienen te worden onderbouwd. Het bestaan van de lening is door de vrouw gemotiveerd betwist en de man heeft deze niet nader onderbouwd. De man heeft geen onderliggende stukken overgelegd, zoals bankafschriften waaruit aflossingen zouden blijken. Op de mondelinge behandeling kon de man daar desgevraagd ook geen duidelijkheid in geven en heeft de man gesteld dat de terugbetaling van de lening geen prioriteit heeft. Het hof zal met de lening en eventuele aflossingen daarop daarom geen rekening houden.
5.18
Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 50 euro per maand bedraagt.
5.19
De totale behoefte van de kinderen bedraagt € 970 euro per maand. De totale draagkracht van partijen bedraagt € 167 (€ 117 + € 50). Daarmee beschikken partijen over onvoldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien en kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
De zorgkorting
5.2
Op de dagen dat de kinderen in het kader van de uitvoering van de zorgregeling bij de man verblijven, maakt de man daarvoor kosten. Deze mogen in mindering worden gebracht op zijn aandeel in behoefte van de kinderen, de zogeheten zorgkorting. De hoogte van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van het verblijf en wordt gesteld op een percentage van de behoefte van de kinderen.
5.21
De vrouw stelt dat gerekend moet worden met een zorgkorting van 25% omdat de overeengekomen zorgregeling in het ouderschapsplan, waarbij partijen hebben afgesproken dat de kinderen 50 procent van de tijd bij de man zijn, niet wordt nagekomen.
De man stelt dat er op basis van de overeengekomen zorgregeling gerekend moet worden met een zorgkorting van 35%.
5.22
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de man desgevraagd toegegeven dat de afgesproken zorgregeling in de praktijk niet wordt nagekomen. Momenteel wonen partijen nog samen maar de man zal door zijn werk ook niet in staat zijn om 50 procent van de tijd voor de kinderen te zorgen. Het hof zal daarom rekenen met een zorgkorting van 25%, dit komt neer op een bedrag van € 243.
5.23
De man en de vrouw hebben samen niet genoeg draagkracht om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien. Dat tekort is (behoefte van € 323 per kind per maand minus de draagkracht van partijen van € 167 per maand) € 802 per maand en zij moeten dat samen opbrengen. Omdat het tekort meer dan twee keer zo groot is als de zorgkorting van € 243 dient de man een bijdrage ter hoogte van zijn volledige draagkracht aan de vrouw te betalen. Aldus ontvangt de vrouw een bijdrage die lager is dan de behoefte, maar draagt de man de kosten van de zorgregeling zelf, zonder compensatie.
Conclusie
5.24
Gelet op het voorgaande dient de man met ingang van 25 september 2025 € 117 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw te betalen.
Proceskosten
5.25
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder andere de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

6.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vrouw huurder zal zijn van de woning, gelegen te [woonplaats1] , [adres1] , met ingang van 9 oktober 2025;
bepaalt dat man aan de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] € 117 per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt en
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, K. Mans en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes-de Wit als griffier, en is op 25 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Partij
Alimentatieplichtige
Zaak
Alimentatieplichtige / Alimentatiegerechtigde (200.352.149)
Berekening
man/ vrouw
Tarieven
2025-2
Box 1 Inkomen uit werk en woning
Loon (41-50)
43
Bruto uitkering andere sociale verzekeringswetten
32.088
44
Vakantietoeslag
2.566
Bruto inkomsten
34.654
Premies (51-59)
Pensioenpremie
54
Loon voor de premies werknemersverzekeringen
34.654
59
Inkomsten
34.654
Belastbaar loon (61-64)
64
Belastbaar loon
34.654
Heffing box 1 (94-95)
94
Belastbaar inkomen uit werk en woning
34.654
- Schijf 1, 35,82% (17,92%) over € 0 t/m € 38.440 (€ 40.501)
12.413
95
Inkomensheffing box 1
12.413
Besteedbaar inkomen (113-120)
113
Inkomen voor aftrek inkomensheffing
34.654
114
Inkomensheffing box 1, inkomstenbelasting box 2 en 3
12.413
115/116
Heffingskorting en standaard heffingskorting
-
2.673
117
Verschuldigde inkomensheffing
-
9.74
Inkomen na aftrek inkomensheffing
24.914
120
Besteedbaar inkomen
24.914
120a
Netto besteedbaar inkomen (per jaar)
24.914
120a
Netto besteedbaar inkomen (per maand)
2.076
Draagkracht tbv kinderalimentatie
Draagkracht tbv kinderalimentatie
120a
Netto besteedbaar inkomen tbv kinderalimentatie
2.076
Draagkracht wordt berekend op basis van
Tabel
Afwijken van de tabel?
nee
140a
Draagkracht tbv kinderalimentatie
117