ECLI:NL:GHARL:2025:5904

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
24/1645
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een failliete B.V. tegen naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [Belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 12 juli 2024 de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, ter hoogte van € 688.612, en de daarbij berekende belastingrente van € 68.425, gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staat tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000 aan belanghebbende.

Belanghebbende stelde op 26 augustus 2024 hoger beroep in, maar werd op 11 november 2024 failliet verklaard. De curator heeft aangegeven het hoger beroep niet voort te willen zetten, en de Inspecteur heeft verzocht om ontslag van instantie. Het Hof heeft vastgesteld dat de procedure voortgezet kan worden tussen de gefailleerde belanghebbende en de Inspecteur, maar dat de Inspecteur niet heeft verzocht om de curator tot overneming van het geding op te roepen. Het Hof verleent uiteindelijk het gevraagde ontslag van instantie, omdat de boedel geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure.

De uitspraak concludeert dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, zonder veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/1645
uitspraakdatum: 23 september 2025
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[Belanghebbende] B.V.te
[Vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 juli 2024, nummer ARN 22/1598, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle(hierna: de Inspecteur).

1.Ontstaan en loop van het geding; feiten

1.1
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd naar een bedrag van € 688.612. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 68.425.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 juli 2024 ongegrond verklaard, de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende van € 1.000, de Staat in de proceskosten van belanghebbende en bepaald dat de Staat het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank op 26 augustus 2024 hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Belanghebbende is failliet verklaard op 11 november 2024.
1.6
Op 4 februari 2025 heeft de griffier van het Hof partijen als volgt bericht:

Belanghebbende heeft op 26 augustus 2024 hoger beroep ingesteld. Zij is failliet verklaard op 11 november 2024. De Inspecteur heeft niet aan de curator verzocht het geding over te nemen. De curator heeft verklaard de procedure niet te willen doorzetten. De Inspecteur heeft ook niet verzocht om ontslag van instantie. Op grond van artikel 8:22 van de Awb en artikel 27 van de Faillissementswet zal de procedure daarom worden voortgezet tussen de gefailleerde belanghebbende en de Inspecteur. Ik zal u te zijner tijd inlichten over de verdere voortgang van de procedure.”.
1.7
Op 17 februari 2025 heeft de Inspecteur het Hof verzocht om ontslag van instantie in de zin van artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet.
1.8
De gemachtigde van belanghebbende heeft daarna aan het Hof bericht dat de curator in het faillissement van belanghebbende heeft te kennen gegeven het hoger beroep niet voort te willen zetten en de griffier van het Hof verwezen naar de curator.
1.9
Bij schrijven van 31 maart 2025 heeft de curator de griffier van het Hof bericht dat hij de procedure in hoger beroep niet overneemt.
1.1
Op 27 juni 2025 heeft de griffier van het Hof partijen bericht dat het Hof het onderzoek heeft gesloten, de zaak zal afdoen zonder (nadere) mondelinge behandeling en bepaald dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.

2.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de bestreden naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden naheffingsaanslag en dienovereenkomstige vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.
3.3
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

3.Beoordeling van het geschil

3.1
Vaststaat dat belanghebbende op 26 augustus 2024 hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden uitspraak van de Rechtbank en dat zij failliet verklaard is op 11 november 2024.
3.2
Het faillissement van belanghebbende is uitgesproken na het instellen van het hoger beroep. Artikel 8:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in verbinding met artikel 27, eerste lid, van de Faillissementswet bepaalt – kort gezegd - dat voor de situatie dat een rechtsgeding reeds aanhangig is, op verzoek van de Inspecteur de curator tot overneming van het geding kan worden opgeroepen.
3.3
Artikel 8:22, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de artikelen 25, tweede lid, en 27 van de Faillissementswet geen toepassing vinden, indien partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen. Vaststaat dat dat hier niet aan de orde is.
3.4
De Inspecteur heeft de curator niet verzocht tot overneming van het geding en de curator heeft medegedeeld de zaak niet te willen voortzetten. De Inspecteur heeft het Hof vervolgens op de voet van artikel 27, tweede lid, van de Faillissementswet gevraagd om ontslag van instantie.
3.5
Het Hof verleent de Inspecteur het gevraagde ontslag van instantie, aangezien de boedel redelijkerwijs geen belang heeft bij de uitkomst van de procedure.
3.6
Op grond van het vorenoverwogene moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 23 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar)
(P. van der Wal)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.