ECLI:NL:GHARL:2025:6023

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23/3003
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BPM en afschrijving van voertuigen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) zijn opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen, die zijn opgelegd op basis van een onjuiste CO2-uitstoot. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen gehandhaafd, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de procedure zijn er regiezittingen geweest en zijn er stukken uitgewisseld. De zaak draait om de vraag of de naheffingsaanslagen tot een juist bedrag zijn vastgesteld en of de afschrijving correct is berekend. Het Hof oordeelt dat de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou zijn geweest. Het Hof concludeert dat de hogere CO2-uitstoot van de voertuigen een invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, wat betekent dat de afschrijvingspercentages niet wijzigen. Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/3003 tot en met 23/3005
uitspraakdatum: 30 september 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 oktober 2023, nummers ARN 22/2553, 22/2793 en 22/3491, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van respectievelijk € 1.533, € 1.338 en € 1.628.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.
1.7.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
1.8.
De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] , mr. [naam3] en [naam4] verschenen.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor drie personenauto’s van het merk en type Opel Mokka X (hierna: de auto’s) op aangifte bedragen van respectievelijk € 2.100, € 2.176 en € 2.314 aan BPM voldaan. Bij de aangiften zijn taxatierapporten gevoegd waarin schade is gecalculeerd. Deze schade is voor 72% in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde die is bepaald op basis van advertenties van vergelijkbare voertuigen.
2.2.
De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen opgelegd, omdat belanghebbende in zijn aangiften voor de historische BPM ten onrechte is uitgegaan van een CO2-uitstoot van WLTP 162 gr/km, terwijl de RDW deze heeft bepaald op WLTP 186 gr/km. De naheffingsaanslagen zijn als volgt berekend:
Auto 1
( [autokentekennummer1] )
Auto 2
( [autokentekennummer2] )
Auto 3
( [autokentekennummer3] )
Consumentenprijs (= historische nieuwprijs)
37.146
36.347
37.146
Handelsinkoopwaarde (onbeschadigd)
19
19.5
19
Schade
-/- 8.789
-/- 9.146
-/- 7.747
= Handelsinkoopwaarde (beschadigd)
10.211
10.354
11.253
Afschrijving
72,51%
71,51%
69,71%
Historische BPM (CO2-uitstoot 186 gr/km)
13.762
13.762
13.762
Afschrijving
-/- 9.981
-/- 9.843
-/- 9.594
= Verschuldigde BPM
3.781
3.919
4.168
Extra leeftijdskorting
-/- 148
-/- 405
-226
Door belanghebbende is betaald op aangifte
-/- 2.100
-/- 2.176
-/- 2.314
= Naheffingsaanslag
€ 1.533
€ 1.338
€ 1.628

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen tot een juist bedrag zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat voor het berekenen van de afschrijving ingevolge artikel 10 lid 2 Wet BPM de historische nieuwprijs moet worden gebaseerd op het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto (met een CO2-uitstoot van WLTP 186 gr/km) is verschuldigd, en niet aan de hand van de BPM die voor een auto met een CO2-uitstoot van WLTP 162 gr/km) is verschuldigd, zoals waarvan belanghebbende in zijn aangiften was uitgegaan en de Inspecteur ook bij het vaststellen van de naheffingsaanslagen.
3.3.
De Inspecteur beroept zich in zijn verweerschrift op interne compensatie in die zin dat een verlaging van de naheffingsaanslagen als gevolg van een hogere historische nieuwprijs niet zou moeten plaatsvinden, omdat belanghebbende op een andere grond – inhoudende dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade – meer BPM is verschuldigd.
3.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van waardevermindering wegens meer dan normale gebruiksschade, heeft de Inspecteur gewezen op facturen die hij bij belanghebbende heeft opgevraagd hangende deze hogerberoepsprocedure. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur met dit informatieverzoek de processuele gelijkheid van partijen geschonden.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de Inspecteur en tot vermindering van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Historische nieuwprijs; BPM van te registreren auto
4.1.
Ter bepaling van de historische nieuwprijs moet in aanmerking worden genomen het bedrag aan BPM dat voor de te registreren auto verschuldigd zou geweest op het tijdstip waarop deze voor het eerst in gebruik werd genomen. [1] Het gelijk op dit punt is daarom aan belanghebbende.
Handelsinkoopwaarde; invloed van hogere CO2-uitstoot
4.2.
Om de werkelijke waarde(daling) van de te registreren auto zo goed mogelijk te benaderen, moet volgens de Inspecteur in dat geval ook de handelsinkoopwaarde naar boven worden bijgesteld. De handelsinkoopwaarde is blijkens de aangiften gebaseerd op een auto met een CO2-uitstoot van 162 gr/km, terwijl de te registreren auto’s een CO2-uitstoot van 182 gr/km hebben.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is, gelijk de Inspecteur heeft betoogd, een afwijkende CO2-uitstoot een verschil dat in aanmerking moet worden genomen ten opzichte van de handelsinkoopwaarde van het referentievoertuig (vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.3). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een hogere CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed op de handelsinkoopwaarde zal hebben. Die hogere CO2-uitstoot wordt immers veroorzaakt door een andere – over het algemeen duurdere – uitrusting of uitvoering. [2]
4.4.
Indien, zoals in het onderhavige geval, de inspecteur gemotiveerd de door de belastingplichtige verdedigde vermindering (afschrijving) betwist, ligt het op de weg van de belastingplichtige om de feiten aannemelijk te maken die deze vermindering meebrengen. [3] Naar het oordeel van het Hof brengt deze bewijsregel mee dat de belastingplichtige – in geval van betwisting– het bewijs dient te leveren dat een afwijkende CO2-uitstoot niet leidt tot een hogere handelsinkoopwaarde en dus een lager afschrijvingspercentage van de te registreren auto. Een dergelijke verdeling van de bewijslast ligt te meer voor de hand nu als uitgangspunt heeft te gelden dat een afwijkende CO2-uitstoot in zijn algemeenheid een waardeverhogende invloed zal hebben op de handelsinkoopwaarde. De partij die stelt dat dit uitgangspunt niet opgaat, zoals belanghebbende doet, dient de daarvoor relevante feiten en omstandigheden aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken. [4] Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.5.
Belanghebbende is niet in zijn bewijslast geslaagd. Hij heeft op generlei wijze zijn stelling onderbouwd dat de afwijkende CO2-uitstoot geen invloed heeft op de handelsinkoopwaarde, bijvoorbeeld met een koerslijst of deskundigenonderzoek waaruit dit blijkt. De bij de aangiften gevoegde taxatierapporten – welke taxaties zijn gebaseerd op advertenties van vergelijkbare voertuigen – voldoen niet, omdat daarin nu juist auto’s met een CO2-uitstoot van WLTP 162 gr/km zijn getaxeerd en geen inzicht wordt gegeven waardoor het verschil in CO2-uitstoot wordt veroorzaakt. Dit betekent dat het Hof ervan uitgaat dat de hogere CO2-uitstoot van de te registreren auto een zodanige invloed heeft op de handelsinkoopwaarde dat ondanks de hogere historische nieuwprijs het afschrijvingspercentage daardoor niet wijzigt.
4.6.
Nu het betoog van belanghebbende faalt, komt het Hof niet toe aan een beoordeling van het beroep van de Inspecteur op interne compensatie.
Processuele gelijkheid van partijen
4.7.
De Inspecteur heeft hangende het hoger beroep aan belanghebbende om informatie verzocht, zoals inkoopfacturen en reparatienota’s. Deze brief van 16 april 2024 luidt als volgt:
‘Ik verzoek u vriendelijk om mij een aantal stukken te verstrekken. Het betref de volgende voertuigen:
  • Auto: Opel Mokka X; kenteken: [autokentekennummer1] ; VIN: (…)
  • Auto: Opel Mokka X; kenteken: [autokentekennummer2] ; VIN: (…)
  • Auto: Opel Mokka X; kenteken: [autokentekennummer3] ; VIN: (…)
Graag ontvang ik voor elke auto voor 25 april 2024 van u een kopie van (indien van toepassing) de:
  • de inkoopfactuur dan wel betaalbewijs waaruit het totale aankoopbedrag van deze auto blijkt;
  • eventuele reparatienota’s/interne werkplaatsorders van een mogelijke schade welke op deze auto zat;
  • kopie factu(u)r(en) van gekochte onderdelen voor deze auto;
  • kopie verkoopfactuur van deze auto;
  • (indien aanwezig) verkoopovereenkomst van de betreffende auto.
U kunt deze stukken per post toezenden dan wel per e-mail (…).’
4.8.
Belanghebbende heeft naar aanleiding daarvan inkoop- en verkoopfacturen en interne facturen toegestuurd aan de Inspecteur.
4.9.
In zijn conclusie van repliek betoogt belanghebbende dat de Inspecteur met dit informatieverzoek de processuele gelijkheid van partijen heeft geschonden, en dat daarom de naheffingsaanslagen moet worden verminderd overeenkomstig zijn standpunt.
4.10.
Partijen staan in deze gerechtelijke procedure als gelijken tegenover elkaar, hetgeen meebrengt dat de Inspecteur belanghebbende tijdens deze procedure niet mag dwingen om mee te werken aan het verzamelen van bewijs dat in deze procedure in het nadeel van belanghebbende zou kunnen worden gebruikt. [5] De Inspecteur heeft in zijn informatieverzoek belanghebbende niet uitdrukkelijk erop gewezen dat hij niet tot medewerking verplicht is. Nu een dergelijke mededeling niet is gedaan, roept het enkele verzoek van de Inspecteur reeds de verplichting in het leven om de gevraagde informatie te verschaffen. Van vrijwillige medewerking kan dan niet worden gesproken. Vanwege de schending van de processuele gelijkheid van partijen acht het Hof een bewijsuitsluiting van de door belanghebbende overgelegde facturen op haar plaats. Nu de Inspecteur de verkregen facturen wenst te gebruiken ter onderbouwing van zijn beroep op interne compensatie, maar het Hof aan een beoordeling van dit beroep niet toekomt (zie 4.6), heeft deze bewijsuitsluiting evenwel geen praktische betekenis.
Slotsom
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hoger beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703.
2.Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.
3.HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.5.3.
4.Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1852 en 1858; Hof Arnhem-Leeuwarden 11 juni 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:3914; Hof Arnhem-Leeuwarden 23 juli 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:4876.
5.HR 10 februari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3761.