ECLI:NL:GHARL:2025:6120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
200.342.983/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetalingsverplichting op basis van geldleningsovereenkomsten voor de inkoop van auto’s met geschil over echtheid handtekeningen en getuigenverklaringen

In deze zaak heeft [appellant], handelende onder de naam [naam1], hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geïntimeerde] B.V. ter zake van geldleningen voor de inkoop van auto’s. [geïntimeerde] vordert de terugbetaling van verschillende leningen, vermeerderd met rente en kosten, terwijl [appellant] betwist dat hij enige bedragen verschuldigd is. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] € 99.500,00 moest betalen, maar [appellant] is van mening dat deze vordering onterecht is toegewezen. In het hoger beroep heeft [geïntimeerde] incidenteel hoger beroep ingesteld tegen een deel van de uitspraak van de rechtbank, met betrekking tot een vermeende verrekeningsafspraak over een BMW 3.35i cabrio.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.983
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, 253456
arrest van 30 september 2025
in de zaak van
[appellant] handelende onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1] ( gemeente Deventer ) en thans is gedetineerd in Denemarken
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. J.J. Douwes
en
[geïntimeerde] B.V.
die is gevestigd in [vestigingsplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
die bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna:
[geïntimeerde]
advocaat: mr. J.A. Bussink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 28 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Ook [geïntimeerde] heeft (incidenteel) hoger beroep ingesteld. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • het anticipatie-exploot
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
  • de e-mail van 17 september 2025 van mr. Douwes waarbij verschillende ontbrekende stukken uit het procesdossier alsnog zijn overgelegd
  • de e-mail van 18 september 2025 van mr. Douwes waarbij is gepoogd alsnog twee (deels incomplete) processen-verbaal van enquête over te leggen
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op
18 september 2025 is gehouden.
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen, waarop het hof een datum voor arrest heeft bepaald. Op 19 september 2025 heeft mr. Douwes alsnog de hiervoor bedoelde (deels incomplete) processen-verbaal van enquête als bijlagen aan het hof gemaild ter completering van het dossier.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] en [appellant] hebben zich in het verleden gezamenlijk beziggehouden met de in- en verkoop van auto’s. [geïntimeerde] stelt dat hij [appellant] ten behoeve van de inkoop van auto’s verschillende malen geld heeft geleend en vordert nu de terugbetaling van die geldleningen, vermeerderd met contractuele rente, provisie en incassokosten. Volgens [appellant] is hij [geïntimeerde] niets verschuldigd. De feitelijke achtergrond van het geschil is als volgt.
2.2.
[appellant] exploiteert een eenmanszaak genaamd [naam1] waarin hij onder andere auto’s in- en verkoopt.
2.3.
[geïntimeerde] heeft in de maanden juli en augustus 2018 in totaal € 98.500,00 per bank betaald aan [appellant] , telkens onder de vermelding “Lening”.
2.4.
Gericht Personeel B.V., een zustervennootschap van [geïntimeerde] , heeft op
11 januari 2019 € 20.000,00 aan Arda Auto betaald en op 20 mei 2019 € 10.000,00 aan [appellant] overgemaakt.
2.5.
Met al deze bedragen kocht [appellant] auto's in. Hij maakte deze auto's gereed voor de verkoop, waarna de auto’s werden verkocht.
2.6.
Op 4 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. en conservatoir beslag gelegd op appartementsrechten en onroerend goed van [appellant] .
2.7.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank kort gezegd gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 153.426,95, vermeerderd met een contractuele rente van 14% per jaar over € 100.500,- vanaf 28 juli 2020, en tot betaling van de proces- en beslagkosten.
2.8.
De rechtbank heeft [appellant] kort gezegd veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 99.500.00 te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van 14% per jaar over € 79.500,00 vanaf 28 juli 2020, alsmede tot betaling van de door [geïntimeerde] gemaakte proces- en beslagkosten. Verder zijn de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen.
2.9.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] komt van zijn kant in incidenteel hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank inhoudende dat partijen een verrekeningsafspraak hebben gemaakt voor € 21.000,00 met betrekking tot een BMW 3.35i cabrio, alsmede tegen het oordeel dat [geïntimeerde] eigenaar van die auto is geweest.
2.10.
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep van [appellant] faalt en het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt. Hierna licht het hof dit oordeel toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

In het principaal appel
3.1.
[appellant] komt met vijf bezwaren (‘grieven’) op tegen het bestreden vonnis. Het hof zal deze bezwaren hierna thematisch behandelen.
Gewijzigd standpunt is onnavolgbaar; aan bewijslevering wordt niet toegekomen
3.2.
[appellant] heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 14 juni 2021 onder meer verklaard:
“De bedragen die zijn overgeschreven heb ik geleend. (…) Ik heb het geld in contanten teruggegeven en deels is verrekend met auto’s die ik aan [geïntimeerde] heb gegeven. Wanneer ik het heb teruggegeven weet ik niet precies. Het teruggeven van het geld gebeurde na de verkoop van de auto, soms bij hem op het bedrijf, soms bij mij. Soms waren daar mensen bij aanwezig, ook vrienden Kwitanties kreeg ik nooit, heb ik ook niet om gevraagd. Ik heb ook soms het geld gehouden om weer opnieuw te investeren. [geïntimeerde] en ik spraken van tevoren over deze verrekeningen met de auto's, er werd niets op papier gezet. De auto stond op mijn naam of kwam soms meteen op zijn naam. Ik weet zeker dat ik alles terugbetaald heb. Ik hield het bij. Via whatsapp. Ik hield het bij aan de hand van de waarde van de auto’s.(…)”
3.3.
Op 13 december 2021 heeft [appellant] als getuige onder ede onder meer het volgende geantwoord op (de hieronder genummerde) vragen van de rechter-commissaris:
“(…) 8. Wanneer heeft [naam2] het bedrag van € 25.000,00 teruggekregen?
Gelijk na afloop heeft hij dat bedrag teruggekregen. Soms gebeurde dat na een paar dagen en soms na een week.
9. Op welke manier heeft [naam2] dit bedrag van € 25.000,00 teruggekregen?
Dat ging voornamelijk contant.
10. Hoeveel geld/waarde heeft [naam2] teruggekregen?
Hij heeft meer dan de inleg teruggekregen, maar ik weet niet meer hoeveel, precies. De winst werd verdeeld. Dat was niet altijd hetzelfde bedrag.
11. Wat hebben jij en [naam2] afgesproken of gezegd toen jij hem terug betaalde?
Er zijn geen afspraken bij gekomen. U vraagt mij of er ooit een kwitantie kwam, van [geïntimeerde] , als ik het geld terugbetaalde. Nee. U vraagt mij waarom ik dan niet om een kwitantie vroeg.
Ik heb hem nooit om een kwitantie gevraagd. Het ging altijd in vertrouwen en daarom is nooit om een kwitantie gevraagd. Ik heb altijd zo gewerkt. (…)
28. Op welke manier heeft [naam2] (…) € 43.500,00 teruggekregen?
Contant.
29. Is afgesproken dat het bedrag dat jij terugbetaalde zag op het geld dat [naam2]
[naam2] eerder aan jou overmaakte?
Ja.
(…)
58. Was alles wat jij geleend had terugbetaald (contant of in auto’s of werkzaamheden) op het moment dat jullie stopten met zaken doen?
Ja.”
En op vragen van mr. Damstra:
“(…) Ik heb diverse getuigen die kunnen bevestigen dat ik contant heb terugbetaald.(…)”
3.4.
In hoger beroep neemt [appellant] de stelling in dat van geldleningen noch verrekeningen sprake is geweest. In plaats daarvan zou [appellant] in overleg met [geïntimeerde] specifieke auto's ten behoeve van [geïntimeerde] hebben aangekocht.
3.5.
Het staat [appellant] vrij om in hoger beroep een verweer te voeren dat onverenigbaar is met de verweren die hij bij de rechtbank heeft gevoerd. In dit geval echter, impliceert de wijziging dat [appellant] meineed heeft gepleegd toen hij onder ede werd gehoord. Die omslag vraagt om uitleg. Elke toelichting daarop ontbreekt echter. Ook inhoudelijk is deze nieuwe versie van de gang van zaken verstoken van iedere onderbouwing. Het ontgaat het hof wat de relevantie, laat staan bewijskracht is van de door [appellant] als productie 3 ingebrachte inkoopfacturen en de als productie 5 ingebrachte Whatsappwisseling met onder meer [geïntimeerde] . Hetzelfde geldt voor het door (de advocaat van) [appellant] geproduceerde overzicht van RDW-registraties (in randnummer 8 van de memorie van grieven) en het als productie 2 overgelegde e-mailbericht van de RDW. Uit geen van deze producties blijkt immers dat [appellant] auto's ten behoeve van [geïntimeerde] heeft aangekocht. Ten slotte ontbreekt nog steeds het bij memorie van grieven genoemde bewijs van de door [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] verrichte betalingen, dat als productie 4 zou worden ingebracht.
[appellant] gewijzigde stellingen kunnen alleen al hierom niet worden gevolgd. Aan (tegen)bewijslevering wordt niet toegekomen.
Geen aanleiding voor een nieuw deskundigenonderzoek m.b.t. de handtekeningen
3.6.
[appellant] handhaaft in hoger beroep het verweer dat hij nooit documenten waarin hij bevestigt dat de door [geïntimeerde] geïnvesteerde bedragen kwalificeerden als lening, heeft ondertekend. Ook zou hij nimmer met [geïntimeerde] zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] ten behoeve van [appellant] € 20.000,00 zou voldoen aan Arda Auto’s en dat [appellant] dit bedrag diende terug te betalen. Hij betwist ook dat Gericht Personeel B.V. in totaal € 30.000,00 namens [geïntimeerde] heeft betaald en dat dit bedrag door [appellant] aan [geïntimeerde] terugbetaald moet worden. De betreffende leningsovereenkomsten zouden valselijk zijn opgemaakt.
[appellant] vraagt om een nieuw deskundigenonderzoek naar de echtheid van de handtekening van [appellant] op basis van de originele documenten. Hij wenst ook zijn ex-partner [naam3] te horen, omdat zij eerder ook al de handtekening van [appellant] zou hebben vervalst.
3.7.
[appellant] heeft echter geen steekhoudende argumenten aangevoerd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door de gerechtelijk deskundige [deskundige] al verrichte onderzoek aan de handtekeningen op de geldleningsovereenkomsten die [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Hij voert (slechts) aan dat als “de deskundige gebruik had gemaakt van de originele stukken”, was komen vast te staan dat de handtekeningen zijn vervalst. Dat verweer is ongegrond, omdat uit het deskundigenrapport blijkt dat de geldleningsovereenkomsten in de originele vorm aan de deskundige ter beschikking zijn gesteld (zie paragraaf 3.1 van het rapport).
Verder zou de deskundige onvoldoende waarde hebben gehecht aan (het ontbreken van) de twee punten in de handtekening van [appellant] . Het hof is echter, net als de rechtbank, van oordeel dat de deskundige op grond van een logische en verdedigbare redenering – te weten dat bij een nabootsing die twee punten normaal gesproken niet over het hoofd worden gezien – aan het feit dat de twee punten ontbraken (juist) niet de waarde heeft gehecht die [appellant] voorstaat.
Het hof ziet ook overigens geen aanleiding tot een nieuw deskundigenonderzoek, de vier pagina’s tellende opsomming aan aanvullende vragen van [appellant] aan de deskundige bij zijn (terecht door de rechtbank buiten beschouwing gelaten) brief van 19 oktober 2022 ten spijt.
Het hof ziet evenmin aanleiding [naam3] opnieuw te horen, reeds bij gebreke aan een concretisering door [appellant] van hetgeen waarover [naam3] meer of anders zou kunnen verklaren dan zij reeds tegenover de rechter-commissaris heeft gedaan. Het hof laat dan nog daar dat de beschuldigingen richting [naam3] ongefundeerd zijn gebleven.
Bezwaren tegen waardering getuigenbewijs ongegrond
32. [appellant] komt ten slotte op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet is geslaagd in de aan hem gegeven opdracht om te bewijzen dat de vordering van [geïntimeerde] via contante betalingen is afgelost. Hij voert in dit verband op onnavolgbare wijze aan dat de rechtbank de getuigenverklaringen anders had moeten wegen. Het hof tast met name in het duister over de vraag hoe zijn bezwaren op dit punt zich verhouden tot zijn stelling dat van leningen en daarmee (contante) terugbetaling geen sprake is geweest en dat, voor zover door [appellant] contante bedragen aan [geïntimeerde] zijn (terugbetaald), dat ziet “op andere kwesties”. Aldus faalt deze grief (3) ook in zoverre.
In het incidenteel appel
3.8.
[geïntimeerde] grieft tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] heeft bewezen dat partijen een verrekeningsafspraak voor € 21.000,00 hebben gemaakt met betrekking tot de BMW 3.35i cabrio. Ook heeft de rechtbank volgens [geïntimeerde] ten onrechte aangenomen dat [geïntimeerde] eigenaar van die auto is geweest, omdat deze op haar naam heeft gestaan.
3.9.
De grief slaagt. [geïntimeerde] voert terecht aan dat geen van de door [appellant] gehoorde getuigen heeft verklaard over de verkoop en levering van de BMW 3.35i cabrio aan [geïntimeerde] . Ook heeft geen van de getuigen iets verklaard over een tussen partijen gemaakte verrekeningsafspraak en evenmin over de omvang daarvan. In het licht van de voor overdracht van personenauto’s vereiste titel en
leveringkan zonder nadere toelichting (die ontbreekt) onvoldoende gewicht worden toegekend aan getuigenverklaringen die inhouden dat het niet gebruikelijk is dat een leenauto op naam van de klant wordt gezet. Daar komt bij dat [geïntimeerde] in hoger beroep heeft aangevoerd dat de BMW weliswaar enkele dagen op naam van [geïntimeerde] heeft gestaan, maar toen werd gebruikt door [geïntimeerde] , omdat de eigen auto van haar werknemer (ook een BMW 3-serie) lange tijd bij [appellant] in reparatie was. [appellant] had daarvoor verschillende andere leenauto’s verstrekt (onder andere een Audi Q7). Op
28 juni 2019 heeft [appellant] via WhatsApp aan [geïntimeerde] laten weten dat hij die Q7 zelf weer nodig had, omdat zijn Ford Raptor kapot was. [geïntimeerde] heeft voorgesteld de auto's weer om te ruilen, waarop [appellant] liet weten dat de 3-serie (de auto die in reparatie was) nog niet klaar was. [geïntimeerde] vroeg vervolgens om een andere auto. Daarop bood [appellant] de BMW cabrio aan. Die moest [geïntimeerde] wel zelf verzekeren en daarvoor moest die auto op naam van [geïntimeerde] worden gesteld, aldus [geïntimeerde] , die het voorgaande heeft onderbouwd door verwijzing naar de door [appellant] als productie 5.1 overgelegde WhatsApp-berichten tussen partijen op
28 juni 2019:
“[28-06-2019, 13:16:14] [appellant] : Vriend heb die q7 nodig ford Raptor is ook kapot
[28-06-2019, 13:16:22] [appellant] : Heb jij je 7 serie nog ?
[28-06-2019, 13:16:25] [appellant] : Om te gebruiken
[28-06-2019, 13:20:54] [naam2] : 7 rijdt iemand anders in
[28-06-2019, 13:21:04] [naam2] : Ik kom straks wel ff omruilen
[28-06-2019, 13:21:45] [appellant] : Maar 3 serie is niet klaar
[28-06-2019, 13:21:56] [naam2] : Ok
[28-06-2019, 13:22:06] [naam2] : Heb je andere auto dan?
[28-06-2019, 13:22:10] [naam2] : Rs5?
[28-06-2019, 13:25:55] [appellant] : Heeft [naam4] mee genomen
[28-06-2019, 13:26:08] [naam2] : Ok
[28-06-2019, 13:26:13] [appellant] : Ik ga effe kijken of ik iets kan regelen
[28-06-2019, 13:26:17] [naam2] : Iets anders?
[28-06-2019, 13:27:23] [appellant] :
[28-06-2019, 13:27:41] [appellant] : Dat is het probleem heb alleen klant zijn autos hier niets van
me zelf haha
[28-06-2019, 13:27:46] [appellant] : Ben hard aan denken
[28-06-2019, 13:28:40] [appellant] : We gaan na den haag met [naam3] en kleintjes en die ford
van ons airco kapot en stuur bekrachtiging
[28-06-2019, 13:29:21] [appellant] : Wil je bmw cabrio ?
[28-06-2019, 13:29:29] [appellant] : 3 serie ?
[28-06-2019, 13:29:53] [appellant] : Moet je alleen verzekeren
[28-06-2019, 13:50:22] [naam2] : Is goed
[28-06-2019, 13:51:10] [appellant] : Geef ik zo kenteken en meldcode
[28-06-2019, 13:51:23] [naam2] : Ok”
3.10.
Na 4 dagen is het kenteken weer op naam van [appellant] gesteld, die de auto heeft verkocht aan [naam5] .
3.11.
Vooral met deze correspondentie heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat de BMW cabrio een leenauto was, die op initiatief van [appellant] op naam van de klant – [geïntimeerde] – is gesteld, zodat [geïntimeerde] de BMW cabrio dan zelf zou kunnen verzekeren. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
3.12.
Het hof is aldus, anders dan de rechtbank, van oordeel dat met betrekking tot de BMW cabrio geen sprake is geweest van een verrekenafspraak ter zake van € 21.000,00 en dat dit bedrag niet in mindering gebracht moet worden op de door [geïntimeerde] aan [appellant] verstrekte geldlening. Het hof zal het bestreden vonnis op dit punt vernietigen en [appellant] veroordelen tot betaling van de volgende hoofdsom:
Verstrekte geldleningen € 128.500,00
Af: verrekende bedragen € - 28.000,00
Resteert aan geldleningen € 100.500,00
Overeengekomen provisies € 27.000,00
Af: betaalde provisies € - 7.000,00
Resteert aan provisies € 20.000,00
Subtotaal € 120.500,00
Rente berekend tot 28 juli 2020 € 28.541,95
Totaal € 149.041,95
De conclusie
3.13.
Het hoger beroep van [appellant] slaagt niet en het incidentele hoger beroep van [geïntimeerde] slaagt wel. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.14.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van
28 februari 2024, behalve de beslissingen onder 3.2 en 3.3, die hierbij worden bekrachtigd, en beslist opnieuw rechtdoende als volgt.
4.2.
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen het bedrag van € 149.041,95, te vermeerderen met de contractuele rente van 14% per jaar daarover vanaf 28 juli 2020 tot aan de dag dat alles is betaald;
4.3.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 6.561,00 aan griffierecht
€ 8.930,00 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2,5 procespunten x het toepasselijke tarief V)
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Aksu, M.W. Zandbergen en W.A. Zondag, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 september 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.