ECLI:NL:GHARL:2025:6146

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
7 oktober 2025
Zaaknummer
21-001933-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot 24 jaar gevangenisstraf voor liquidatie en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een 49-jarige man, die eerder door de rechtbank Overijssel was veroordeeld tot 6 jaar gevangenisstraf. De man is veroordeeld tot 24 jaar gevangenisstraf voor de liquidatie van een slachtoffer op oudejaarsavond 2019 in Zwolle, en voor het bezit van een grote hoeveelheid vuurwapens en handgranaten. Het hof heeft vastgesteld dat de man betrokken was bij de liquidatie, waarbij hij het slachtoffer meer dan 60 keer heeft beschoten. De verdachte heeft geen alibi kunnen bieden voor het tijdstip van de moord en zijn DNA is aangetroffen op het moordwapen. Het hof heeft ook vastgesteld dat de verdachte een groot aantal vuurwapens en munitie voorhanden had, wat een ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 25 jaar geëist, maar het hof heeft de straf verlaagd tot 24 jaar vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van €49.885,05, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001933-22
Uitspraakdatum: 8 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 4 mei 2022 met parketnummer 08-074684-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 mei 2023 (regiezitting), 9 september 2025 en 8 oktober 2025, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.B.M. Poppelaars, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren is gebracht door mr. S. Striekwold.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten 1 tot en met 5 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest. Het in beslag genomen geld is door de rechtbank verbeurd verklaard. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van de onder feit 6 tenlastegelegde moord. De benadeelde partijen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het ten aanzien van feit 6 tot een andere bewijsbeslissing komt en in het verlengde daarvan ook tot een andere strafoplegging. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in totaal negen (automatische) wapens, althans een aantal (automatische) wapens van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een machinepistool van het type mp5 K (Kurz), kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE4000NL in TON 1) en/of
- een machinepistool van het merk IMI, type micro UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE3908NL in TON 1) en/of
- een machinepistool van het merk CZ, type Scorpion, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1888NL in TON 2) en/of
- een automatisch-pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1904NL in TON 2) en/of
- een machinepistool van het type mp5, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOF4012NL in TON 4) en/of
- een machinepistool van het merk IMI, type UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOF4011NL in TON 4) en/of
- een machinepistool van het merk SITES, model Spectra M4, kaliber 9 x 19 mm (SIN AANH3042NL in TON 5) en/of
- een automatisch geweer van het merk CZ, type VZ58V, kaliber 7.62 x 39 mm (SIN AANH3058NL in TON 5) en/of
- een machinegeweer van het merk Zastava, type M70, kaliber 7.62 x 39 mm (SIN AANH3056NL in TON 5)
zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in totaal eenentwintig scherfhandgranaten, althans een aantal scherfhandgranaten van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- twaalf scherfhandgranaten van het type M93P3 (handgranaten 1 t/m 9, G, H en I) en/of
- een scherfhandgranaat van het type M91P3 (handgranaat A) en/of
- drie scherfhandgranaten van het type M75P3 (handgranaten B, C en D) en/of
- een scherfhandgranaat van het type RG-42 (handgranaat E) en/of
- een scherfhandgranaat van het type F1 (handgranaat F) en/of
- twee scherfhandgranaten van het type M52P3 (handgranaten J en K) en/of
- een scherfhandgranaat van het type RGD-5 (handgranaat L)
zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in totaal vijftien vuurwapens, althans een aantal vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en/of essentiële onderdelen van vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een pistool van het merk IMI, type micro UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE3910NL in TON 1) en/of
- een pistool van het merk Sig-Sauer, type Mosquito, kaliber .22 (SIN AAOE3915NL in TON 1) en/of
- een pistool van het merk Erma, type EP882, kaliber .22 LR (SIN AAOE3918NL in TON 1) en/of
- een pistool van het merk Walther, type P22, kaliber .22 (SIN AAOE3920NL in TON 1) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAMU2479NL) en/of
- een pistool van het merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1884NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1885NL) en/of
- een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1890NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1891NL) en/of
- een pistool van het merk Beretta, model 92, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1893NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1894NL) en/of
- een pistool van het merk Taurus, type PT92, kaliber 9 mm kort (.380) (SIN AAOE1896NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1897NL) en/of
- een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1901NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1900NL) en/of
- een pistool van het merk Glock, type 17, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1926NL in TON 2) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1925NL) en/of
- een pistool van het type Makarov, kaliber 9 x 18 mm (9mm Makarov) (SIN AAOE1914NL in TON 3) en/of
- een pistool van het type ADP (Advance Defense Pistol), kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1920NL in TON 3) en/of
- een gaspistool van het merk Walther, type P88, kaliber 9 mm PAK (SIN AAOE1923NL in TON 3) en/of een patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1922NL) en/of
- een semi automatisch geweer van het merk Sturm-Ruger, type Mini 14, kaliber .223 (SIN AAOF4010NL in TON 4) en/of
- een geweer van het merk SIG, type SG551, kaliber 5.56 x 45 mm (SIN AANH3046NL in TON 5)
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of essentiële onderdelen van vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten,
- 60 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOE1762NL in TON 1) en/of
- 10 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOG5576NL in TON 1) en/of
- 100 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOE1760NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1759NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1761NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1868NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1869NL in TON 2) en/of
- 15 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1870NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1871NL in TON 2) en/of
- 49 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 17 mm (SIN AAOE1872NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1874NL in TON 2) en/of
- 48 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 17 mm (SIN AAOE1873NL in TON 2) en/of
- 20 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 18 mm, 1 volmantelpatroon in het kaliber 9 x 20 mm en 1 volmantelpatroon in het kaliber .320 (SIN AAMU2337NL in TON 3) en/of
- 35 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOG5557NL in TON 4) en/of
- 50 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AAOG5569NL in TON 4) en/of
- 49 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AAOG5567NL in TON 4) en/of
- 100 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AANH3048NL in TON 5) en/of
- 50 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AANH3049NL in TON 5) en/of
- 42 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AANH3052NL in TON 5) voorhanden heeft gehad.
5. primair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.000,- euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of verhuld, en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.000,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.000,- euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
6.
hij op of omstreeks 31 december 2019 in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meerdere malen op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten (en/of deze [slachtoffer] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feiten 1 tot en met 5 (onderzoek Kabeljauw)
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 primair wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van verdachte, inhoudende dat het aantreffen van zijn biologische sporen (DNA en dacty) op de aangetroffen wapens en verpakkingen daarvan kan worden verklaard door het feit dat hij samen met een bekende die wapens heeft onderhouden, schoongemaakt en ingepakt op een moment buiten de tenlastegelegde periode, niet door het dossier wordt weerlegd. Verdachte erkent dat hij ook heeft geholpen met het schrijven van etiketten, dat hij weleens geld voor iemand heeft geteld en weleens een vaatje heeft opengedraaid, maar ontkent ooit handgranaten in handen te hebben gehad. De op 8 september 2020 aangetroffen wapens zijn niet van hem.
Het oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op 8 september 2020 werden in een bosperceel nabij het ‘ [naam] ’ te [plaats] vijf tonnen aangetroffen die bij elkaar in de buurt waren ingegraven in de grond. In deze tonnen werden meerdere voorwerpen gevonden, waaronder vuurwapens, munitie, scherfhandgranaten en geld. De voorwerpen waren individueel verpakt in pakketjes, sommige in doorzichtig plastic met plastic doorzichtig tape en sommige gewikkeld in bruine tape. Op de pakketjes waren etiketten geplakt waarop de inhoud van het pakket was geschreven. De verschillende tonnen hadden de volgende inhoud.
Inhoud ton 1:
6 vuurwapens, 5 geluiddempers, 33 magazijnen/houders, 5 doosjes munitie (totaal 260 patronen) in verschillende kalibers en enkele onderdelen.
Inhoud ton 2:
8 vuurwapens (Opmerking hof: waaronder een Glock 17), 5 geluiddempers, 29 magazijnen/houders, 312 patronen, een gebruiksaanwijzing en enkele losse onderdelen.
Inhoud ton 3:
4 vuurwapens, 10 magazijnen/houders, 20 patronen, 1 stel handboeien, een gesealde verpakking met daarin 6 gesealde pakketjes met bankbiljetten (totaal € 30.000,--) en meerdere vuurwapenonderdelen.
Inhoud ton 4:
3 vuurwapens, 1 geluiddemper, 26 magazijnen/houders, 2 trommelmagazijnen, 174 patronen. In deze ton bevonden zich 2 kleinere losse tonnetjes met daarin in totaal 21 handgranaten. Verder diverse onderdelen waaronder een loop, een trekker-mechanisme van een Kalasjnikov wapen, documentatie over een vuurwapen, een tasje met houders en meerdere losse vuurwapenonderdelen.
Inhoud ton 5:
4 vuurwapens, 3 geluiddempers, 20 magazijnen/houders, 2 trommelmagazijnen, 192 patronen, een leren tasje en meerdere losse vuurwapen onderdelen.
Na categorisering bleek het in totaal te gaan om 9 automatische wapens van categorie II, 21 handgranaten, 15 vuurwapens van categorie III en 899 stuks munitie.
Van de goederen aangetroffen in de tonnen, evenals van de verpakkingen van die goederen en de tonnen waarin de goederen waren opgeslagen, zijn biologische en dactyloscopische sporen afgenomen. Deze sporen zijn onderworpen aan DNA-onderzoek, dan wel aan dactyloscopisch onderzoek. Uit dit onderzoek zijn in totaal 41 sporen gevonden die matchen met verdachte. Ook zijn er een paar sporen gevonden die matchen met andere al dan niet onbekend gebleven personen.
Bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat in alle vijf de tonnen DNA is aangetroffen dat matcht met verdachte. Het DNA werd gevonden op verschillende wapens, het verpakkingsmateriaal en in twee gevallen ook op de tonnen zelf. Naast het aangetroffen DNA werden op een aantal voorwerpen, waaronder verpakkingsmateriaal en tape, ook dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen.
Het handschrift op de stickers van de verpakkingen van de in de tonnen aangetroffen voorwerpen is vergeleken met het handschrift in een agenda die bij een doorzoeking in de woning van verdachte in beslag is genomen. De conclusie van de handschriftdeskundige is dat het veel waarschijnlijker is dat degene die de aantekeningen in de agenda heeft geschreven, ook degene is die de stickers op de verpakkingen heeft geschreven, dan dat dit niet door dezelfde persoon is geschreven. Het hof concludeert hieruit dat de stickers op de verpakkingen van de in de tonnen aangetroffen voorwerpen zijn geschreven door verdachte.
Naast DNA en dactyloscopische sporen van verdachte zijn - zoals gezegd - ook enkele DNA-sporen aangetroffen die matchten met andere - al dan niet onbekend gebleven - personen. Sporen van die andere personen zijn echter in veel mindere mate aangetroffen dan de sporen die matchen met verdachte, namelijk telkens slechts één of twee sporen per persoon. Na verdachte is het grootste aantal sporen afkomstig van een onbekende man B, namelijk vier sporen, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat die 4 sporen zijn verdeeld over 3 tonnen, waaronder 1 spoor in ton 2 (met daarin de Glock 17). Het aantal aangetroffen sporen dat naar verdachte wijst, is met 41 matches dan ook aanzienlijk groter. Daarbij acht het hof tevens van belang dat in ton 2 (waarin zich de Glock 17 bevond) maar liefst veertien (14) sporen afkomstig van verdachte zijn geïdentificeerd, terwijl slechts van vier (4) andere personen (waaronder het slachtoffer [slachtoffer] ) telkens niet meer dan 1 spoor is veiliggesteld in ton 2.
Indien ook het totale aantal matches van 41 dat in verband kan worden gebracht met verdachte wordt afgezet tegen het totale aantal hits van sporen afkomstig van andere personen, te weten 14, is het aantal sporen dat kan worden herleid tot verdachte als uitzonderlijk hoog aan te merken.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte degene is die de beschikking heeft gehad over alle wapens en munitie (en andere voorwerpen) die zijn aangetroffen in de vijf (5) verschillende tonnen.
Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat in een van de tonnen, te weten ton 3, naast een aantal vuurwapens, patronen en magazijnen ook een groot geldbedrag is aangetroffen. Dit geldbedrag was verpakt in drie verschillende gesealde pakketjes waar een elastiekje omheen zat, met in elk pakketje telkens weer twee afzonderlijk gesealde pakketjes met een stapel geldbiljetten. Ook op deze elastiekjes is DNA aangetroffen dat matcht met verdachte. Dit sterkt het hof in de uit wettig bewijs verkregen overtuiging dat alle op 8 september 2020 aangetroffen goederen rechtstreeks in verband te brengen zijn met één en dezelfde persoon en dat verdachte deze persoon is.
Dat, zoals hiervoor reeds vastgesteld, op sommige wapens ook een enkel spoor van een ander, al dan niet onbekend gebleven, persoon dan verdachte is aangetroffen, doet daar niet aan af. Voor de wapens waarop geen DNA of dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen, geldt dat deze telkens in tonnen zaten met daarin wapens waarop wel DNA zat dat matcht met verdachte of waarop dactyloscopische sporen zijn aangetroffen die zeer waarschijnlijk van verdachte zijn. Het hof gaat er daarom van uit dat ook deze wapens behoorden tot de partij wapens van verdachte waarover verdachte beschikte en kon beschikken.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangetroffen (vuur)wapens, handgranaten, munitie en geld van verdachte zijn. Het hof is van oordeel dat verdachte deze voorwerpen niet alleen op 8 september 2020 voorhanden had, maar ook in de tenlastegelegde periode vóór 8 september 2020. Het gaat immers om een grote verzameling voorwerpen waarvan het aannemelijk is - hetgeen in het bijzonder geldt voor het grote aantal wapens en voor de verschillende types scherfhandgranaten - dat die gedurende enige tijd is ontstaan in de periode voorafgaand aan 8 september 2020. Het hof acht het ook niet aannemelijk dat verdachte de voorwerpen alleen vóór de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad, aangezien in ton 2 (een deel van) het op 31 december 2019 gebruikte wapen is aangetroffen, met daarop DNA dat matcht met verdachte en dat was verpakt in plastic en tape met daarop verschillende vingerafdrukken waarvan deskundigen zeggen dat het zeer veel waarschijnlijker is dat ze van verdachte zijn, dan van een ander. Dat wapen moet dus in de tenlastegelegde periode zijn verpakt door verdachte en vervolgens in de ton zijn gestopt. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat er ook geld is aangetroffen waarvan is komen vast te staan dat een aantal biljetten pas na mei 2020 in de ton terecht kunnen zijn gekomen, nu deze in april en mei 2020 nog zijn gesorteerd door De Nederlandsche Bank. Het hof acht daarom boven redelijke twijfel bewezen dat alle op 8 september 2020 in het bosperceel in het " [naam] " te [plaats] in vijf tonnen aangetroffen voorwerpen op een zeker moment in de tenlastegelegde periode vanaf 1 december 2019 voorhanden zijn geweest bij verdachte in die zin dat hij daarover heeft beschikt en heeft kunnen beschikken.
Verklaring van verdachte en verweren van de verdediging
Verdachte heeft bij de politie geen verklaring af willen leggen over de wapenvondst op 8 september 2020. Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij in zijn leven veel wapens in zijn handen heeft gehad en dat hij een aantal van de gevonden wapens jaren geleden in handen heeft gehad. Hij heeft wel eens een bekende, wiens naam hij niet wil noemen, geholpen bij het schoonmaken en verpakken van wapens en stickers schrijven.
Verdachte heeft bij de rechtbank ook verklaard dat vier a vijf jaar geleden in het kleine zuurkoolvat munitie, magazijnen en accessoires zaten die hij wilde bekijken waardoor hij het vat toen heeft opengedraaid.
Op de terechtzittingen van het hof heeft verdachte eveneens verklaringen afgelegd. Op 17 mei 2023 verklaarde verdachte dat hij bij de rechtbank heeft gezegd dat hij in 2016 of 2017, in ieder geval niet in de tenlastegelegde periode, die wapens wel eens vast heeft gehad omdat hij een wapenliefhebber is. De wapens waren niet van hem. Verdachte wilde ook niet vertellen van wie de wapens wel waren. Verdachte zegt dat hij erbij was toen de wapens werden onderhouden en ingepakt. Dit was volgens verdachte tijdens een gezellige avond met een drankje erbij. De bedoeling was om een wapenverzameling aan te leggen. Verdachte zegt niet te hebben gezien dat de vuurwapens in de vaten gingen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wel eens een sticker heeft beschreven en dat hij wel vaker etiketten heeft geschreven en geld heeft geteld.
Op een vraag van de voorzitter of hij alle wapens die in het proces-verbaal zijn vermeld ook heeft vastgehad, antwoordde verdachte: “Ik heb zoveel wapens gezien. Op sommige wapens zat een speciaal handvat en dan denk ik dat het hetzelfde wapen zou kunnen zijn”.
Op 9 september 2025 heeft verdachte verder verklaard dat hij die partij met deze wapens kent. Tussen de wapens die op 8 september 2020 zijn aangetroffen, zaten wapens die hij eerder heeft gezien, aldus verdachte.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat het dossier voldoende steun biedt aan de aanname dat verdachte vuurwapens heeft onderhouden en verpakt voor anderen en heeft in een eerder stadium aan het hof verzocht dit scenario te laten toetsen door een deskundige van het NFI. Het hof heeft dit verzoek bij tussenarrest van 31 mei 2023 afgewezen. Volgens de verdediging had het hof dit wel moeten laten onderzoeken. Het hof stelt echter opnieuw vast dat verdachte geen enkele duidelijkheid geeft over het door en namens hem geschetste scenario, waardoor het niet kan worden aangemerkt als een toetsbaar scenario dat nader onderzoek mogelijk en daarmee noodzakelijk maakt.
Verdachte is immers meerdere malen gevraagd ‘zijn’ scenario te concretiseren met vermelding van tijd, plaats, concrete handelingen die hij zou hebben verricht en namen van betrokkenen die erbij waren, maar hij heeft dit niet gedaan. Verdachte verklaart dat hij buiten de tenlastegelegde periode een aantal van de gevonden wapens heeft vastgehouden. Verder zegt hij dat hij samen met een ander wapens heeft onderhouden en ingepakt en dat hij heeft geholpen met het schrijven van stickers en dat hij voor die persoon weleens geld heeft geteld. Hij vertelt in een andere verklaring weer dat hij met een groepje mensen een gezellige avond had waarbij de wapens werden geseald, maar hij vertelt niet wanneer dat plaatsvond en wat hij toen concreet heeft gedaan met de wapens. Zijn verklaringen zijn daarom niet concreet genoeg om als scenario af te zetten tegen een ander - met objectieve bewijsmiddelen te onderbouwen - scenario zoals dat de in de tonnen aangetroffen wapens, munitie, granaten en geld in de tenlastegelegde periode van verdachte waren. Verdachte is er immers niet duidelijk over welke wapens hij wel heeft vastgehouden en welke niet en wanneer en hij zegt ook niet wat hij precies bedoelt met 'vasthouden'. Hij verklaart ook niet of de wapens die hij schoonmaakte dezelfde wapens zijn als de wapens die op 8 september 2020 in verschillende tonnen zijn aangetroffen, en evenmin geeft hij duidelijkheid over wanneer dat schoonmaken dan plaatsvond, waar dat gebeurde en of dat al dan niet op verschillende data heeft plaatsgevonden. Kortom, terwijl verdachte met een zware verdenking van zeer ernstige strafbare feiten wordt geconfronteerd die dringend om opheldering vraagt, blijft hij op bijna alle vragen het antwoord schuldig en weigert hij te verklaren over van belang zijnde concrete feiten en omstandigheden.
Een onderzoek door het NFI heeft dan ook geen zin onder die omstandigheden.
De (impliciete) verklaring van verdachte dat zijn DNA en vingerafdrukken op de voorwerpen in de tonnen terecht kunnen zijn gekomen doordat hij enige jaren geleden, wanneer precies kan hij niet zeggen maar in elk geval vóór de tenlastegelegde periode, samen met onbekend gebleven - want door verdachte niet bij naam genoemde - andere personen, die wapens schoonmaakte en verpakte, acht het hof mede gelet op de grote hoeveelheid sporen die van verdachte zijn aangetroffen op de voorwerpen in de tonnen en de plaats waarop die sporen zijn aangetroffen, dan ook niet aannemelijk geworden.
Toetsingskader ten aanzien van feit 5
Ten aanzien van het onder feit 5 tenlastegelegde witwassen stelt het hof voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat deze verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Als de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als zo'n verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag van in totaal € 30.000,- van verdachte is. Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. Hierdoor is niet gebleken van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring waaruit blijkt dat het aangetroffen geld niet van misdrijf afkomstig is. Het hof leidt uit de omstandigheden waaronder het geld is aangetroffen af dat dit van misdrijf afkomstig is. Het geld is immers op een toch wel bijzondere locatie aangetroffen te weten in een ton die was ingegraven in de grond van een bosperceel, samen met meerdere wapens en munitie. Het ging om een groot geldbedrag in contanten, wat in gesealde stapeltjes bankbiljetten was verdeeld die met elastiekjes bij elkaar werden gehouden. Deze omstandigheden zijn indicatoren voor witwassen.
Conclusie
Het hof ontleent aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het hof acht het onder 1, 2, 3, 4 en 5 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 6 (onderzoek Monaco)
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het onder feit 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat niet kan worden aangenomen dat het op 31 december 2019 gebruikte moordwapen aanwezig was in de op 8 september 2020 aangetroffen verzameling wapens. Verder kan niet worden aangenomen dat het DNA-materiaal van verdachte op de slede aanwezig was die op het moordwapen heeft gezeten. Indien wordt aangenomen dat het DNA-materiaal van verdachte wel op de slede aanwezig was die op het moordwapen heeft gezeten, betekent dit nog niet dat kan worden aangenomen dat dit daar op terecht is gekomen ten tijde van het onderhavige delict. Alternatieve scenario's kunnen volgens de verdediging geenszins worden uitgesloten.
Het oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
Op 31 december 2019 is [slachtoffer] doodgeschoten in [plaats] . Uit onderzoek is gebleken dat hij om 20:13 uur onder vuur werd genomen, direct nadat hij zijn auto had geparkeerd en uitstapte voor zijn woning aan de [adres] in [plaats] . [slachtoffer] is eerst weggevlucht en langs zijn woning en de woningen van de buren gerend, waarbij hij om hulp heeft geroepen. Hij is gedurende zijn vlucht vele malen beschoten. Op verschillende plekken op zijn vluchtroute zijn hulzen en ingeslagen kogels aangetroffen. Het levenloze lichaam van [slachtoffer] werd ruim een uur later aangetroffen door voorbijgangers.
Op de plaats delict zijn 61 hulzen, 9 patronen en 2 gedeformeerde kogels aangetroffen en in beslag genomen. De hulzen werden aangetroffen rondom de vindplaats van het slachtoffer ter hoogte van het perceel [adres] , bij de auto van het slachtoffer, vlakbij zijn woning en verderop op het trottoir achter een muurtje.
Uit onderzoek van de politie kwamen vijftien
persons of interest(hierna: POI) naar voren, die in elf scenario's in het dossier zijn uitgewerkt. Verdachte was een van deze POI's. Alle scenario's over de mogelijke betrokkenheid van al deze POI's zijn door de recherche nagelopen en uitgerechercheerd.
Lopende het onderzoek naar de moord op [slachtoffer] werden op 8 september 2020 in een bosperceel in [plaats] vervolgens de hierboven - bij de bespreking van de feiten 1 t/m 5 tenlastegelegde feiten - genoemde wapens aangetroffen. In ton 2 werd onder andere een vuurwapen (SIN AAOE1926NL) aangetroffen waarvan later is vastgesteld dat in ieder geval delen daarvan zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer] . Op dit vuurwapen is DNA aangetroffen dat matcht met verdachte. Het hof ziet zich nu voor de vraag gesteld of verdachte degene is die [slachtoffer] op 31 december 2019 heeft doodgeschoten.
Het moordwapen
De aangetroffen Glock 17 met SIN AAOE1926NL (hierna: de Glock) is onderzocht.
Deskundige W. Kerkhoff (hierna: Kerkhoff) heeft een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen testhulzen en testkogels die zijn verschoten met de Glock en drie hulzen en drie kogels die zijn aangetroffen op de plaats delict. Kerkhoff concludeert in zijn rapportage van 13 november 2020 dat het vergelijkend onderzoek aanwijzingen heeft opgeleverd dat de op de plaats delict aangetroffen hulzen
welzijn verschoten met de Glock. De resultaten van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer die hulzen zijn verschoten met de Glock, dan wanneer die hulzen zijn verschoten met een ander vuurwapen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de Glock.
Er werden geen overeenkomsten gevonden tussen de sporen van de slagpin en de kamerwand. Dit zou er volgens Kerkhoff op kunnen duiden dat onderdelen van de Glock zijn vervangen en/of gewijzigd in de tijd tussen het schietincident en het aantreffen van het wapen.
Ten aanzien van de kogels concludeert Kerkhoff dat de kogels die van de plaats delict afkomstig zijn, niet zijn afgevuurd uit de loop van de Glock. Deze kogels zijn verschoten uit een loop met zes naar rechts draaiende trekken en velden. De (hof: op 8 september 2020 aangetroffen) Glock is niet voorzien van een dergelijke loop, maar van een loop met acht trekken en velden. Het vervangen van de loop zou kunnen verklaren waarom de kogels afkomstig van de plaats delict niet zijn afgevuurd uit de huidige loop van de Glock. Verder heeft de stootbodem van de slede wijzigingen ondergaan.
Kerkhoff is zowel ter terechtzitting van de rechtbank als ter terechtzitting van het hof gehoord als deskundige en heeft daar zijn conclusie inhoudende dat de hulzen die zijn aangetroffen op de plaats delict zijn verschoten met de Glock nader onderbouwd.
Op verzoek van de verdediging heeft in hoger beroep een contra-expertise plaatsgevonden door de gerechtsdeskundige, de heer J. de Ceuster (hierna: De Ceuster) van het laboratorium Ballistiek van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie te Brussel.
De Ceuster concludeert in zijn rapportage van 4 november 2024 over de Glock dat het gaat om een samengesteld pistool aangezien de loop niet origineel is. Daarnaast heeft het slagpingat een ongewone vorm en werd deze mogelijk gemodificeerd. Verder vertoont de stootbodem sporen van bewerkingen/polijsten.
Ten aanzien van de op de plaats delict aangetroffen en veiliggestelde kogels concludeert ook De Ceuster dat deze zeker niet zijn afgevuurd door de loop van de (hof: op 8 september 2020 aangetroffen) Glock, nu de kogels (hof: op 31 december 2019) werden afgevuurd door een loop met zes conventionele rechtsdraaiende trekken en de Glock is voorzien van een loop met acht conventionele rechtsdraaiende trekken.
Ten aanzien van de hulzen concludeert De Ceuster dat er “goede tot zeer goede overeenkomsten worden gevonden tussen sporen welke afkomstig zijn van de slede van het pistool op de hulzen die zijn aangetroffen op de plaats delict en deze op de referentiehulzen van de Glock”. Het gaat daarbij om de stootbodemsporen, de invoersporen en sporen op de hulsrand. De Ceuster concludeert tot “identificatie’ (A conclusie) en vermeldt daarover: “De kans dat de geobserveerde overeenkomsten zouden voorkomen als deze sporen door de slede van een ander vuurwapen veroorzaakt werden, is zo goed als onbestaande”.
Uit het voorgaande volgt, zo stelt het hof vast, dat de conclusies van beide deskundigen overeenkomen. Het hof concludeert hieruit dat essentiële delen van de op 8 september 2020 aangetroffen Glock zijn gebruikt bij de moord op [slachtoffer] en dat dit dus het moordwapen betreft, wat na de moord is gemodificeerd op de wijze zoals door de deskundigen is vastgesteld.
Aantreffen DNA van verdachte op het moordwapen
De Glock is aangetroffen tussen de partij wapens van verdachte en zat in ton 2.
Van de ruwe delen en de trekker van de Glock werd door de forensische opsporing DNA-materiaal veilig gesteld (AAMU2390NL). Dit DNA-materiaal werd door het TMFI onderzocht. Uit dit onderzoek volgt dat het gaat om een DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man en dat verdachte donor kan zijn van het DNA. De statistische onderbouwing van deze DNA-match luidt: “dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van verdachte en één onbekende, niet verwante persoon dan dat de bemonstering van het spoor DNA bevat van twee onbekende, niet verwante personen”.
Door de advocaat-generaal is verzocht aan het TMFI om meer informatie te verstrekken over het resultaat van deze DNA-bemonstering (AAMU2390NL). Op 30 juli 2025 is hierover gerapporteerd dat deze bemonstering "op basis van de piekhoogte relatief meer DNA bevat dat afkomstig kan zijn van [verdachte] dan van andere donoren".
Het hof leidt hieruit af dat DNA van verdachte is aangetroffen op de ruwe delen en de trekker van het moordwapen. Het DNA is aldus aangetroffen op essentiële onderdelen van het wapen die aangeraakt worden bij het met dit wapen afvuren van kogels en kan daarom zonder meer worden aangemerkt als daderspoor.
Voorts is onderzoek gedaan naar de verpakking waarin de Glock op 8 september 2020 werd aangetroffen. Deze verpakking heeft SIN-nummer AAOE1927NL gekregen en is eveneens onderzocht op sporen. Vanaf de rugzijde van het tape werden vier dactyloscopische sporen veiliggesteld (SIN AAOE1927NL #D01 t/m D04). Vanaf het gripzakje werd één spoor (SIN AAOE1927 #D05) veiliggesteld. Door het NFI zijn meerdere vergelijkende dactyloscopische onderzoeken uitgevoerd met twee sporen die zijn aangetroffen (#D01 en #D05) op de verpakking met SIN AAOE1927NL (hierna: de verpakking) en die geschikt waren voor een vergelijkend onderzoek. Het resultaat van dit onderzoek met het spoor #D01 luidt: dat voor het spoor op de verpakking een corresponderend grondpatroon, in casu een kringfiguur en ten minste 10 corresponderende dactyloscopische kenmerken, zijn aangetroffen met de referentieafdruk van de rechterwijsvinger van verdachte. Er zijn geen dactyloscopische verschillen waargenomen. De bevindingen van dit onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer het spoor op de verpakking afkomstig is van verdachte, dan wanneer het afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
Het resultaat van het vergelijkend onderzoek met het spoor #D05 luidt: dat uit het onderzoek zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van dactyloscopische verschillen tussen dit spoor en de afbeelding van de rechtermiddelvinger van verdachte. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon is verwaarloosbaar klein.
Het hof concludeert hieruit dat het de vingerafdrukken van verdachte zijn die zijn aangetroffen op verschillende plaatsen op de verpakking waarin het moordwapen is aangetroffen.
Het hof is zich ervan bewust dat tussen het moment van de moord op 31 december 2019 en het aantreffen van het moordwapen op 8 september 2020 met daarop DNA van verdachte, een tijdsbestek van 9 maanden zit. Het hof heeft zich daarom in het kader van een ambtshalve toetsing van een mogelijk alternatief scenario afgevraagd of het DNA van verdachte wellicht op een andere manier, na afloop van de moord, op het moordwapen terecht kan zijn gekomen. Het hof heeft getracht die mogelijkheid te onderzoeken en heeft verdachte daarom zowel ter terechtzitting van 17 mei 2023 als ter terechtzitting van 9 september 2025 meerdere malen uitdrukkelijk en met klem gevraagd hiervoor een verklaring te geven. Verdachte heeft hiervoor - voor het aantreffen van zijn DNA op delen van het moordwapen - geen enkele (verifieerbare) verklaring gegeven. Verdachte heeft ontkennend geantwoord op bij herhaling gestelde vragen van het hof inhoudende of hij zich deze Glock herinnert, of hij dit wapen voorhanden heeft gehad, en zo ja wat hij ermee heeft gedaan en of hij de loop van de Glock mogelijk heeft vervangen. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij nog nooit de loop van een vuurwapen heeft vervangen. Behoudens zijn verklaring dat verdachte in 2016-2017 met een groepje mensen wapens heeft vastgehouden, toen deze moesten worden onderhouden, heeft verdachte geen verklaring gegeven die de aanwezigheid van zijn DNA op essentiële onderdelen als de ruwe delen en de trekker van het moordwapen kan verklaren. Het is door toedoen van verdachte zelf onduidelijk gebleven welke wapens verdachte bedoelt, op welke manier hij ze heeft vastgehouden en in welke periode dit heeft plaatsgevonden.
Voor zover verdachte met zijn verklaring dat hij in 2016-2017 wel eens een wapen in handen heeft gehad, heeft willen zeggen dat hij op die manier mogelijk DNA op het moordwapen heeft achtergelaten, overweegt het hof als volgt. Allereerst heeft verdachte de Glock niet specifiek benoemd als concreet wapen dat hij eerder in handen heeft gehad. Overigens, indien daar wel sprake van zou zijn geweest, kán dit nog steeds geen verklaring zijn voor het aantreffen van het DNA van verdachte op de Glock en zijn dactyloscopische sporen op de verpakking, nu vast staat dat de Glock na de moord op [slachtoffer] is gemodificeerd, verpakt en in een ton is gestopt. Verdachtes vingerafdrukken (dacty) zitten zowel op de verpakking als op de tape. De conclusie kan daarom geen andere zijn dan dat verdachte het moordwapen na 31 december 2019 nog in handen heeft gehad.
Het hof stelt vast dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de ruwe delen en de trekker van het moordwapen. Ook al heeft verdachte zelf geen concreet en als aannemelijk te achten ander scenario aangedragen, heeft het hof ambtshalve toch onderzocht of er mogelijke contra-indicaties zijn voor zijn daderschap en er wellicht reële aanwijzingen zijn voor de betrokkenheid van een ander of anderen bij de moord op [slachtoffer] . Het hof constateert dat de politie alle andere daarvoor in aanmerking komende POI's heeft uitgerechercheerd. Daarbij is ook het DNA van alle POI's vergeleken met het aangetroffen mengprofiel op de Glock en hieruit is geen match gekomen. Het onderzoek bevat ook overigens geen concrete aanwijzingen voor (een) andere mogelijke dader(s).
Had verdachte een alibi voor het tijdstip van de moord?
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet in de buurt van de [straatnaam] in [plaats] was op het tijdstip van de moord en de moord dus niet kán hebben gepleegd.
Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van de moord in [plaats] was. Volgens zijn eigen verklaring heeft verdachte in de avond van 31 december 2019 verschillende adressen in [plaats] bezocht. Achtereenvolgens betroffen dit naar zijn zeggen de familie [naam] , de familie [naam] en de familie [naam] .
Op verzoek van de verdediging is in verband met deze verklaring van verdachte een aantal getuigen gehoord door de raadsheer-commissaris. Verdachte zou op de avond van de moord bij deze getuigen op bezoek zijn geweest, aldus de - overigens niet altijd even heldere - verklaringen van de diverse getuigen. Geen van de getuigen kan zich het exacte tijdstip van het meestal korte bezoek van verdachte herinneren. Getuigen verklaren dat het 'na het acht-uur-journaal', of na 18.00 uur, of tussen 19.00 en 20.00 uur was. Verdachtes vriendin heeft verklaard over bellen/facetimen rond 19.00 uur en om 20.30/20.45 uur. Zoals hiervoor overwogen heeft de moord plaatsgevonden om 20:13 uur. Uit de verklaringen van deze getuigen blijkt dus niet dat verdachte een alibi heeft voor het tijdstip van de moord. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij zich met de auto heeft verplaatst naar de verschillende adressen waar hij op bezoek ging. Het hof heeft aan de hand van een openbare bron als Google Maps vastgesteld dat vanaf elk adres waar verdachte verklaart te zijn geweest die bewuste avond, de rijafstand naar de plaats delict ongeveer 7 tot 8 minuten is met de auto. Het scenario van verdachte dat hij in de avond van 31 december 2019 verschillende adressen in [plaats] heeft bezocht, sluit daarom niet uit dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om op het tijdstip van de moord op de plaats delict te zijn en [slachtoffer] dood te schieten. Het hof stelt daarmee vast dat verdachte geen alibi heeft voor het moment van de moord.
Mastgegevens en de telefoon van verdachte
Het hof stelt op grond van het politieonderzoek vast dat de telefoon van verdachte op 31 december 2019 tussen 19:00 uur en 21:00 uur voortdurend de mast bij zijn woonhuis aanstraalde. Uit het dossier blijkt namelijk dat de telefoon van verdachte om 18:43 uur nog een uitgaand contact heeft, waarbij de telefoon de zendmast aan de [straatnaam] in [plaats] aanstraalt. De woning van verdachte ligt in de zendrichting van deze zendmast. De afstand tussen zijn woning ( [adres] in [plaats] ) en deze zendmast is hemelsbreed 915 meter. Het aanstralen van deze zendmast past dus bij het aanwezig zijn van de telefoon van verdachte in zijn woning. Om 19:01:46 uur verstuurt verdachte nog een Whatsapp-bericht aan zijn vriendin. Om 19:05:36 uur ontvangt hij een Whatsapp-bericht van zijn vriendin, dat hij pas om 21:07:34 uur opent. Na het versturen van het Whatsapp-bericht om 19:01 uur is dit pas de eerstvolgende actieve handeling met verdachtes telefoon die wordt geregistreerd. In de tussentijd wordt enkel verbinding gemaakt met de zendmast nabij de woning van verdachte.
Om 20:08:03 uur registreert de telefoon van verdachte dataverkeer voor de duur van 7200 seconden waarbij gebruik wordt gemaakt van de zendmast aan de [straatnaam] . Volgens informatie van het Team Digitale Opsporing kan met betrekking tot dit dataverkeer opgemerkt worden dat dit meer passend is bij een automatisch internetgebruik dan bij een internetgebruik door een actieve handeling van de gebruiker van de telefoon. Dit doet vermoeden dat verdachte zijn telefoon tussen 19:00 uur en 21:00 uur onaangeroerd thuis heeft laten liggen.
Om 22:08:02 uur maakt de telefoon van verdachte verbinding met de zendmast aan de [straatnaam] te [plaats] . Deze zendmast ligt in de zendrichting van de woning van de familie [naam] . Volgens de verklaring van verdachte heeft hij in de avond van 31 december 2019 de familie [naam] bezocht. [naam] zelf heeft hem niet gezien, maar hoorde van zijn zoon dat verdachte even langs was geweest. Hij weet geen tijdstip meer.
De telefoon van verdachte (Samsung) is overigens nooit door de politie gevonden. Ten tijde van de aanhouding van verdachte op 16 maart 2021 bleek hij niet in het bezit te zijn van de mobiele telefoon die hij gebruikte. Verdachte heeft zichzelf op die datum rond 15.00 uur gemeld bij de politie. Kort voorafgaand aan zijn vrijwillige melding - waarbij hij ook werd aangehouden - was het telefoonnummer van verdachte nog in gebruik. Omstreeks 13:07 uur op 16 maart 2021 voerde verdachte namelijk nog een telefoongesprek.
Ter terechtzitting van het hof op 9 september 2025 heeft verdachte voor het eerst en spontaan, zonder dat hem daarover vragen werden gesteld, een verklaring afgelegd over de vermissing van zijn telefoon. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn telefoon in de middenconsole van zijn auto heeft achtergelaten en de auto in een wijk bij bekenden heeft geparkeerd voordat hij zich ging melden bij de politie. Verdachte stelt dat zijn telefoon van het merk Samsung later uit zijn auto bleek te zijn verdwenen nadat de auto in beslag was genomen door de politie.
Volgens verdachte had onderzoek aan deze telefoon zijn onschuld kunnen aantonen met betrekking tot de moord op [slachtoffer] .
Uit het proces-verbaal van de doorzoeking van de auto van verdachte blijkt niet van het aantreffen van die telefoon, zo stelt het hof vast. Er lag wel een andere telefoon in de middenconsole van de auto van verdachte, zo is op foto’s in het dossier te zien.
Op vragen van de politie naar de telefoon(s) die verdachte in eigendom heeft, verklaart verdachte:
'Ligt in de auto'. Hij verklaart dat hij niet weet hoeveel telefoons er in de auto liggen. Wanneer de politie hem voorhoudt dat er een mobiele telefoon van het merk Nokia is aangetroffen in de auto, verklaart verdachte dat dit zijn zakelijke nummer is. Het hof constateert dat verdachte op geen enkel moment het ontbreken of missen van een andere telefoon, waarmee hij naar zijn zeggen zijn onschuld zou kunnen aantonen, heeft benoemd. Het hof betrekt daarbij dat de auto op 16 maart 2021 al rond 15:00 uur door de politie op de [straatnaam] in [plaats] is aangetroffen en in beslag is genomen en dat er geen braaksporen zijn aangetroffen waaruit zou blijken dat de telefoon uit de auto is gestolen tussen het moment van parkeren en de inbeslagneming van de auto door de politie. Het hof acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting van het hof dan ook niet aannemelijk geworden.
Het hof heeft zich afgevraagd waarom verdachte pas op de terechtzitting van 9 september 2025 uit zichzelf en voor het eerst in al die jaren is gaan verklaren over zijn telefoon die op de dag van zijn aanhouding op mysterieuze wijze zou zijn verdwenen en kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte zijn telefoon zelf heeft zoekgemaakt. In het geval verdachte niet de schutter is geweest, zou hij er immers juist alle belang bij hebben gehad om door middel van onderzoek naar gegevens in zijn telefoon zijn alibi aan te kunnen tonen. Door de politie de mogelijkheid te ontnemen zijn telefoon te onderzoeken, lijkt verdachte bewust een mogelijkheid te hebben gefrustreerd om zijn alibi te verifiëren. Het hof ziet hier geen andere verklaring voor dan dat verdachte door het kwijtmaken van zijn telefoon heeft willen verhullen dat hij de schutter is geweest. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking - en ziet daarin steun voor zijn overtuiging - dat verdachte op 16 maart 2021 omstreeks 12:31 uur, kort voordat hij zichzelf meldt bij de politie, met zijn mobiele telefoon een telefoongesprek met [naam] voert. In dit gesprek zegt [naam] tegen verdachte dat hij, verdachte, zijn telefoon moet leegmaken en uitzetten. Verdachte zegt dan: ja dat komt wel.
De 'blauwe telefoon' van het slachtoffer
Door de verdediging is nog betoogd dat er een andere schutter kan zijn geweest omdat er aanwijzingen zouden zijn dat [slachtoffer] in het bezit zou zijn geweest van een blauwe Nokia en hij via deze telefoon mogelijk is gebeld op 31 december 2019, waarna hij het feest waar hij nog maar kort was, heeft verlaten en naar huis is gereden. Nadat hij zijn auto had geparkeerd, werd hij meteen onder vuur genomen. Er is geen blauwe telefoon bij het slachtoffer aangetroffen, aldus de verdediging.
Het hof kan op grond van het onderzoek niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat [slachtoffer] een blauwe telefoon in zijn bezit heeft gehad laat staan dat het eventuele bezit ervan een relatie zou hebben gehad tot het schietincident bij zijn woning. Op de witte Nokia waarvan zeker is dat het slachtoffer die bezat, en die na de moord naast zijn auto is aangetroffen, zijn geen gegevens gevonden waaruit volgt dat het slachtoffer kort voor de moord is gebeld, zoals door getuigen op het feest waar hij was, zou zijn gezien. De laatste actieve handeling in de historische gegevens van het enige telefoonnummer horend bij de simkaart die in deze Nokia is gebruikt, was een uitgaand gesprek op 31 december 2019 om 18:06:52 van het slachtoffer met zijn vader.
Tussenconclusie
Uit het hiervoor overwogene concludeert het hof dat verdachte de schutter is geweest die [slachtoffer] op 31 december 2019 heeft doodgeschoten.
Het DNA van verdachte is aangetroffen op het moordwapen, op plekken waar een schutter en gebruiker van dit wapen, DNA zou achterlaten. Verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven en heeft geen alibi voor het tijdstip van de moord. Ondanks dat verdachte hiervoor geen verklaring heeft gegeven, heeft het hof het algemene scenario onderzocht inhoudende dat verdachte pas na de moord de beschikking over het moordwapen heeft gekregen en zijn DNA daardoor toen pas op het moordwapen terecht is gekomen. De verklaring van verdachte biedt echter geen enkel aanknopingspunt voor dit scenario. Hierbij betrekt het hof ook dat verdachte zijn telefoon heeft kwijtgemaakt, zoals hiervoor is overwogen.
Juridisch kader ten aanzien van moord
Nu het hof heeft vastgesteld dat verdachte degene is geweest die meermalen met een Glock 17 heeft geschoten op [slachtoffer] ten gevolge waarvan hij is overleden, dient het hof te beoordelen of sprake is van moord. Hiervoor dient sprake te zijn van opzet op de dood en voorbedachten raad.
Ten aanzien van het opzet op de dood overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft 61 kogels afgevuurd op het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer opgewacht, beschoten en hem over enige afstand vanaf zijn auto en langs zijn woning achtervolgd terwijl hij meermalen een groot aantal kogels op hem afvuurde. De uiterlijke verschijningsvorm van het meermalen op verschillende plekken afvuren van zo veel kogels laat geen andere conclusie dan dat verdachte daarmee de dood van het slachtoffer beoogde. Uit verdachtes handelen leidt het hof daarom het opzet op de dood van [slachtoffer] af.
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof overweegt daarover dat verdachte het slachtoffer heeft opgewacht bij zijn woning en hem direct onder vuur heeft genomen op het moment dat het slachtoffer uit zijn auto stapte. De beschieting was gepland. Alleen al uit het opwachten van het slachtoffer door verdachte concludeert het hof dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit. Door het slachtoffer op te wachten bij zijn woning, staat voor het hof vast dat het handelen van verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het achtervolgen van het slachtoffer, het telkens opnieuw de trekker overhalen van het gebruikte semi-automatische vuurwapen en het tussentijds (moeten) wisselen van kogelmagazijnen voor het wapen om te kunnen blijven schieten, zijn omstandigheden die eveneens bijdragen aan een bewezenverklaring van de voor moord vereiste voorbedachte raad.
Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het hof heeft in het onderzoek geen aanwijzingen gevonden waaruit zou kunnen volgen dat verdachte het feit samen met een ander of anderen heeft gepleegd zodat hij van het tenlastegelegde medeplegen wordt vrijgesproken.
Conclusie
Het hof ontleent aan de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het hof acht de onder feit 6 tenlastegelegde moord dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,in totaal negen (automatische) wapens
, althans een aantal (automatische) wapensvan categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een machinepistool van het type mp5 K (Kurz), kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE4000NL in TON 1) en
/of
- een machinepistool van het merk IMI, type micro UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE3908NL in TON 1) en
/of
- een machinepistool van het merk CZ, type Scorpion, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1888NL in TON 2) en
/of
- een automatisch-pistool van het merk Glock, type 19, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1904NL in TON 2) en
/of
- een machinepistool van het type mp5, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOF4012NL in TON 4) en
/of
- een machinepistool van het merk IMI, type UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOF4011NL in TON 4) en
/of
- een machinepistool van het merk SITES, model Spectra M4, kaliber 9 x 19 mm (SIN AANH3042NL in TON 5) en
/of
- een automatisch geweer van het merk CZ, type VZ58V, kaliber 7.62 x 39 mm (SIN AANH3058NL in TON 5) en
/of
- een machinegeweer van het merk Zastava, type M70, kaliber 7.62 x 39 mm (SIN AANH3056NL in TON 5)
zijnde vuurwapens geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
2.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,in totaal eenentwintig scherfhandgranaten
, althans een aantal scherfhandgranatenvan categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- twaalf scherfhandgranaten van het type M93P3 (handgranaten 1 t/m 9, G, H en I) en
/of
- een scherfhandgranaat van het type M91P3 (handgranaat A) en
/of
- drie scherfhandgranaten van het type M75P3 (handgranaten B, C en D) en
/of
- een scherfhandgranaat van het type RG-42 (handgranaat E) en
/of
- een scherfhandgranaat van het type F1 (handgranaat F) en
/of
- twee scherfhandgranaten van het type M52P3 (handgranaten J en K) en
/of
- een scherfhandgranaat van het type RGD-5 (handgranaat L)
zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.
3.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,in totaal vijftien vuurwapens
, althans een aantal vuurwapens vancategorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en
/ofessentiële onderdelen van vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten,
- een pistool van het merk IMI, type micro UZI, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE3910NL in TON 1) en
/of
- een pistool van het merk Sig-Sauer, type Mosquito, kaliber .22 (SIN AAOE3915NL in TON 1) en
/of
- een pistool van het merk Erma, type EP882, kaliber .22 LR (SIN AAOE3918NL in TON 1) en
/of
- een pistool van het merk Walther, type P22, kaliber .22 (SIN AAOE3920NL in TON 1) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAMU2479NL) en
/of
- een pistool van het merk Crvena Zastava, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1884NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1885NL) en
/of
- een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1890NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1891NL) en
/of
- een pistool van het merk Beretta, model 92, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1893NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1894NL) en
/of
- een pistool van het merk Taurus, type PT92, kaliber 9 mm kort (.380) (SIN AAOE1896NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1897NL) en
/of
- een pistool van het merk Beretta, model 70, kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1901NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1900NL) en
/of
- een pistool van het merk Glock, type 17, kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1926NL in TON 2) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1925NL) en
/of
- een pistool van het type Makarov, kaliber 9 x 18 mm (9mm Makarov) (SIN AAOE1914NL in TON 3) en
/of
- een pistool van het type ADP (Advance Defense Pistol), kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1920NL in TON 3) en
/of
- een gaspistool van het merk Walther, type P88, kaliber 9 mm PAK (SIN AAOE1923NL in TON 3) en
/ofeen patroonmagazijn bestemd voor voornoemd vuurwapen (SIN AAOE1922NL) en
/of
- een semi automatisch geweer van het merk Sturm-Ruger, type Mini 14, kaliber .223 (SIN AAOF4010NL in TON 4) en
/of
- een geweer van het merk SIG, type SG551, kaliber 5.56 x 45 mm (SIN AANH3046NL in TON 5)
zijnde vuurwapens in de vorm van een geweer,
revolveren
/ofpistool en
/ofessentiële onderdelen van vuurwapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie voorhanden heeft gehad.
4.
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten,
- 60 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOE1762NL in TON 1) en/of
- 10 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOG5576NL in TON 1) en/of
- 100 randvuurpatronen in het kaliber .22 LR (SIN AAOE1760NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1759NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1761NL in TON 1) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1868NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1869NL in TON 2) en/of
- 15 volmantel kogelpatronen in het kaliber 7.65 mm (SIN AAOE1870NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1871NL in TON 2) en/of
- 49 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 17 mm (SIN AAOE1872NL in TON 2) en/of
- 50 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOE1874NL in TON 2) en/of
- 48 volmantel kogelpatronen in het kaliber 9 x 17 mm (SIN AAOE1873NL in TON 2) en/of
- 20 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 18 mm, 1 volmantelpatroon in het kaliber 9 x 20 mm en 1 volmantelpatroon in het kaliber .320 (SIN AAMU2337NL in TON 3) en/of
- 35 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AAOG5557NL in TON 4) en/of
- 50 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AAOG5569NL in TON 4) en/of
- 49 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AAOG5567NL in TON 4) en/of
- 100 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AANH3048NL in TON 5) en/of
- 50 volmantelpatronen in het kaliber 9 x 19 mm (SIN AANH3049NL in TON 5) en/of
- 42 volmantelpatronen in het kaliber .223 (SIN AANH3052NL in TON 5) voorhanden heeft gehad.
5. primair
hij in
of omstreeksde periode van 1 december 2019 tot en met 8 september 2020 te [plaats] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.000,- euro,
althans enig geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst en/ofde vindplaats heeft verborgen
en/of verhuld,en
/ofeen voorwerp, te weten een geldbedrag van 30.000,- euro,
althans enig geldbedrag,heeft
verworven en/ofvoorhanden gehad, terwijl hij
en zijn mededader(s)wist
(en)dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
6.
hij op
of omstreeks31 december 2019 in de gemeente [gemeente] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen meerdere malen op/in de richting van die [slachtoffer] te schieten (en
/ofdeze [slachtoffer] te raken), ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 2, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II onderdeel 7, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 6 bewezenverklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 25 jaren met aftrek van voorarrest en met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag.
De advocaat-generaal is bij het bepalen van zijn eis uitgegaan van negen (9) jaren gevangenisstraf voor de feiten 1 tot en met 5 en achttien (18) jaren voor de onder 6 tenlastegelegde moord op [slachtoffer] . Rekening houdend met de schending van de redelijke termijn komt de advocaat-generaal tot een eis van vijfentwintig (25) jaren gevangenisstraf met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof toekomt aan strafoplegging, een lagere straf op te leggen dan de straf die is opgelegd door de rechtbank en daarbij rekening te houden met zowel de strafmaat die wordt gehanteerd in de vergelijkbare zaken als met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft daarbij ook gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstaf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een groot aantal (automatische) vuurwapens, scherfhandgranaten en munitie. Deze voorwerpen waren verborgen in tonnen die waren ingegraven in een bosperceel. De enorme hoeveelheid zware wapens die verdachte in de genoemde geheime bergplaats voorhanden heeft gehad vormen tezamen met de bijna 1000 stuks munitie een extreem gevaarlijk en dodelijk wapenarsenaal. Het voorhanden hebben van vuurwapens, scherfhandgranaten en munitie vormt een groot risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij als geheel. Een dergelijk grote voorraad wapens zorgt bovendien voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het behoeft geen betoog dat het aangetroffen wapenarsenaal past bij een wapenhandelaar van wie mag en kan worden verondersteld dat hij nauwe banden heeft met de zware criminaliteit. Verdachte was met zijn enorme wapenvoorraad in staat om ernstige vormen van criminaliteit te faciliteren die tegenwoordig bijna aan de orde van de dag zijn zoals onder meer het veroorzaken van explosies door middel van granaten die aan voordeuren van woningen worden gehangen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 30.000,00. Gedragingen als deze vormen een ernstige bedreiging voor de legale economie. De uiteindelijke vermenging van crimineel met legaal geld heeft een ontwrichtende werking op de integriteit van het financiële en economisch verkeer.
Het zwaartepunt in deze strafzaak ligt echter bij feit 6, de moord op [slachtoffer] . Verdachte heeft hem op 31 december 2019 meer dan 60 keer beschoten als gevolg waarvan [slachtoffer] in ieder geval meer dan 30 keer in zijn lichaam is geraakt en op korte afstand van zijn woning is overleden. Het hof kan deze gewelddadige handelwijze niet anders karakteriseren dan als een brute en koelbloedige liquidatie. Met dit handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, in een tijdsbestek van niet meer dan enkele tientallen seconden ontnomen. Het is nauwelijks voor te stellen hoe groot de doodsangst van het slachtoffer moet zijn geweest toen hij - tevergeefs - te voet trachtte te ontkomen aan de verdachte die ongeveer twee magazijnen kogels op hem heeft leeggeschoten.
Hiermee heeft verdachte aan de familie en vrienden van het slachtoffer onbeschrijfelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Zij zullen de traumatische gevolgen van dit onherroepelijke verlies hun leven lang moeten dragen. Uit de in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring van de zoon van het slachtoffer komt indringend naar voren dat het gemis van zijn vader diepe sporen nalaat.
Het hof houdt in het nadeel van de verdachte ook rekening met de omstandigheid dat een dergelijk gewelddadig feit als zeer schokkend wordt ervaren door de samenleving in het algemeen. Hiermee worden sterke gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht. De moord vond bovendien plaats aan het begin van Oudejaarsavond midden in een woonwijk, op straat, vlakbij woningen. Verdachte heeft zoals gezegd het slachtoffer achtervolgd door de straat en terwijl hij dit deed een groot aantal kogels afgevuurd. Er zijn daarbij eveneens woningen en geparkeerde auto’s getroffen door kogels en daardoor beschadigd. Deze wijze van handelen heeft een zeer hoog gevaarzettend karakter en het risico op meerdere slachtoffers - al dan niet als gevolg van verdwaalde kogels - was daarbij groot. Verdachte heeft zich daarover niet bekommerd en ook dat is hem aan te rekenen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 augustus 2025 volgt dat verdachte eerder en meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor overtredingen van de Wet Wapens en Munitie. Dit betreffen echter oudere veroordelingen van meer dan vijf jaar geleden.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte over zijn persoonlijke omstandigheden naar voren gebracht dat hij samenwoont met zijn vriendin en hun jonge kind. Hij heeft een eigen bedrijf in voedingssupplementen.
Voor feiten als bewezenverklaard onder 1 tot en met 6 kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf waardoor verdachte voor zeer lange tijd uit de maatschappij wordt verwijderd. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar straffen die in Nederland in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS voor het voorhanden hebben van wapens. Voor pistolen, revolvers en geweren is het uitgangspunt vier tot acht maanden en voor een explosief en een automatisch vuurwapen is dat twaalf tot vijftien maanden. Voor het witwassen zou in de oriëntatiepunten aansluiting gezocht kunnen worden bij fraude. Voor een bedrag van 30.000 euro zou dan enkele maanden gevangenisstraf kunnen worden opgelegd. Voor moord zijn geen oriëntatiepunten.
In beginsel vindt het hof de eis van de officieren van justitie in eerste aanleg, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 27 jaren, welke eis ook door de advocaat-generaal als uitgangspunt is genomen, dan ook een passend voorstel. Het hof neemt die 27 jaar als uitgangspunt. In hoger beroep is echter sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) met ruim 2 jaren. Aangezien verdachte zich vanaf zijn aanhouding bij voortduring in voorlopige hechtenis heeft bevonden, had de inhoudelijke behandeling bij dit hof moeten plaatsvinden binnen een termijn van 16 maanden. Deze overschrijding is gedeeltelijk te verklaren door de nadere onderzoekshandelingen die in hoger beroep naar aanleiding van een regiezitting op verzoek van de verdediging zijn uitgevoerd. Er zijn diverse getuigen gehoord en er heeft ook nog een contra-expertise plaatsgevonden. Met name de contra-expertise heeft de nodige extra tijd gekost. Dit alles neemt echter niet weg dat sprake is van een substantiële overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het hof zal daarom de straf met drie jaar verminderen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Namens de nabestaanden heeft mr. S. Striekwold verzocht een contact- en locatieverbod op te leggen. Gezien de zeer langdurige gevangenisstraf die aan verdachte wordt opgelegd, acht het hof oplegging daarvan niet meer opportuun.

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst met ingang van 14 maart 2025. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 9 september 2025 gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis bij arrest op te heffen.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van 9 september 2025 verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Gelet op de in hoger beroep gewijzigde bewijsbeslissing - waarbij ook de onder 6 tenlastegelegde moord op [slachtoffer] bewezen is verklaard - en de in verband daarmee als passend geachte veel hogere strafoplegging zoals hiervoor overwogen, vindt het hof dat er voldoende gronden zijn om bij deze uitspraak tevens de vordering van de advocaat-generaal toe te wijzen en te bevelen dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van 8 oktober 2025 wordt opgeheven. Deze beslissing zal eveneens apart geminuteerd worden.
Het verzoek van de raadsman om de voorlopige hechtenis op te heffen wordt vanwege de in hoger beroep gewijzigde bewijsbeslissing en strafoplegging afgewezen.

Beslag

Het onder 5 primair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van in totaal € 30.000,00. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 49.885,05, bestaande uit € 9.885,05 aan materiële schade, € 25.000,00 aan immateriële schade, bestaande uit shockschade en
€ 15.000,00 aan affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege de gegeven vrijspraak. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het hof overweegt ten aanzien van de verschillende schadeposten als volgt.
Materiële schade
De vordering ten aanzien van de materiële schade bestaat uit de kosten voor lijkbezorging en meer specifiek uit de kosten voor de begrafenis (€ 160,05), de grafrechten, plaatsingsrechten monument en onderhoud (€ 3.315,00), de uitvaartviering in de Kapel
(€ 820,00), het vervoer van de kist met de boerenwagen (€ 675,00) en het grafwerk
(€ 4.915,00). Het hof is van oordeel dat de gevorderde kosten redelijk en niet op voorhand hoogst onaannemelijk zijn. Het hof zal de vordering ten aanzien van de materiële schade daarom in zijn geheel toewijzen.
Immateriële schade
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. [1] Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan.
Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige - waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog - tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Als sprake is van geestelijk letsel als hier bedoeld, komt zowel de materiële als de immateriële schade die daarvan het gevolg is voor vergoeding in aanmerking. De hoogte van de geleden shockschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de toelichting daarbij de vordering tot vergoeding van shockschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting van het hof nader toegelicht door de advocaat van de benadeelde partij.
Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht doordat hij naar de plaats delict is gegaan en daar getuige is geweest van het feit dat zijn vader het dodelijke slachtoffer was. Zichtbaar geëmotioneerd en schreeuwend om zijn vader is de benadeelde partij door de politie van de plaats delict weggehaald en naar het politiebureau gebracht. Aldaar is hij geconfronteerd met een foto van zijn overleden vader. Dat heeft tot geleid tot geestelijk letsel, te weten een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Deze diagnose is gesteld door een psycholoog. Het hof is hierdoor van oordeel dat sprake is van een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij die teweeg is gebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het tenlastegelegde. Bij de benadeelde partij is sprake van geestelijk letsel in de zin van een erkend psychiatrisch ziektebeeld.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De vordering is - anders dan een algemeen verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de vordering vanwege de bepleite vrijspraak - niet door de verdediging betwist ook niet ten aanzien van de hoogte ervan. Het hof zal de vordering ten aanzien van shockschade à € 25.000,00 daarom in zijn geheel toewijzen.
Affectieschade
Vanaf 1 januari 2019 is het vorderen van affectieschade mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. De aanspraak op affectieschade is een naar omvang beperkte vergoeding, die vooral beoogt het leed van de naasten en nabestaanden te erkennen. Uitgangspunt is dat de kring van gerechtigden is beperkt tot personen die geacht mogen worden een zeer nauwe affectieve band met het slachtoffer te hebben.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij als zoon van het slachtoffer tot de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde kring van gerechtigden behoort. De vordering is - anders dan een algemeen verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de vordering vanwege de bepleite vrijspraak - niet door de verdediging betwist ook niet ten aanzien van de hoogte ervan. Het hof zal de vordering daarom toewijzen en zoekt daarbij aansluiting bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen. Voor het overlijden van een ouder door een misdrijf komt dit in het geval van de benadeelde partij neer op een bedrag van € 17.500,00. Nu de in eerste aanleg ingediende vordering op dit punt € 15.000,00 bedroeg, zal het hof dat bedrag toewijzen. Voor zover de advocaat van de benadeelde partij de vordering affectieschade in haar toelichting in hoger beroep heeft willen verhogen tot € 17.500,00, miskent zij dat de vordering in hoger beroep op grond van de wet niet meer kan worden verhoogd.
Conclusie
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van € 49.885,05, bestaande uit € 9.885,05 aan materiële schade en € 40.000,00 immateriële schade. De immateriële schade bestaat uit € 25.000.00 aan shockschade en € 15.000,00 aan affectieschade.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.500,00 en bestaat uit affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege de gegeven vrijspraak.
De benadeelde partij is overleden voordat de rechtbank vonnis heeft gewezen in de onderhavige zaak. De benadeelde partij heeft zijn vordering niet bij leven in hoger beroep kunnen handhaven.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de in eerste aanleg namens de benadeelde partij ingediende vordering als in hoger beroep gehandhaafd te willen beschouwen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij bij leven mondeling aan haar zijn wens kenbaar heeft gemaakt om aanspraak te maken op affectieschade. Daarnaast heeft de advocaat van de benadeelde partij aangevoerd dat de kleinzoon van de benadeelde partij als erfgenaam te kennen heeft gegeven de vordering te willen handhaven. Het hof overweegt daarover het volgende.
Op grond van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan een benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw voegen binnen de grenzen van haar eerste vordering voor zover de vordering in eerste aanleg niet is toegewezen.
Uit artikel 51g, eerste en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat deze voeging voorafgaand aan de terechtzitting geschiedt door schriftelijke opgave aan de officier van justitie of door mondelinge opgave aan de rechter ter terechtzitting. Deze bedoelde schriftelijke of mondelinge voeging van de benadeelde partij in hoger beroep heeft echter niet plaatsgevonden doordat de benadeelde partij is overleden voor aanvang van het onderzoek in hoger beroep.
De raadsvrouw van de benadeelde heeft betoogd dat het de wens van de benadeelde was om de vordering - in eerste aanleg - in te dienen. Hieruit kan worden afgeleid dat de benadeelde ook de handhaving van de vordering in hoger beroep heeft gewild, ware het niet dat hij is overleden.
Uit artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt voorts dat de erfgenamen van een benadeelde partij zich uitsluitend kunnen voegen in het strafproces, indien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit is overleden. Nu de benadeelde partij niet als gevolg van het strafbare feit is overleden, voorziet de wet niet in de mogelijkheid dat een erfgenaam zich in het geding voegt en in de rechten treedt van de benadeelde partij. Met andere woorden: de vordering van de benadeelde partij kan in hoger beroep niet worden gehandhaafd door zijn erfgenaam.
De voeging van een benadeelde partij duurt in hoger beroep van rechtswege voort ten aanzien van het bedrag dat door de rechtbank is toegewezen. Nu de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van het volledige bedrag niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering en die vordering niet op de bij de wet voorziene wijze is gehandhaafd, is in hoger beroep thans geen vordering meer aan de orde.
De advocaat-generaal heeft verzocht om wel de schadevergoedingsmaatregel voor de hoogte van het gevorderde bedrag op te leggen. Het hof ziet daartoe geen aanleiding. De vordering tot affectieschade is hoogst persoonlijk. Het hof acht het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaanden dan ook niet opportuun en zal hiertoe niet overgaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 57, 289 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
de op de beslaglijst genoemde geldbedragen onder nummer 2019584147 (€ 29.330,00 + € 670,00 = € 30.000,00).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 49.885,05 (negenenveertigduizend achthonderdvijfentachtig euro en vijf cent) bestaande uit € 9.885,05 (negenduizend achthonderdvijfentachtig euro en vijf cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 6 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 49.885,05 (negenenveertigduizend achthonderdvijfentachtig euro en vijf cent) bestaande uit € 9.885,05 (negenduizend achthonderdvijfentachtig euro en vijf cent) materiële schade en € 40.000,00 (veertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 284 (tweehonderdvierentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
- 8 januari 2020 over een bedrag van € 3.990,00 ter zake van Nota [naam] en vervoer kist met boerenwagen
- 22 januari 2020 over een bedrag van € 820,00 ter zake van Uitvaartviering kapel
- 24 januari 2020 over een bedrag van € 160,05 ter zake van Kosten begrafenis
- 29 januari 2021 over een bedrag van € 4.915,00 ter zake van Grafwerk
en van de immateriële schade op 31 december 2019.
Wijst af de vordering tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de nabestaanden van [benadeelde 2] .
Wijst af het verzoek opheffing van de voorlopige hechtenis.

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Deze beslissing is apart geminuteerd.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. K.J.C. Geeve, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 8 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958.