ECLI:NL:GHARL:2025:6200

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 september 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
Leeuwarden
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling na geslaagd beroep op noodweer en verwerping van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 400,-. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij zich beroept op noodweer. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die pleitte voor vrijspraak. De verdediging voerde aan dat de verdachte zich had verdedigd tegen een wederrechtelijke aanval van de aangeefster, en dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard in de vervolging, omdat niet alle betrokkenen waren vervolgd. Het hof oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, omdat zijn reactie op de aanval van de aangeefster proportioneel en subsidiar was. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde mishandeling, omdat de wederrechtelijkheid niet kon worden bewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001349-24
Uitspraak d.d.: 15 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 maart 2024 met parketnummer 18-088681-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
wonende te [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M. Veld, naar voren is gebracht.
Vervolgens heeft het hof het onderzoek ter terechtzitting gesloten en daarna ter terechtzitting uitspraak gedaan. De beslissingen zijn toen mondeling gemotiveerd. Deze motivering is weergegeven in de schriftelijke uitwerking daarvan in dit arrest.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft de verdachte voor mishandeling veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 400,-, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Gezien de omstandigheden in deze zaak had het Openbaar Ministerie ofwel aangeefster en haar vriend en de verdachte en zijn vriend moeten vervolgen, ofwel hen allemaal niet moeten vervolgen. Ten onrechte zijn alleen de verdachte en zijn vriend vervolgd. Dit terwijl de vriend van aangeefster als eerste geweld heeft gebruikt en het incident daarna is geëscaleerd. De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met het beginsel dat gelijksoortige gevallen gelijk moeten worden behandeld.
Het hof stelt voorop dat aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als hier bedoeld, doet zich onder meer voor wanneer de
vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Daarvan is in dit geval geen sprake. De uitspraak waar de verdediging naar verwijst betreft een ander situatie. Het hof verwerpt het verweer.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2022 te [plaats] , [gemeente] [slachtoffer] heeft mishandeld door haar in het gezicht te stompen.

Vrijspraak

Standpunt van de advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal komt de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toe waardoor de wederrechtelijkheid die in de tenlastegelegde mishandeling besloten ligt niet kan worden bewezen, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken omdat sprake is van een geslaagd beroep op noodweer. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte zichzelf heeft verdedigd tegen de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanval van aangeefster en daarbij heeft voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verdachte, na zijn eerste telefonische verhoor waarin hij terughoudend heeft verklaard, vervolgens consistent heeft verklaard over de tenlastegelegde gedraging waarbij hij ook openheid heeft gegeven over zijn eigen handelen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte daags na het incident naar de politie is gegaan om een aanvullende verklaring af te leggen. De verbalisant die het verhoor afneemt ziet dan ook letsel in het gezicht van de verdachte.
Naast de verklaring van de verdachte is er de verklaring van aangeefster. Zij heeft anders verklaard over hetgeen zou zijn gebeurd.
Het hof acht de gang van zaken zoals door de verdachte geschetst voldoende aannemelijk geworden en gaat bij de beoordeling van de zaak uit van die lezing. Kort gezegd komt die erop neer, dat na provocerend gedrag van de vriend van verdachte vervolgens de vriend van aangeefster als eerste de vriend van de verdachte heeft geslagen. De verdachte heeft daarop de vriend van aangeefster (weg)geduwd. Vervolgens richtte het geweld van de vriend van aangeefster zich op de verdachte en begint aangeefster de verdachte te schoppen en krijgt de verdachte een klap. Tegen dit geweld heeft de verdachte zich verdedigd door aangeefster een maal te slaan. Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat de handeling van de verdachte waarop de tenlastelegging ziet, geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding daarvan door aangeefster. De reactie van de verdachte is binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit gebleven. De verdachte komt dan ook een geslaagd beroep op noodweer toe.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid die in de tenlastegelegde mishandeling besloten ligt niet kan worden bewezen, zodat de verdachte behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A.F. van Kooij, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 15 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.