ECLI:NL:GHARL:2025:6237

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23/354
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering naheffingsaanslag BPM en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) van € 2.146 opgelegd, welke door de Inspecteur was gehandhaafd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte belanghebbende de naheffingsaanslag en voerde aan dat de aangifte en het taxatierapport gevolgd moesten worden. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was, maar dat de hoogte ervan moest worden aangepast. De rechtbank had de immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat het Hof bevestigde. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verlaagde de naheffingsaanslag tot € 1.011, en de belastingrente werd dienovereenkomstig verminderd. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5.322 en het betaalde griffierecht van € 548.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/354
uitspraakdatum: 7 oktober 2025
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 22 december 2022, nummer AWB 22/353, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Belastingdienst PDB Den Haag(hierna: de Inspecteur)
en
de
Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 2.146 opgelegd. Bij beschikking is belastingrente van in rekening gebracht.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, een vergoeding voor immateriële schade van € 1.000 alsmede een proceskostenvergoeding toegekend en bepaald dat het griffierecht moet worden vergoed.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2025. Namens belanghebbende is [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn [naam2] , [naam3] en [naam4] verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft voor een Hyundai Tucson (hierna: de auto) op aangifte een bedrag van € 5.415 aan BPM voldaan. De auto betreft een Hyundai Tucson 1.6 T-GDI Comfort 4WD met een datum eerste toelating van 26 april 2019. De auto heeft een CO2-uitstoot van 158 gr/km. Ter bepaling van de afschrijving heeft belanghebbende bij de aangifte gekozen voor de taxatiemethode. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde toestand bepaald op € 24.881 (koerslijst Eurotax), en is de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 17.792, na aftrek van (100% van) € 7.089 aan schade.
2.2.
De Inspecteur heeft een ‘onderzoek waardebepaling’ door de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt. In dat rapport is de netto catalogusprijs bepaald op € 24.342 (inclusief opties van € 657) en is de historische nieuwprijs (consumentenprijs) bepaald op € 48.001. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde van de koerslijsten AutotelexPro en Xray vermeld. De laagste bedraagt € 30.887 (AutotelexPro). DRZ heeft geen schade vastgesteld.
2.3.
De Inspecteur heeft in de ‘kennisgeving naheffingsaanslag’ aangegeven dat belanghebbende in de aangifte heeft gekozen voor een voorwielaangedreven model terwijl het een vierwielaangedreven model is volgens het voertuigbeeld van de RDW. De modellen die DRZ heeft gekozen zijn wel vierwielaangedreven maar zijn beide het oude modeltype. Omdat de afschrijvingspercentages bij elkaar in de buurt liggen, heeft de Inspecteur gekozen voor de meest gunstige handelsinkoopwaarde, zijnde die van Eurotax. De Inspecteur heeft de historische nieuwprijs overeenkomstig de koerslijst Eurotax op € 40.207 bepaald. De naheffingsaanslag bedraagt € 2.146 (€ 7.561 verschuldigde BPM -/- € 5.415 voldaan).
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 1.000. Verder heeft de Rechtbank belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend en bepaald dat het griffierecht moet worden vergoed.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep primair dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd en dat de aangifte en het daarbij behorende taxatierapport moeten worden gevolgd. Subsidiair stelt belanghebbende dat bij het bepalen van de handelsinkoopwaarde moet worden uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van de koerslijst van Eurotax minus 15% wegens bijstellingen markt- en dealersituatie.
3.3.
Ter zitting heeft belanghebbende uitdrukkelijk en zonder voorbehoud haar gronden over de historische nieuwprijs ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

Naheffingsaanslag
4.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van schade die niet kan worden beschouwd als normale gebruiksschade. In hoger beroep heeft belanghebbende haar standpunt met betrekking tot dit punt niet nader onderbouwd. Het Hof ziet geen aanknopingspunten voor een andersluidend oordeel dan dat van de Rechtbank.
4.2.
Ter zitting heeft de Inspecteur verklaard dat op de handelsinkoopwaarde van Eurotax een afslag van 15% kan worden toegepast, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 28 februari 2025. [1]
4.3.
In dat geval, en gegeven dat de gestelde waardevermindering vanwege schade niet aannemelijk is gemaakt, is tussen partijen niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs kan worden bepaald op € 40.207 (van de koerslijst Eurotax) en dat de verschuldigde BPM dan € 6.426 bedraagt. Dit betekent dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar (€ 6.426 -/- € 5.415 voldaan op aangifte) € 1.011.
Belastingrente
4.4.
Tegen de beschikking belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Het hoger beroep wordt geacht ook hiertegen te zijn gericht. De beschikking belastingrente zal overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag worden verminderd.
Redelijke termijn
4.5.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
4.6.
De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als het gerechtshof niet binnen twee jaar na indiening van het hoger beroep uitspraak doet. Indien het financiële belang van de procedure, zoals in het onderhavige geval, meer bedraagt dan € 1.000, [2] wordt voor het bedrag aan schadevergoeding uitgegaan van een tarief van € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
4.7.
Het hoger beroepschrift is ontvangen op 20 januari 2023. Dit brengt een overschrijding van de redelijke termijn mee van meer dan acht maanden. Naar boven afgerond is dat een jaar. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, dient het bedrag van de immateriële schadevergoeding te worden berekend op € 1.000.
4.8.
De overschrijding kan volledig worden toegerekend aan de fase van hoger beroep, zodat de Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade.
Slotsom
4.9.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd en de naheffingsaanslag wordt verminderd tot € 1.011. De beschikking belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 548 te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vast op € 5.322, bestaande uit € 1.294 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x wegingsfactor 1 x € 647), € 1.814 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 907) en € 2.214 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 907 en € 400 voor de comparitiefase).
5.4.
Het Hof heeft in de comparitiefase (zie onderdeel 1.6) vele zaken (ongeveer honderd) gezamenlijk behandeld met het oog op het structureren van de vele aanhangige hogerberoepsprocedures van de gemachtigde en de Inspecteur door (te pogen om te komen tot) het maken van werkafspraken. De verschillende zaken zelf zijn daarbij niet inhoudelijk behandeld. In aanmerking genomen deze bijzondere omstandigheden, zou het vasthouden aan het forfaitaire puntensysteem van het Bpb voor de comparitiefase waarin twee zittingen zijn gehouden en verschillende stukken zijn gewisseld naar het oordeel van het Hof leiden tot een vergoeding die de in redelijkheid gemaakte kosten ver overtreft. [3] Daarom heeft het Hof de proceskostenvergoeding voor de comparitiefase per (samenhangende) zaak gematigd op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur,
– verklaart het bezwaar gegrond,
– vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.011,
– vermindert belastingrente dienovereenkomstig,
– wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat in de door belanghebbende geleden schade tot een bedrag van € 1.000,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5.322, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 7 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (J.M.W. van de Sande)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 28 februari 2025, ECLI:NL:HR:2025:248.
2.HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
3.HR 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1127.