ECLI:NL:GHARL:2025:6241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
24/445
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rioolheffing en ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag rioolheffing die was opgelegd aan de belanghebbende voor het belastingjaar 2021. De heffingsambtenaar had de aanslag vernietigd na een bezwaar van de belanghebbende, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk. De belanghebbende stelde hoger beroep in, waarbij de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade en de nevenbeslissingen ter discussie stonden. Het Hof heeft vastgesteld dat de Rechtbank terecht oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de belanghebbende door de vernietiging van de aanslag niet in een betere positie kon komen. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte een vergoeding voor immateriële schade had toegekend, aangezien de spanning en frustratie van de belanghebbende waren geëindigd met de uitspraak op bezwaar. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade in hoger beroep werd afgewezen, evenals het verzoek om vergoeding van griffierecht en proceskosten. De uitspraak bevestigde de beslissing van de Rechtbank en wees de verzoeken van de belanghebbende af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/445
uitspraakdatum: 7 oktober 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats] (België)(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van
2 februari 2024, nummer UTR 21/5025, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)
en
de Staat der Nederlanden(de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft een aanslag rioolheffing opgelegd aan belanghebbende voor het belastingjaar 2021.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de aanslag rioolheffing vernietigd.
1.3.
De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en een vergoeding voor immateriële schade toegekend van € 50 en een proceskostenvergoeding van € 218,75.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Bij brief van 19 september 2024 heeft het Hof partijen uitgenodigd om deel te nemen aan een comparitiezitting. In deze brief is aangekondigd dat het Hof voornemens is om een groot aantal zaken waarbij de gemachtigde, namens meerdere belanghebbenden, en de heffingsambtenaar betrokken zijn, waaronder de onderhavige zaken, clustergewijs te behandelen.
1.6.
Op 8 november 2024 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels , verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam2] , bijgestaan voor [naam3] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.7.
Op 13 december 2024 heeft via beeldverbinding een tweede comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels , verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam3] , bijgestaan door [naam1] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.8.
Op 8 januari 2025 heeft een derde comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels , verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [naam4] , bijgestaan door [naam5] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.9.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitiezittingen en het onderzoek ter zitting nadere stukken ingediend.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels namens belanghebbende en mr. [naam4] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] en [naam5] . Na de zitting is een proces-verbaal aan partijen toegezonden.

2.Overwegingen

Vooraf: clustergewijze behandeling
2.1.
De onderhavige zaak staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een cluster van zaken (hierna: het cluster). Dit cluster bestaat uit alle hoger beroepen – bij het Hof ingekomen tot medio oktober 2024 – die zijn ingesteld door de gemachtigde tegen uitspraken van de Rechtbank waarbij de heffingsambtenaar het verwerend bestuursorgaan is. Het cluster omvat 423 zaaknummers, verdeeld over 177 aangevallen uitspraken ten name van 126 belanghebbenden.
2.2.
Het Hof heeft bij brief van 19 september 2024 het initiatief genomen om in overleg met partijen – zijnde de gemachtigde, de heffingsambtenaar en uiteindelijk ook de Staat – te komen tot een effectievere wijze van afdoening van de zaken die tot dit cluster behoren. De reden voor dit initiatief is de constatering dat in een zeer omvangrijk aantal zaken (nagenoeg) gelijkluidende geschilpunten spelen. Een individuele afdoeningswijze heeft dan geen meerwaarde en leidt bovendien tot onnodige en ongewenste vertraging in de afdoening, ook van andere bij het Hof aanhangige zaken. Het Hof heeft partijen daarom uitgenodigd om tijdens een comparitiezitting op een zaaksoverstijgende wijze in gesprek te gaan over de mogelijkheden van een effectievere behandeling en daarnaast om te onderzoeken of het wenselijk is om ook voor (andere) knelpunten in de samenwerking tussen de gemachtigde en de heffingsambtenaar oplossingen te vinden.
2.3.
Namens de heffingsambtenaar is na de (digitale) comparitiezitting van 13 december 2024 aangegeven dat deze geen schikking wilde beproeven. Vervolgens heeft het Hof bij brief van 19 december 2024 partijen uitgenodigd voor de regiezitting van 8 januari 2025. In die brief heeft het Hof aangekondigd afspraken te willen maken over de behandelwijze en planning van de zaken van het cluster. In de meegezonden agenda heeft het Hof een onderscheid gemaakt in de behandeling van (A) zaken met een formeel probleem in de voorfase van het hoger beroep, (B) zaken waarin een formeel probleem speelde bij de heffingsambtenaar en/of de Rechtbank en (C) zaken waarin in hoger beroep het materiële geschilpunt aan de orde is. Daarnaast heeft het Hof als afzonderlijk agendapunt benoemd de behandeling van de in die zaken gelijkluidende geschilpunten over de redelijke termijn en bijbehorende nevenbeslissingen in beroep. Het cluster is vervolgens op de zitting van 19 maart 2025 inhoudelijk behandeld. In een deel van het cluster, waaronder de onderhavige zaak, is het onderzoek vervolgens gesloten.
Heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken van procesbelang?
2.4.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat belanghebbende niet in een betere positie kon komen omdat in bezwaar al volledig was tegemoetgekomen door vernietiging van de aanslag rioolheffing.
2.5.
In hoger beroep heeft belanghebbende uitsluitend gronden aangevoerd tegen de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade en de bijbehorende nevenbeslissingen. Naar aanleiding van de brief van het Hof van 29 januari 2025 heeft de gemachtigde daarnaast nog aangegeven dat de belanghebbende een vaste klant is en dat hij veel procedures namens hem voert, dat de gemachtigde nooit een herstelverzuimbrief heeft ontvangen en dat de heffingsambtenaar ook over een machtiging beschikte.
2.6.
Het Hof is van oordeel dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat in de beroepsprocedure geen oordeel kon worden gegeven over andere aanslagen rioolheffing van andere belastingjaren en dat het beroep wegens ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk was, omdat belanghebbende – gelet op de vernietiging van de aanslag – niet in een gunstigere positie kon komen door beroep in te stellen.
Beoordeling van het geschil over de vergoeding van immateriële schade en/of nevenbeslissingen in beroep
2.7.
In geschil is of belanghebbende aanspraak maakt op een hogere vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg (de bezwaar- en beroepsfase tezamen). Meer in het bijzonder is daarbij in geschil de vraag of als gevolg van het procesgedrag van de gemachtigde de cliënten van belanghebbende spanning en frustratie ondervinden vanwege de lange duur van de procedure en/of de redelijke termijn van behandeling in alle zaken waarin de gemachtigde optreedt generiek dient te worden verlengd van twee naar drie jaar. De heffingsambtenaar heeft ter zitting van 8 januari 2025 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud prijsgegeven dat zij in algemene zin een beroep doet op misbruik van procesrecht.
2.8.
Het Hof stelt vast dat de Rechtbank een vergoeding voor immateriële schade heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarbij de Rechtbank de redelijke termijn heeft berekend door uit te gaan van de datum van ontvangst van het bezwaar. Echter, hiervoor is komen vast te staan dat in bezwaar volledig is tegemoetgekomen aan het bezwaar. Daardoor is een einde gekomen aan de door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie. [1] De conclusie moet dan zijn dat de Rechtbank ten onrechte een vergoeding voor immateriële schade heeft toegekend. Dit betekent dat het hoger beroep, voor zover daarmee wordt betoogd dat de vergoeding voor immateriële schade te laag is, geen doel kan treffen. Hetzelfde geldt voor zover het hoger beroep is gericht tegen de nevenbeslissingen van de Rechtbank omtrent het griffierecht en de proceskosten.
Redelijke termijn in hoger beroep
2.9.
Belanghebbende heeft voor de hogerberoepsfase ook verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Hiervoor is reeds geoordeeld dat de door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie is geëindigd met de uitspraak op bezwaar. Het Hof wijst belanghebbendes verzoek af.
Griffierecht en proceskosten
2.10.
Omdat het hoger beroep ongegrond wordt verklaard ziet het Hof geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

3.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade in hoger beroep af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is op 7 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J. Hollander) (J.M.W. van de Sande)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128.