In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. De heffingsambtenaar had op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-waarde vastgesteld van € 234.000 voor het belastingjaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt en de waarde was verhoogd naar € 249.000. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van immateriële schade, omdat belanghebbende volledig was tegemoetgekomen in bezwaar. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe gronden aangevoerd en het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht geen schadevergoeding had toegekend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.