ECLI:NL:GHARL:2025:6251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
23/2687
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding immateriële schade onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen. De heffingsambtenaar had op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-waarde vastgesteld van € 234.000 voor het belastingjaar 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt en de waarde was verhoogd naar € 249.000. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van immateriële schade, omdat belanghebbende volledig was tegemoetgekomen in bezwaar. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe gronden aangevoerd en het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht geen schadevergoeding had toegekend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2687
uitspraakdatum: 7 oktober 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van
5 september 2023, nummer UTR 22/980, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een of meerdere beschikking(en) ten name van belanghebbende vastgesteld en/of aanslagen gemeentelijke heffingen bekendgemaakt.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar beslist op de daartegen gemaakte bezwaren.
1.3.
De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Bij brief van 19 september 2024 heeft het Hof partijen uitgenodigd om deel te nemen aan een comparitiezitting. In deze brief is aangekondigd dat het Hof voornemens is om een groot aantal zaken waarbij de gemachtigde, namens meerdere belanghebbenden, en de heffingsambtenaar betrokken zijn, waaronder de onderhavige zaken, clustergewijs te behandelen.
1.6.
Op 8 november 2024 heeft een comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam1] , bijgestaan voor [naam2] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.7.
Op 13 december 2024 heeft via beeldverbinding een tweede comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam2] , bijgestaan door [naam3] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.8.
Op 8 januari 2025 heeft een derde comparitiezitting plaatsgevonden. Namens belanghebbende is gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, verschenen en namens de heffingsambtenaar is verschenen [naam4] , bijgestaan door [naam5] . Na de zitting is een proces-verbaal van de comparitiezitting aan partijen toegezonden.
1.9.
Partijen hebben voorafgaand aan de comparitiezittingen en het onderzoek ter zitting nadere stukken ingediend.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels namens belanghebbende en [naam4] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam5] . Na de zitting is een proces-verbaal aan partijen toegezonden.

2.Overwegingen

Vooraf: clustergewijze behandeling
2.1.
De onderhavige zaak staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een cluster van zaken (hierna: het cluster). Dit cluster bestaat uit alle hoger beroepen – bij het Hof ingekomen tot medio oktober 2024 – die zijn ingesteld door de gemachtigde tegen uitspraken van de Rechtbank waarbij de heffingsambtenaar het verwerend bestuursorgaan is. Het cluster omvat 423 zaaknummers, verdeeld over 177 aangevallen uitspraken ten name van 126 belanghebbenden.
2.2.
Het Hof heeft bij brief van 19 september 2024 het initiatief genomen om in overleg met partijen – zijnde de gemachtigde, de heffingsambtenaar en uiteindelijk ook de Staat – te komen tot een effectievere wijze van afdoening van de zaken die tot dit cluster behoren. De reden voor dit initiatief is de constatering dat in een zeer omvangrijk aantal zaken (nagenoeg) gelijkluidende geschilpunten spelen. Een individuele afdoeningswijze heeft dan geen meerwaarde en leidt bovendien tot onnodige en ongewenste vertraging in de afdoening, ook van andere bij het Hof aanhangige zaken. Het Hof heeft partijen daarom uitgenodigd om tijdens een comparitiezitting op een zaaksoverstijgende wijze in gesprek te gaan over de mogelijkheden van een effectievere behandeling en daarnaast om te onderzoeken of het wenselijk is om ook voor (andere) knelpunten in de samenwerking tussen de gemachtigde en de heffingsambtenaar oplossingen te vinden.
2.3.
Namens de heffingsambtenaar is na de (digitale) comparitiezitting van 13 december 2024 aangegeven dat deze geen schikking wilde beproeven. Vervolgens heeft het Hof bij brief van 19 december 2024 partijen uitgenodigd voor de regiezitting van 8 januari 2025. In die brief heeft het Hof aangekondigd afspraken te willen maken over de behandelwijze en planning van de zaken van het cluster. In de meegezonden agenda heeft het Hof een onderscheid gemaakt in de behandeling van (A) zaken met een formeel probleem in de voorfase van het hoger beroep, (B) zaken waarin een formeel probleem speelde bij de heffingsambtenaar en/of de Rechtbank en (C) zaken waarin in hoger beroep het materiële geschilpunt aan de orde is. Daarnaast heeft het Hof als afzonderlijk agendapunt benoemd de behandeling van de in die zaken gelijkluidende geschilpunten over de redelijke termijn en bijbehorende nevenbeslissingen in beroep. Het cluster is vervolgens op de zitting van 19 maart 2025 inhoudelijk behandeld. In een deel van het cluster, waaronder de onderhavige zaak, is het onderzoek vervolgens gesloten.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.4.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de WOZ-waarde vastgesteld op € 234.000 voor het belastingjaar 2021.
2.5.
Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Belanghebbende is gehoord over het bezwaar. Op de hoorzitting heeft belanghebbende een waarde voorgesteld van € 249.000. De heffingsambtenaar heeft vervolgens het bezwaar gegrond verklaard en de waarde bij uitspraak op bezwaar van 31 december 2021 verhoogd naar de door belanghebbende voorgestane waarde van € 249.000 onder vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase.
2.6.
De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat in bezwaar volledig is tegemoetgekomen en de gemachtigde voor het eerst pas ter zitting een standpunt over de waarde heeft ingenomen, zodat volgens de Rechtbank sprake was van misbruik van procesrecht. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade is afgewezen op de grond dat met het tegemoetkomen in bezwaar aan belanghebbendes waarde mag worden aangenomen dat de veronderstelde spanning en frustratie is geëindigd.
2.7.
Het Hof heeft bij brief van 12 februari 2025 – in aanvulling op de brief die het Hof per 29 januari 2025 aan de gemachtigde heeft verstuurd – aan belanghebbende verzocht om een concrete reactie op de uitspraak van de Rechtbank te geven. Naar aanleiding van deze brief heeft de gemachtigde aangegeven dat de belanghebbende een vaste klant is en dat hij veel procedures namens hem voert, dat de gemachtigde nooit een herstelverzuimbrief heeft ontvangen, dat de heffingsambtenaar ook over een machtiging beschikte en dat het griffierecht tijdig is betaald.
2.8.
In hoger beroep heeft belanghebbende geen concrete gronden, feiten of omstandigheden aangevoerd met betrekking tot de redenen waarom de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. In geschil is daarom alleen of belanghebbende aanspraak maakt op een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg (de bezwaar- en beroepsfase tezamen).
2.9.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank terecht geen vergoeding voor immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, omdat er geen aanleiding was te veronderstellen dat nog sprake was van spanning en frustratie bij belanghebbende aan wiens standpunt in bezwaar volledig is tegemoetgekomen. [1] Namens belanghebbende zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot een andere conclusie. Dit betekent de redelijke termijn pas (weer) is aangevangen met de ontvangst van het beroepschrift door de Rechtbank op 8 februari 2022. Ten tijde van het doen van de uitspraak op 5 september 2023 was de redelijke termijn voor de eerste aanleg van twee jaar dus nog niet verstreken.
2.10.
Het hoger beroep kan in zoverre geen doel treffen.
Redelijke termijn in hoger beroep
2.11.
Zoals hiervoor is vastgesteld, ziet het geschil in hoger beroep uitsluitend nog op nevenvorderingen en niet op het belastinggeschil zelf, zodat geen aanleiding bestaat spanning en frustratie te veronderstellen bij belanghebbende. Reeds hierom kan het verzoek om vergoeding van immateriële schade niet worden toegewezen.
Griffierecht en proceskosten
2.12.
Omdat het hoger beroep ongegrond wordt verklaard ziet het Hof geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenvergoeding.

3.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
– wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade in hoger beroep af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is op 7 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J. Hollander) (J.M.W. van de Sande)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 september 2022, ECLI:NL:2022:1128.