In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2017, na de echtscheiding van hun ouders. De rechtbank Midden-Nederland had op 24 december 2024 bepaald dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou hebben en een omgangsregeling had vastgesteld waarbij de kinderen eenmaal per maand onder begeleiding van de moeder omgang met de vader hadden. De vader was het niet eens met deze beslissing en verzocht het hof om het gezag gezamenlijk te delen en een andere zorgregeling vast te stellen. Het hof heeft de argumenten van beide ouders gehoord, evenals het advies van de raad voor de kinderbescherming, die adviseerde om de beslissing van de rechtbank in stand te laten. Het hof concludeerde dat de negatieve dynamiek tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking hen belette om gezamenlijk gezag uit te oefenen. De moeder werd in haar verzoek om alleen het gezag te behouden gesteund door het hof, dat ook de bestaande omgangsregeling handhaafde. Het hof benadrukte dat de kinderen momenteel meer rust ervaren en dat het aan de vader is om stappen te zetten voor een betere relatie met de kinderen.