ECLI:NL:GHARL:2025:6385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.343
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een incidentele vordering in een aanbestedingszaak met betrekking tot een voorlopige voorziening

In deze zaak heeft Maas International B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, die op 3 juli 2025 een aantal vorderingen van Maas heeft afgewezen. Maas had een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 223 Rv, waarin zij vroeg om een verbod voor Radboud Universiteit (RU) om een overeenkomst te sluiten met Jacobs Douwe Egberts PRO NL B.V. (JDE) tijdens de hoger beroepsprocedure. Het hof heeft op 14 oktober 2025 arrest gewezen in het incident. Het hof oordeelt dat Maas geen belang meer heeft bij haar vordering, omdat RU de opdracht inmiddels definitief aan JDE heeft gegund en de aanbestedingsprocedure is afgerond. Hierdoor kan de vordering niet meer worden toegewezen. Het hof wijst de incidentele vordering van Maas af en veroordeelt haar tot betaling van de proceskosten van RU en JDE. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevindt volgens het roljournaal.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.357.343
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 450325
arrest in het incident van 14 oktober 2025
in de zaak van
Maas International B.V. (hierna: Maas)
die is gevestigd in [vestigingsplaats1]
advocaat: mr. A.H. Klein Hofmeijer
en

1.Stichting Radboud Universiteit (hierna: RU)

die is gevestigd in [vestigingsplaats2]
advocaat: mr. S. van der Heul en mr. T. van Wijk
2. Jacobs Douwe Egberts PRO NL B.V. (hierna: JDE)
die is gevestigd in [vestigingsplaats3]
advocaat: mr. D.B. Zieren

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Maas heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) op 3 juli 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, met daarin de grieven en een incidentele vordering ex artikel 223 Rv van Maas
  • de memorie van antwoord, tevens memorie in het incident van Radboud
  • de memorie van antwoord, tevens memorie in het incident van JDE
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
RU heeft een Europese aanbestedingsprocedure georganiseerd voor onbemande automatenvoorzieningen op de campus voor eten en drinken. Zowel Maas als JDE hebben voor de aanbesteding ingeschreven. Op 6 maart 2025 heeft RU bij brief te kennen gegeven dat zij de opdracht aan JDE wenst te gunnen. Maas heeft bij de voorzieningenrechter – kort gezegd – gevorderd RU: 1) te verbieden de opdracht te gunnen aan JDE, 2) te gebieden de voorlopige gunningbeslissing in te trekken en ingetrokken te houden, 3) te gebieden om de inschrijving van JDE ongeldig te verklaren, 4) als RU nog een opdracht wil gunnen, te verbieden de opdracht voorlopig te gunnen aan een ander dan Maas en 5) te gebieden alle inschrijvers van deze beslissingen in kennis te stellen. Subsidiair heeft Maas hetzelfde gevorderd, met uitzondering van vordering 3. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van Maas afgewezen.
2.2.
Maas wil met haar hoger beroep bereiken dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Ook heeft zij een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 223 Rv. Zij vordert provisioneel dat de aanbestedingsprocedure wordt opgeschort en het RU verboden wordt voor de duur van de deze hogerberoepsprocedure de overeenkomst te sluiten met JDE.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

3.1.
Op grond van artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. De eiser moet belang hebben bij de vordering in die zin dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering moet worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken, waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van de procedure en het eventuele restitutierisico.
3.2.
Het hof oordeelt dat Maas geen belang (meer) heeft bij haar provisionele vordering en zal de vordering daarom afwijzen. Op 16 juli 2025 heeft RU de opdracht definitief gegund aan JDE en is de overeenkomst tussen RU en JDE gesloten. Daarnaast is de aanbestedingsprocedure met het sluiten van de overeenkomst reeds afgerond, zodat deze ook niet meer kan worden opgeschort. Het hof komt aan een belangenafweging niet toe.
De conclusie
3.3.
Het hof wijst de incidentele vordering af. Omdat Maas in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Maas tot betaling van de kosten van het incident veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.4.
De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt Maas tot betaling van de proceskosten van het incident van RU ter hoogte van
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van RU (1 procespunt x het toepasselijke tarief II);
4.3.
veroordeelt Maas tot betaling van de proceskosten van het incident van JDE ter hoogte van
€ 1.214,- aan salaris van de advocaat van JDE (1 procespunt x het toepasselijke tarief II);
4.4.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.5.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A. van Rossum, M.H.F van Vugt en M. Wallart en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
14 oktober 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022,