ECLI:NL:GHARL:2025:6419

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
24/350
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een naheffingsaanslag BPM van € 5.299 is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd en dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met waardevermindering van de auto door schade en andere factoren. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 21 augustus 2025 zijn de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de Inspecteur gehoord. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd met betrekking tot de waardevermindering door schade en het schadeverleden van de auto. Het Hof heeft vastgesteld dat de waardevermindering als gevolg van schade op 72% moet worden gesteld en dat er geen extra afwaardering kan plaatsvinden op basis van het schadeverleden of het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/350
uitspraakdatum: 14 oktober 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 januari 2024, nummer ARN 22/4306, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd voor een bedrag van € 5.299.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A.J.M. Lodestijn als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] alsmede [naam3] , [naam4] en [naam5] namens de Inspecteur.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 21 juni 2021 aangifte BPM gedaan voor een Land Rover Range Rover Sport, 5.0 V8 Supercharged SVR (hierna: de auto) met als datum eerste toelating 21 januari 2016. De kilometerstand is 91.318.
2.2.
In de aangifte is de te betalen BPM op basis van een taxatierapport van Bolsenbroek & Partners (hierna: het Taxatierapport) met dagtekening 21 juni 2021 berekend op € 7.683. Daarbij is een historische bruto BPM vermeld van € 63.751, een historische nieuwprijs van € 222.532 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto van € 45.223. De taxateur heeft de waardevermindering als gevolg van schade begroot op € 13.154. Daarnaast is een waardevermindering meegenomen in verband met een schadeverleden van € 1.500 en in verband met geen oordeel km stand door het RDW van € 3.750. Aldus resteert een handelsinkoopwaarde na correctie van € 26.819.
2.3.
Desgevraagd heeft belanghebbende de auto op 2 juli 2021 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). Daarvan heeft [naam7] van DRZ een rapport uitgebracht (hierna: het DRZ-rapport). Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 216.451 en een handelsinkoopwaarde van € 44.577 (Xray). In het rapport is de waardevermindering als gevolg van schade vastgesteld op € 483 (72% van € 671).
2.4.
Op basis van de bevindingen van DRZ heeft de Inspecteur met dagtekening 18 maart 2022 de naheffingsaanslag van € 5.299 opgelegd.
2.5.
Met dagtekening 7 juli 2022 heeft de Inspecteur het tegen de naheffingsaanslag ingediende bezwaar afgewezen.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Hierbij is in hoger beroep in geschil:
  • de consumentenprijs,
  • of de schadeposten in het Taxatierapport terecht zijn opgevoerd,
  • hoe groot de waardevermindering als gevolg van de begrote herstelkosten is,
  • of belanghebbende een waardevermindering kan toepassen wegens het schadeverleden, en
  • of een waardevermindering kan worden toegepast wegens –kortweg- ‘geen oordeel’ kilometerstand?

4.Beoordeling van het geschil

Consumentenprijs en handelsinkoopwaarde
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur bij het bepalen van de consumentenprijs en de handelsinkoopwaarde ten onrechte geen rekening heeft gehouden met twee opties, zijnde de audio-installatie high end (€ 4.979) en de carbonafwerking interieur (€ 1.536). Ter onderbouwing hiervan heeft belanghebbende gewezen op de in het dossier bevindende foto’s, waarop een speaker van het merk Meridian is te zien alsmede foto’s waarop de carbonafwerking te zien zou zijn. De Inspecteur betwist de aanwezigheid van deze twee opties.
4.2.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende, die de bewijslast heeft aannemelijk te maken dat bij het bepalen van de vermindering als bedoeld in artikel 10, tweede lid, Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) deze twee opties in de catalogusprijs moeten worden begrepen overeenkomstig artikel 9, vijfde en tiende lid, Wet BPM, niet in haar bewijslast is geslaagd en overweegt daartoe als volgt. Ten aanzien van de aanwezigheid van een audiosysteem bevat het dossier slechts een foto met daarop één speakerbox van het merk Meridian. Uit deze foto kan niet afgeleid worden dat de auto niet is uitgerust met het standaard audiosysteem maar een upgrade heeft gehad naar een high end audiosysteem. Blijkens een uitdraai van het DAT-systeem behoort het audiosysteem: Meridian Sound-systeem (kleurendisplay, 825 Watt, 19 luidspreker, subwoofer) tot de standaarduitrusting van de auto. Ook het taxatierapport van belanghebbende onder 7. vermeldt dat een audioinstallatie premium tot de standaarduitrusting van de auto behoort.
4.3.
Met betrekking tot de gestelde carbonafwerking van het interieur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze voorziening door of namens de fabrikant of importeur van de auto is aangebracht.
Zijn de schadeposten terecht opgevoerd?
4.4.
De taxateur van belanghebbende heeft de schade begroot op € 13.704. DRZ heeft de schade begroot op € 671 (schade achterlicht rechts en boekenpakket). Belanghebbende stelt dat de hertaxateur ten onrechte te weinig schade heeft meegenomen. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van de gestelde schade naar het Taxatierapport.
4.5.
De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur aannemelijk te maken dat er in dit geval meer schade is dan reeds door de Inspecteur is geaccepteerd.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in haar bewijslast geslaagd. Uit het uitgebreide fotomateriaal gevoegd bij het rapport van DRZ en de foto’s in het Taxatierapport van belanghebbende valt de door belanghebbende gestelde schade niet op te maken. Anders dan belanghebbende stelt, is het Hof van oordeel dat het enkele feit dat zoals gesteld [naam8] alle DRZ-rapporten ondertekent op zichzelf niet af doet aan de betrouwbaarheid van deze rapporten. Het Hof zal daarom uitgaan van de door DRZ geconstateerde schade.
Waardedrukkend effect
4.7.
De omvang van het waardedrukkende effect van de aannemelijk gemaakte schade op de handelsinkoopwaarde van de auto, houdt partijen eveneens verdeeld. Belanghebbende stelt dat 95,99% van het schadebedrag in mindering moet worden gebracht. Ter onderbouwing verwijst belanghebbende naar de XRAY-matrix rekening houdend met leeftijd en kilometers. De Inspecteur neemt het standpunt in dat slechts 72% van de herstelkosten in aanmerking kan worden genomen.
4.8.
Voor het bepalen van de waardevermindering als gevolg van schade is met ingang van 1 januari 2015 in onderdeel 3.5 van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992 het bewijsvermoeden opgenomen dat die waardevermindering wordt vastgesteld door het schadebedrag te vermenigvuldigen met 72%, met dien verstande dat voor de belastingplichtige een tegenbewijsregeling geldt. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat voor de onderhavige auto een hoger waardeverminderingspercentage dan 72% in aanmerking moet worden genomen. Voor de vraag of er aanleiding is meer dan 72% van de berekende reparatiekosten in aanmerking te nemen, moet worden gekeken naar diverse feiten en omstandigheden ten aanzien van de auto in kwestie. Een dergelijke beoordeling vergt dus een op de auto toegesneden beoordeling. Het Hof verwerpt daarom de door belanghebbende gehanteerde algemene benadering in de vorm van een algemene tabel. De waardevermindering als gevolg van schade dient derhalve op 72% te worden gesteld.
Waardevermindering wegens schadeverleden
4.9.
Het schadeverleden van een voertuig kan, afhankelijk van de omstandigheden zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van het voertuig, de leeftijd en de kilometerstand, een waardedrukkend effect op de handelsinkoopwaarde van een voertuig hebben. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Een dergelijk schadeverleden zal bij een latere verkoop moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de inkoop van een voertuig zal hiermee dan rekening kunnen worden gehouden. Het enkele gegeven dat een auto een schadeverleden heeft, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat sprake is van een waardedrukkend effect. Op belanghebbende rust daarom de bewijslast om feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat het schadeverleden van de auto zodanig is dat dit een omstandigheid is waarmee een potentiële koper rekening zal houden bij de inkoop van de auto.
4.10.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat een waardevermindering van € 1.500 moet worden toegepast in verband met het schadeverleden van de auto en verwijst daarvoor naar de pagina’s 36 en 37 van het Taxatierapport. Daarin wordt vermeld dat “
op de voorbumper, en portier linksachter zijn schuurranden zichtbaar en vertonen ten opzichte van resterende delen van de auto een “sinaasappelhuid” lak. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat in ieder geval) de benoemde delen (over)gespoten zijn.” Het bedrag van € 1.500 heeft de taxateur gebaseerd op de TVM-richtlijn.
4.11.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de foto’s niets zeggen over een schadeverleden. Daar komt bij dat, voor zover er al een schadeverleden is, de waardecorrectietabel van de Federatie TVM het schade effect niet onderbouwd.
4.12.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat het schadeverleden van de auto een waardedrukkend effect heeft. Het enkele feit dat de voorbumper en portier linksachter schuurranden vertonen en er een sinaasappelhuid door belanghebbende is geconstateerd is hiervoor onvoldoende en kan niet leiden tot een extra afwaardering.. Voor zover van een extra afwaardering zou moeten worden uitgegaan, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt met welk bedrag de waarde dan moet worden verminderd. De TVM-richtlijn is te algemeen van aard om de waardevermindering te onderbouwen.
Waardevermindering als gevolg van “geen oordeel kilometerstand”
4.13.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden is de waarde van de auto te verminderen. Belanghebbende stelt dat auto’s zonder een oordeel over de kilometerstand niet in de koerslijst zijn opgenomen, zodat dit waardeverminderende element alsnog moet worden meegenomen. De Inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.14.
Naar het oordeel van het Hof, kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factorzijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De last aannemelijk te maken dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de Inspecteur, op belanghebbende. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, met betrekking tot de auto niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand of dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand die niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Het Hof merkt daarbij op dat belanghebbende ook in hoger beroep heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet heeft toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het Taxatierapport wordt door de taxateur geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Met betrekking tot de onderhavige auto wijst niets in de richting van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Belanghebbende heeft daarom voor deze auto niet aannemelijk gemaakt dat een waardevermindering in acht moet worden genomen voor het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 14 oktober 2025
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (A.E. Keulemans)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.