ECLI:NL:GHARL:2025:6423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
23/1337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een gebruikte personenauto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag BPM. De belanghebbende had op 13 april 2021 aangifte gedaan voor een gebruikte Nissan Qashqai en een bedrag van € 2.000 aan BPM voldaan. De Inspecteur legde echter een naheffingsaanslag op van € 1.513, omdat hij de handelsinkoopwaarde van de auto hoger inschatte dan de belanghebbende had opgegeven. De Rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 21 augustus 2025 werd de zaak besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag moest worden vernietigd op basis van artikel 110 VWEU, omdat er gelijksoortige voertuigen met een lagere BPM op de markt zouden zijn. Het Hof oordeelde echter dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de naheffingsaanslag te hoog was vastgesteld. Het Hof volgde de argumenten van de Inspecteur en concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/1337
uitspraakdatum: 14 oktober 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 april 2023, nummer AWB 22/2236, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Van belanghebbende is belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) geheven.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft op dat bezwaar beslist.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur beroep ingesteld. De Rechtbank heeft op dit beroep beslist.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2025. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. [naam1] , bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam4] , bijgestaan door mr. [naam5] en [naam6] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 13 april 2021 aangifte bpm gedaan ter zake van een gebruikte personenauto van het merk en type Nissan Qashqai, 1.3 DIG-T Tekna+ (hierna: de auto). De datum van eerste toelating is 17 maart 2020 en naar aanleiding daarvan een bedrag van € 2.000 aan bpm voldaan.
2.2.
Bij de aangifte heeft belanghebbende gebruik gemaakt van een taxatierapport. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 12.835. Deze handelsinkoopwaarde is vastgesteld door op de waarde van de auto volgens een koerslijst Eurotax van € 22.549, een bedrag van € 4.873 in mindering te brengen in verband met schade, een bedrag van € 3.350 in verband met geen oordeel kilometerstand en een bedrag van € 1.691 in verband met huurverleden. Daarnaast is een bedrag van € 200 in verband met correctie conform autotelex Matrix erbij opgeteld.
2.3.
Op de inkoopfactuur van de auto staat vermeld dat het voertuig op 31 maart 2021 is verkocht voor een bedrag van € 20.773 (exclusief btw, bpm en transportkosten).
2.4.
Belanghebbende is door Domeinen Onroerende Zaken (hierna: DRZ) uitgenodigd om de auto op 23 april 2021 te tonen. Belanghebbende heeft geen gehoor gegeven aan de uitnodiging en de auto niet getoond. In reactie op de uitnodiging tot het tonen van de auto heeft belanghebbende per e-mail van 20 april 2021, 19.55 uur geantwoord:
‘(…)
Gezien wij een controle zelf niet wensen te frustreren, nodigen wij u uit om de Nissan Quashquai bij ons in [plaats1] te komen schouwen.
De kosten die wij dienen te maken wegen niet op tegen de eventuele naheffing, die op basis van de koerslijst/tabel naar onze overtuiging overigens nog te hoog is.
(…)’
2.5.
Met dagtekening 16 juli 2021 heeft de Inspecteur een naheffingsaanslag bpm van € 1.513 aan belanghebbende opgelegd. De Inspecteur heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 22.549 en de verschuldigde bpm op € 3.513.
2.6.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag moet worden vernietigd op grond van artikel 110 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), omdat uit de door belanghebbende overgelegde gegevens uit het kentekenregister zou blijken dat er gelijksoortige voertuigen zijn geregistreerd met een lagere bruto bpm-vermelding. Subsidiair is in geschil of de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, omdat bij het bepalen van de vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM), een waardevermindering van in totaal € 8.423 wegens schades (€ 4.873) en (€ 3.550) wegens ‘geen oordeel’ kilometerstand in aanmerking moet worden genomen.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt bovenstaande vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur neemt tegenovergestelde standpunten in.

4.Beoordeling van het geschil

Dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd omdat uit het kentekenregister zou blijken dat er soortgelijke auto’s met een lagere bruto bpm op de binnenlandse markt aanwezig zijn?
4.1.
Belanghebbende stelt dat het wettelijke systeem in strijd is met artikel 110 VWEU, omdat niet kan worden uitgesloten dat op de in te voeren auto een hogere bpm komt te rusten dan op de op de binnenlandse markt aanwezige referentieauto’s. Belanghebbende heeft in dit verband gewezen op de openbare gegevens in het kentekenregister, waaruit volgens haar blijkt wat de werkelijke bpm-druk op de referentieauto’s is. Belanghebbende heeft gesteld dat voor (bijna) alle auto’s blijkt dat er referentieauto’s zijn waarop een lagere bpm drukt dan zij op aangifte heeft voldaan, zodat eerder teveel bpm dan te weinig bpm is betaald.
4.2.
Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt en verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134, r.o. 2.2. De door belanghebbende voorgestane methode behoort niet tot de in de wet toegestane methoden om de vermindering van de bpm voor gebruikte voertuigen te berekenen. Verder kunnen de in het kentekenregister opgenomen gegevens over de bruto-bpm waaraan belanghebbende refereert niet dienen om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 VWEU te veel bpm wordt geheven.
Heeft de inspecteur de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld verwijst belanghebbende naar het onder 2.2 genoemde taxatierapport. Volgens belanghebbende betreft de auto een auto met meer dan normale gebruiksschade, niet zijnde een schadevoertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, letter u, van de Wegenverkeerswet 1994. Gelet op de leeftijd van de auto en het gereden aantal kilometers is volgens belanghebbende iedere schade te kwalificeren als bovenmatige gebruiksschade. Ter zitting heeft belanghebbende nog betoogd dat ervan moet worden uitgegaan dat hetgeen in het taxatierapport is opgenomen klopt, omdat DRZ de auto niet heeft gezien en de Inspecteur geen eigen taxatierapport heeft overgelegd.
4.4.
De Inspecteur stelt dat er op de in het taxatierapport opgenomen foto’s geen schade is te zien, behoudens normale gebruiksschade passend bij een voertuig van die leeftijd met een kilometerstand van 10.070 kilometer. Aldus is geen sprake van meer dan normale gebruiksschade zodat, op grond van artikel 10, achtste lid, onder a, van de Wet BPM, de in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM bedoelde vermindering niet kan plaatsvinden op grond van een taxatiewaarde. Om die reden is de naheffingsaanslag opgelegd naar een handelsinkoopwaarde die volgt uit de door belanghebbende gebruikte koerslijst.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende op wie – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – de bewijslast rust, er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De op de foto’s zichtbare lakschade, steenslag en krasvorming is naar het oordeel van het Hof niet van dien aard dat deze, gelet op de omstandigheid dat de auto 10.070 kilometer heeft gereden, als meer dan normale gebruiksschade moet worden aangemerkt. Het Hof volgt belanghebbende niet in haar standpunt dat – gelet op de leeftijd van de auto en de kilometerstand – iedere schade als meer dan normale schade moet worden aangemerkt, nu het enkele normale gebruik op de openbare weg de auto blootstelt aan schade, waaronder enige steenslag en lichte krasvorming, zoals zichtbaar op de foto’s.
4.6.
Belanghebbendes standpunt dat van de juistheid van het taxatierapport - en de daaraan door belanghebbende verbonden conclusie dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade - moet worden uitgegaan omdat DRZ de auto niet heeft gezien en de Inspecteur geen eigen taxatierapport heeft ingebracht, kan niet worden gevolgd. Een belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm is uitgegaan van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en die stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen, heeft bij betwisting de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben gehad. [1] Net zo min als dat er een wettelijke bepaling is die op het gebied van het leveren van bewijs gevolgen verbindt aan het niet voldoen aan de toonplicht [2] , is er een wettelijke bepaling die de Inspecteur verplicht de auto zelf (te laten) schouwen, alvorens hij de door belanghebbende aangedragen feiten en omstandigheden zou kunnen betwisten.
4.7.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de auto voorkomt op een koerslijst, kan de taxatiemethode op grond van artikel 10, achtste lid, van de Wet BPM, niet worden toegepast.
4.8.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het voorgaande onverlet laat dat de belastingplichtige in een concreet geval met succes een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. In dat geval moet belanghebbende - ter weerlegging van een naheffingsaanslag - aannemelijk kunnen maken dat het geheven bedrag aan bpm hoger is dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet de belastingplichtige de werkelijke handelswaarde van de te registreren personenauto aantonen. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende. [3]
4.9.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende – met verwijzing naar het taxatierapport en hetgeen zij overigens heeft aangevoerd – niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De door de taxateur in het taxatierapport benoemde schade kan hier niet toe dienen, nu deze naar het oordeel van het Hof normale gebruiksschade betreft en als zodanig reeds in de koerslijst is verwerkt. Ook het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand van de Rijksdienst voor het Wegverkeer is – zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt – onvoldoende om aan te tonen dat de werkelijke handelswaarde van de auto lager ligt dan de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde zoals die volgt uit de koerslijst. Het Hof wijst er in dit kader ten overvloede nog op dat belanghebbende – wiens activiteiten uit de in- en verkoop van auto’s bestaan – de auto voor een bedrag van € 20.773 (exclusief bpm en btw en kosten van transport) heeft gekocht.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 14 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (T.H.J. Verhagen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:318, r.o. 3.3.2
2.Voetnoot 1, r.o. 3.3.3
3.Zie Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2.