ECLI:NL:GHARL:2025:6520

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.347.093/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrouwbaarheid van elektronische handtekening in private-lease-overeenkomst en identiteitsfraude

In deze zaak heeft BMW Financial Services Nederland B.V. een vordering ingesteld tegen [appellante] wegens het niet betalen van maandelijkse huurbedragen op basis van een private-lease-overeenkomst. [appellante] betwist de overeenkomst te hebben gesloten en beroept zich op identiteitsfraude. De overeenkomst is digitaal ondertekend met een geavanceerde elektronische handtekening via iDIN. Het hof moet beoordelen of deze handtekening in dit geval voldoende betrouwbaar was, zoals vereist door de artikelen 3:15a BW en 157 Rv.

Het hof oordeelt dat BMW niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de elektronische handtekening betrouwbaar was. [appellante] heeft aangetoond dat zij op het moment van ondertekening in Spanje was en dat een kennis mogelijk haar identiteit heeft misbruikt. Het hof concludeert dat de geavanceerde elektronische handtekening in dit geval niet dezelfde rechtsgevolgen heeft als een handgeschreven handtekening, waardoor de vorderingen van BMW worden afgewezen. Het hof vernietigt de eerdere vonnissen en veroordeelt BMW tot terugbetaling van een bedrag aan [appellante], evenals de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om voldoende bewijs te leveren van de betrouwbaarheid van elektronische handtekeningen, vooral in gevallen van identiteitsfraude. Het hof wijst erop dat de bescherming van de partijen in dergelijke situaties van groot belang is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.347.093/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10792540
arrest van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als oorspronkelijk gedaagde en eisende partij in het verzet,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. W. Sallé te Ermelo,
tegen
BMW Financial Services Nederland B.V.,
die is gevestigd in Breda,
en bij de kantonrechter optrad als oorspronkelijk eiseres en gedaagde in het verzet,
hierna:
BMW,
advocaat: mr. E.H.J. Slager te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het procesverloop tot aan deze uitspraak in hoger beroep blijkt uit de memorie van grieven, de memorie van antwoord en het verslag van de mondelinge behandeling van
19 september 2025 (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Volgens BMW heeft [appellante] vanaf juli 2022 de maandelijkse huurbedragen niet betaald die zij verschuldigd was op grond van een met BMW op 1 juli 2020 gesloten private-lease-overeenkomst. BMW beroept zich op de ontbinding van die overeenkomst en vordert betaling van de niet betaalde facturen en facturen die zijn opgemaakt in het kader van de ontbinding (in totaal € 20.611,75), vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en rente. [appellante] betwist dat zij deze overeenkomst heeft gesloten. Zij beroept zich erop dat sprake is van identiteitsfraude. Dat geschil heeft de volgende feitelijke, tussen partijen vaststaande achtergrond.
2.2
Op 1 juli 2020 is door middel van een platform voor het digitaal ondertekenen van documenten en overeenkomsten (
Scrive)op naam van [appellante] als leasenemer en BMW als lessor een private-leaseovereenkomst getekend. [appellante] is daarbij met gebruikmaking van de internetbankierencode van [appellante] geïdentificeerd door middel
iDIN. Als bijlagen bij deze overeenkomst zijn opgenomen aan BMW verstrekte kopieën van het rijbewijs van [appellante] , een bewijsstuk van de maandelijks door haar te betalen huur en de volgende, mogelijk valse stukken: screenshots van een betaalrekening op naam van [appellante] , een kopie van de laatste pagina van een arbeidsovereenkomst op haar naam, een loonstrook en een werkgeversverklaring.
2.3
Op grond hiervan is een BMW voor de duur van 48 maanden in gebruik gegeven, tegen vergoeding van een maandelijkse leasetermijnen van € 573. De BMW is door Ekris in Arnhem geleverd.
2.4
Het merendeel van de door BMW gestuurde maandfacturen is tot juli 2022 vanaf een rekeningnummer van [appellante] betaald. Daarna zijn de betalingen gestopt. De auto is vervolgens op 5 december 2022 door BMW bij een schadeherstelbedrijf ingenomen.
2.5
BMW beroept zich op de ontbinding van de leaseovereenkomst. Op grond van de daarop gebaseerde vorderingen is [appellante] in verzet veroordeeld tot betaling van (i) 7 niet betaalde facturen (juli 2022 tot en met januari 2023 ad € 2.619,76), (ii) een kilometerafrekening (een overschrijding van 117.000 kilometer ad € 12.845,80), (iii) de kosten van inname (€ 272,25) en (iv) kosten van voortijdige beëindiging van de overeenkomst (€ 4.754,19) – een en ander vermeerderd met rente en overige kosten.
2.6
De bedoeling van het hoger beroep is dat deze vorderingen alsnog worden afgewezen. [appellante] vordert terugbetaling van wat zij op grond van de gewezen vonnissen aan BMW heeft voldaan.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de vorderingen van BMW alsnog worden afgewezen. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) van [appellante] zullen daarbij thematisch worden behandeld.
De ontvankelijkheid van BMW in haar vorderingen
3.2
[appellante] heeft aangevoerd dat BMW in haar vordering niet-ontvankelijk is, omdat die partij niet aan de zogenoemde stel- en bewijsaandraagplicht heeft voldaan. Zij handhaaft dat verweer in hoger beroep. Het hof verwerpt het echter om de redenen die de rechtbank in het vonnis van 3 juli 2024 in rechtsoverweging 3.3 al heeft gegeven.
Is de digitale handtekening van [appellante] voldoende betrouwbaar?
3.3
[appellante] voert kortgezegd aan dat de verificatie van haar identiteit met iDIN niet per definitie betekent dat zij de overeenkomst heeft getekend. De strekking van dit verweer is dat een kennis van haar ( [naam1] ) deze handelingen zonder haar medeweten heeft verricht, en dat zijzelf met BMW geen overeenkomst heeft gesloten. Het hof zal hierna toelichten waarom dit verweer aan toewijzing van de vorderingen in de weg staat.
3.4
[appellante] voert aan dat zij zelf nooit bij BWM is geweest en de auto ook nooit onder zich heeft gehad. BMW beweert weliswaar dat de offerte omstreeks 1 juli 2020 in haar bijzijn is opgemaakt op het kantoor van de dealer van BMW (Ekris), maar in die periode was zij in Spanje. Het moet de heer [naam1] zijn geweest die het gesprek met Ekris heeft gevoerd, stukken aan BMW heeft gestuurd en de overeenkomst heeft ontvangen. Hij was indertijd een bekende van haar die nu en dan ook bij haar verbleef. Zij was toen 22 en makkelijk van vertrouwen. Omdat op haar computer zonder beveiliging kon worden ingelogd, was het voor hem mogelijk persoonlijke gegevens van [appellante] te kopiëren en te gebruiken voor het op haar naam sluiten van de leaseovereenkomst. Een deel van de opgestuurde stukken is bovendien vervalst.
3.5
[appellante] voert verder aan dat toen zij in Spanje was, [naam1] haar het verzoek verstuurde om ergens digitaal akkoord mee te gaan. Dat heeft zij in haar naïviteit gedaan. Dit moet de identiteitscontrole met iDIN zijn geweest. Later ontving zij facturen die op haar naam stonden en werden leasetermijnen automatisch van haar rekening afgeschreven. Zij heeft [naam1] daarmee geconfronteerd, maar hij heeft haar ervan overtuigd dat hij niet bij zijn eigen bankrekening kon komen, waarna zij erin heeft toegestemd betalingen vanaf haar eigen bankrekening te laten verrichten. Dit onder de toezegging dat een en ander later door [naam1] zou worden gecorrigeerd.
3.6
Het hof stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de betrouwbaarheid van een elektronische handtekening moet worden beoordeeld op grond van artikel 3:15a BW. [1] In dat artikel maakt de wetgever onderscheid tussen drie varianten: enerzijds de gewone elektronische handtekening en de geavanceerde elektronische handtekening en anderzijds de gekwalificeerde elektronische handtekening. Die tweede variant heeft dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening. Het toekennen van deze status vereist echter een certificaat van kwalificatie, en niet gesteld of gebleken is (aannemelijk is evenmin) dat iDIN daarover beschikt.
3.7
De geavanceerde en de gewone elektronische handtekening hebben alleen dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening als daarvoor een methode voor ondertekening is gebruikt die voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische handtekening is gebruikt en gelet op alle overige omstandigheden van het geval.
3.8
Een gewone elektronische handtekening bestaat uit elektronische gegevens die zijn vastgehecht aan of logisch geassocieerd zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt als middel voor authentificatie. Een geavanceerde elektronische handtekening is een handtekening die het mogelijk maakt de ondertekenaar te identificeren doordat zij op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden. Deze variant dient tot stand te zijn gekomen met middelen die de ondertekenaar onder zijn uitsluitende controle kan houden en op zodanige wijze aan de gegevens waarop zij betrekking heeft te zijn verbonden, dat elke wijziging achteraf van gegevens kan worden opgespoord.
3.9
Tussen partijen staat niet ter discussie dat een elektronische handtekening die met gebruikmaking van het identificatieproces van iDIN is aan te merken als een geavanceerde elektronische handtekening. Ter discussie staat wel of deze methode in dit specifieke geval voldoende betrouwbaar was. Het ligt op de weg van BMW om de feiten en omstandigheden aan te voeren die een dergelijke conclusie kunnen dragen. De eisen die aan deze stelplicht kunnen worden gesteld, worden mede bepaald door het hiervoor samengevatte verweer van [appellante] en de bewijsstukken waarmee zij dat verweer onderbouwt. Gelet op de beschermingsgedachte achter artikel 3:15a BW moet BMW daarom voldoende inzicht verschaffen in het proces van totstandkoming van de overeenkomst met de elektronische ondertekening, als sluitstuk van de onderhandelingen die daarover volgens haar op het kantoor van Ekris met [appellante] hebben plaatsgevonden.
3.1
BMW heeft daartoe aangevoerd dat de handtekening op 1 juli 2020 door [appellante] is gezet, nadat zij het kantoor van Ekris had bezocht. Bij die gelegenheid heeft een identiteitscontrole plaatsgehad en is in overleg met [appellante] een offerte opgemaakt die door BMW is geaccordeerd. De vereiste bewijsstukken, zoals de kopie van haar rijbewijs, zijn door [appellante] ook aan Ekris ter beschikking gesteld voordat zij tekende. Die ondertekening vond plaats nadat [appellante] een e-mail was gestuurd met een link van Scrive. Daarmee kreeg zij toegang tot de overeenkomst, en kon zij die uiteindelijk met gebruikmaking van iDIN ondertekenen. Dat heeft zij ook gedaan, en zij heeft de auto vervolgens opgehaald, opnieuw nadat haar identiteit was gecontroleerd. Uiteindelijk is de BMW bij haar ingenomen, althans bij een schadeherstelbedrijf waar de auto op enig moment door MBW is gelokaliseerd.
3.11
Het hof constateert allereerst dat de in de inleidende dagvaarding beschreven gang van zaken twee relevante feitelijke onjuistheden bevat. Ten eerste is ten onrechte aangevoerd dat de overeenkomst in de verkoopruimte tot stand is gekomen. Ten tweede is onjuist dat een externe transporteur is ingeschakeld om de auto bij [appellante] thuis op te halen, omdat zij onwillig was de auto zelf in te leveren. Een en ander wordt in hoger beroep niet meer aan de vordering ten grondslag gelegd; het standpunt is inmiddels dat de offerte wel bij Ekris is opgemaakt, maar dat de overeenkomst daarna digitaal is getekend, en dat de auto bij een schadeherstelbedrijf is opgehaald. Op zichzelf is dat door [appellante] niet bestreden, maar dat neemt niet weg dat BMW in haar onderbouwing tekortschiet.
3.12
BMW heeft namelijk niet kunnen uitleggen wanneer het bezoek aan Ekris heeft plaatsgevonden, en heeft zich ook niet op het standpunt gesteld dat veel tijd is verstreken totdat de overeenkomst vervolgens werd getekend. Het hof zal het er daarom voor moeten houden dat het bezoek op of kort voor 1 juli 2020 heeft plaatsgehad. [appellante] heeft aan de hand van gedateerde foto´s en een boardingpass echter aannemelijk gemaakt dat zij toen (ongeveer vanaf medio juni, tot 16 juli) op vakantie in Spanje was. Uit niets blijkt dat zij het toch was die de offerte met Ekris heeft besproken. Bewijs van enige vorm van identificatie bij die gelegenheid is niet overgelegd. Hetzelfde geldt voor de mail met een link naar Scribe die vervolgens naar [appellante] zou zijn gestuurd. Zij bestrijdt die te hebben ontvangen, en omtrent een dergelijke mail ontbreekt ook elk bewijs.
3.13
BMW heeft evenmin uiteengezet hoe zij aan een kopie van het rijbewijs van [appellante] en andere bescheiden is gekomen. Dat [appellante] die stukken per mail heeft verzonden, ontkent zij, en van een dergelijke mail ontbreekt evenzeer het bewijs. Ook ander bewijs hieromtrent is niet overgelegd.
3.14
Verder is onduidelijk wanneer de auto bij Ekris is opgehaald. En opnieuw is het onaannemelijk dat [appellante] dat heeft gedaan. Zij was immers na 1 juli nog twee weken in het buitenland. Elk bewijs ontbreekt voor de stelling dat het – in weerwil van het voorgaande - weldegelijk [appellante] was die de auto heeft opgehaald, zoals een identificatiebewijs of een handtekening voor de ontvangst van de auto.
3.15
Dit alles, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt het hof tot de conclusie dat BMW is tekortgeschoten in de onderbouwing van het standpunt dat de geavanceerde elektronische handtekening waarvan gebruik is gemaakt (iDIN) gelet op alle omstandigheden van dit specifieke geval voldoende betrouwbaar was. Die handtekening heeft hier daarom niet dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening. Dat betekent dat geen sprake is van een onderhandse akte die tussen partijen ten aanzien van de verklaring van [appellante] dwingend bewijs oplevert van de overeenkomst en de daarin omschreven leasevoorwaarden (artikelen 3:15a BW en 157 Rv).
3.16
Op grond van wat door BMW is aangevoerd en door [appellante] is bestreden, kan het hof ook overigens niet (en zeker niet voorshands) de conclusie trekken dat toch een leaseovereenkomst tussen partijen is gesloten. Weliswaar zijn betalingen verricht vanaf de rekening van [appellante] , maar die hebben plaatsgevonden na het sluiten van de overeenkomst, en kunnen alleen al om die reden niet het vertrouwen bij BMW hebben gewekt dat [appellante] haar contractspartij was. Bovendien staat het anderen dan de contractspartijen vrij dergelijke betalingen te verrichten (artikel 6:30 BW).
3.17
Voor bewijsvoering ziet het hof geen ruimte.
De conclusie
3.18
Het hoger beroep slaagt. Omdat BMW in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar zowel in hoger beroep als bij de rechtbank tot betaling van de proceskosten veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere van 13 september 2023 onder 3.2. (de proceskostenveroordeling van het verstekvonnis) en 3 juli 2024 (het gehele vonnis in de verzetprocedure) en wijst de vorderingen van BMW af;
4.2
veroordeelt BMW tot terugbetaling aan [appellante] van € 12.689,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [appellante] tot aan de dag van terugbetaling;
4.3
veroordeelt BMW tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] bij de kantonrechter:
€ 106,73 aan procedurele kosten
€ 1.572,00 aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x tarief rechtbank III)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
€ 484,97 aan procedurele kosten
€ 2.428,00 aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x appeltarief III)
4.4
verklaart de veroordelingen in dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, R.E. Weening en D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 oktober 2025.

Voetnoten

1.In overeenstemming met Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG.
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.