ECLI:NL:GHARL:2025:6531

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/8 t/m 24/12
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen accijns en verzuimboetes voor waterpijptabak met omkering van de bewijslast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die een onderneming dreef onder de naam [naam1]. De Inspecteur heeft naheffingsaanslagen accijns, belastingrentebeschikkingen en verzuimboetes opgelegd voor de jaren 2015 tot en met 2019. De rechtbank Gelderland heeft in eerste aanleg de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen ongegrond verklaard, maar de verzuimboetes verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Het Hof heeft geoordeeld dat de administratie van belanghebbende niet in orde was, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen gebaseerd op een schatting van de verkochte waterpijptabak, maar het Hof oordeelt dat deze schatting niet voldoende onderbouwd is. Het Hof vermindert de naheffingsaanslagen en verzuimboetes, en verklaart het hoger beroep gegrond. De kosten van de procedure worden vergoed aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/8 t/m 24/12
uitspraakdatum: 21 oktober 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] h.o.d.n. [naam1]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2023, nummers ARN 22/4860, 22/44864, 22/4865, 22/4868 en 22/4871, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Douane/kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de volgende jaren de volgende naheffingsaanslagen accijns, belastingrentebeschikkingen en boetebeschikkingen opgelegd:
tijdvak
2015
2016
2017
2018
2019 t/m juni
tabaksaccijns
24.833
28.765
27.044
30.487
13.959
verzuimboete
2.483
2.876
2.704
3.048
1.395
belastingrente
4.201
3.715
2.411
1.499
128
totaal
31.517
35.356
32.159
35.034
15.482
1.2.
De Inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende, behalve voor het jaar 2019, gegrond verklaard. De Inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetes verminderd tot de volgende bedragen:
tijdvak
2015
2016
2017
2018
tabaksaccijns
24.317
28.591
24.065
30.391
verzuimboete
2.431
2.859
2.406
3.039
belastingrente
4.201
3.715
2.411
1.499
totaal
30.949
35.165
28.882
34.929
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen en beschikkingen belastingrente ongegrond verklaard, het beroep gericht tegen de verzuimboetes gegrond verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn en de boetes 2015 t/m 2018 in verband daarmee verminderd tot € 2.188 (2015), € 2.573 (2016), € 2.165 (2017) en € 2.735 (2018) en een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 500.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en [naam2] (haar echtgenoot) en mr. J.W. Bosman, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam3] en [naam4] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende dreef in de jaren 2015 t/m 2019 een onderneming onder de naam [naam1] .
2.2.
Bij fysieke controles op 14 september 2018 en op 18 mei 2019 heeft de Inspecteur respectievelijk 1.938 gram en 10.819 gram waterpijptabak in beslag genomen bij belanghebbende. De tabak was voorzien van Duitse accijnszegels.
2.3.
De Inspecteur heeft op 4 september 2019 een controle accijns- en verbruiksbelasting bij (de boekhouder van) belanghebbende gedaan, ziende op de periode 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2019.
2.4.
Op 14 oktober 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende per brief verzocht ontbrekende facturen op te sturen:
“Geachte mevrouw,
Op 4 september 2019 heb ik bij uw bedrijf een administratieve controle ingesteld. Naar aanleiding van dit onderzoek heb ik niet kunnen beoordelen dat alle facturen van de inkoop van de waterpijptabak in uw administratie aanwezig waren. O.a bij een eerdere controle in uw onderneming is er ook waterpijptabak aangetroffen waarvan de verpakkingen niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels. De facturen van deze waterpijptabak waren ten tijde van de administratieve controle ook niet in uw administratie aanwezig.
Ik verzoek u alsnog om ontbrekende facturen binnen twee weken na dagtekening van deze brief naar mij op te sturen.”
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 6 februari 2020 een informatiebeschikking aan belanghebbende gegeven op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). In die beschikking is het volgende vermeld:
“(…)
Geachte mevrouw (…),
Op respectievelijk 14 september 2018 en op 18 mei 2019 zijn door ambtenaren van de douane, Regio Arnhem Team Fysiek Toezicht De Lutte, herkomstcontroles ingesteld naar de aanwezige accijns-en verbruiksbelastinggoederen in uw bedrijf aan de [adres1] te [woonplaats] , bekend als [naam1] .
Tijdens die controle hebben de controleambtenaren u verzocht om van enkele in uw bedrijf aangetroffen soorten accijns- en verbruiksbelastinggoederen aan de hand van bescheiden de herkomst aan te tonen. Voor wat betreft de aangetroffen waterpijptabak op de eerder genoemde controledata, respectievelijk 1.938 gram en 10.819 gram waterpijptabak voorzien van Duitse accijnszegels, heeft u geen facturen kunnen overleggen en heeft u niet kunnen aantonen dat de accijns in Nederland is betaald.
Naar aanleiding van deze bevindingen is er een administratieve controle ingesteld op 4 september 2019 bij uw boekhoudkantoor; [bedrijf1] aan de [adres2] . Contactpersoon aldaar was de heer [naam5] . Voor de waterpijptabak zijn over de controleperiode van 1 januari 2015 tot 1 juli 2019 slechts 17 facturen overgelegd van twee leveranciers, [bedrijf2] en [bedrijf3] beiden gevestigd in Nederland voor in totaal 89 kilogram. Van de eerder aangetroffen waterpijptabak voorzien van Duitse Accijnszegels zijn geen facturen bevonden. Op basis van de Z-aanslagen van de kassa is een berekening gemaakt van de verkochte waterpijptabak en is getracht aansluiting te vinden met de aangetroffen facturen. Er kon geen aansluiting worden gemaakt met de aanwezige facturen.
Op 14 oktober 2019 is er schriftelijk verzocht om de ontbrekende facturen alsnog te verstrekken. Hier is echter niet op gereageerd.
Nu u niet adequaat op het verzoek/vordering van de douane heeft gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. In dat geval verzoek ik u om met mij contact op te nemen om een termijn daarvoor af te spreken. Via het telefoonnummer boven aan deze brief kunt u een afspraak maken.
(…)”
2.6.
Bij brief van 1 juli 2020 heeft de Inspecteur aangekondigd naheffingsaanslagen accijns op te zullen leggen aan belanghebbende voor een totaalbedrag van € 125.088. Bij de brief is een concept controlerapport gevoegd.
2.7.
Met datum 25 augustus 2020 heeft de Inspecteur een definitief controlerapport (het rapport) van de eerder gehouden controles aan belanghebbende toegezonden. In dit rapport is onder meer het volgende vermeld.
“(…)
2.6
Bewaarplicht
Voor wat betreft de bewaartermijn is mevrouw [naam6] via de boekhouder op het volgende gewezen:
De bewaarplicht is vastgelegd in art. 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
De fiscale bewaartermijn van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers bedraagt 7 jaar. In het bijzonder wordt er op gewezen dat elektronische gegevensverzamelingen deel uitmaken van de administratie en bewaard en benaderbaar dienen te blijven.
Gegevensdragers dienen gedurende de gehele bewaartermijn op een dusdanige wijze bewaard te worden dat deze binnen een redelijke termijn leesbaar gemaakt kunnen worden en dat controle binnen redelijke termijn mogelijk is.
Ik heb zeventien inkoopfacturen van leveringen waterpijptabak door Nederlandse leveranciers in de boekhouding aangetroffen.
Gelet op de verkopen volgens de zogenaamde Z-afslagen (een Z-afslag betreft de definitieve vastgelegde omzet van een dag), is de inkoopadministratie van de waterpijptabak niet volledig. Volgens de Z-afslagen is er veel meer waterpijptabak verkocht dan volgens de inkoopfacturen ingekocht. Ook de inkoopfacturen van de aangetroffen waterpijptabak met Duitse accijnszegels heb ik niet in de administratie aangetroffen, (zie punt 4.1). Tevens hebben we wel inkoopfacturen van de shishakooltjes aangetroffen die niet in verhouding
staan tot de inkoopfacturen van waterpijptabak (inkoop waterpijptabak volgens facturen 89 kilo en inkoop kooltjes 12.788 kilo, zie bijlage 2).
Mevrouw [naam6] heeft voor wat betreft dit onderzoek niet aan de verplichting van de bewaarplicht voldaan.
(…)
4.5
Berekening voor de naheffing
De berekening van de naheffing betreft de periode 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2019.
Ik ben uitgegaan van de registratie op Z afslagen uit de kassa van de onderneming, waarvan overzichten zijn overlegd.
Er zijn Z afslagen onduidelijk of niet meer leesbaar en er wordt data gemist, In 2015 zijn erop de Z afslagen geen splitsingen gemaakt van de waterpijptabak, uitgezonderd de maand december en een gedeelte van de maand november.
Bij weging op 10 oktober 2019 van vijf koppen waterpijptabak bleek dat er gemiddeld 20 gram in een kop waterpijp gaat.
In de berekening wordt 89 kilo in mindering gebracht. Dit betreft de gezamenlijke hoeveelheid van de 17 Nederlandse inkoopfacturen van de waterpijptabak, omdat ervan uit is gegaan dat hierover de accijns is betaald. Hieronder het overzicht van de inkopen waterpijptabak:
Inkoop waterpijptabak 2019 28,6 kilo
Inkoop waterpijptabak 2018 23,4 kilo
Inkoop waterpijptabak 2017 15 kilo
Inkoop waterpijptabak 2016 8,75 kilo
Inkoop waterpijptabak 2015 13,25 kilo
Totaal 89 kilo
(…)
Verkoopprijs waterpijptabak per kop per jaar. Deze prijzen zijn door mevrouw [naam6] mondeling aan mij verstrekt.
2015: € 6,00
2016: € 8,00
2017: € 10,00
2018: € 10,00
2019: € 11,00
(…)”
2.8.
Op grond van de Z-afslagen uit de kassa van belanghebbende, en het hiervoor vermelde, heeft de Inspecteur de volgende hoeveelheden tabak in de accijnsheffing betrokken, en de na te heffen accijns als volgt berekend:
tijdvak
2015
2016
2017
2018
2019
(t/m juni)
Z-afslagen (omzet ver-kochte koppen)
8.477
(december 2015)
123.758
143.691
155.687
86.895
prijs per kop (€)
6
8
10
10
11
kilo’s
(omzet gedeeld door prijs per kop keer 20 gram)
303,256
(voor 2015 is uitgegaan van 25 kilo/maand voor de periode jan t/m nov 2015)
309,395
287,481
313,625
[bij uitspraak op bezwaar gecorrigeerd naar 311,374; toevoeging Hof]
157,987
accijns
25.969
29.609
28.532
32.915
17.036
in mindering gebrachte kilo’s (reeds verantwoord in boekhouding)
13,250
8,750
15,000
23,400
28,600
in mindering gebrachte bedragen
1.136
844
1.488
2.428
3.077
na te heffen accijns
24.833
28.765
27.044
30.487
[bij uitspraak op bezwaar verminderd tot € 30.391; toe-voeging Hof]
13.959
2.9.
Met dagtekening 16 december 2020 heeft de Inspecteur de in geschil zijnde naheffingsaanslagen, belastingrentebeschikkingen en boetebeschikkingen aan belanghebbende opgelegd. De boetebeschikkingen heeft de Inspecteur gebaseerd op artikel 67c van de AWR.
2.10.
Belanghebbende heeft bezwaar aangetekend tegen de naheffingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen. De hoorgesprekken in bezwaar hebben plaatsgevonden op 12 oktober 2021, 5 april 2022 en 10 juni 2022. Van de eerste twee gesprekken zijn verslagen opgemaakt. In het door belanghebbende voor akkoord getekende verslag van het hoorgesprek van 5 april 2022 is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Belanghebbende geeft aan dat het niet eerlijk is dat de inspecteur uitgaat van 20 gram in een kop. Dit is niet eerlijk, want er gaat maar 10 gram in een kop. De inspecteur geeft aan dat er tijdens de controle vijf koppen klaar stonden en dat deze zijn gewogen; vijf koppen zijn gewogen op elk 20 gram. Belanghebbende geeft aan dat deze koppen voor eigen gebruik waren. Zo'n grote hoeveelheid shisha per kop komt echt alleen terecht bij vrienden, familie en personeel. Dit hebben ze verteld tegen de controleur en de controleur wilde toen niet meer met belanghebbende praten. Belanghebbende geeft nogmaals aan dat ze een klacht heeft ingediend. De inspecteur geeft aan dat de klacht is behandeld en ongegrond is bevonden. Belanghebbende heeft deze conclusie geaccepteerd.
(…)”
2.11.
In de bezwaarfase heeft belanghebbende voor de jaren 2015 tot en met 2018 alsnog diverse inkoopfacturen van wel veraccijnsde tabak overgelegd. De Inspecteur heeft hiermee bij de uitspraken op bezwaar van 1 juli 2022 rekening gehouden en daarbij tevens een rekenfout voor de maand 2018 hersteld, omdat hij bij het opleggen van de naheffingsaanslag was uitgegaan van een aantal kilogram tabak van 24,762 in plaats van 22,511. Hij heeft de naheffingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen voor de jaren 2015 tot en met 2018 daarom verminderd tot de in de 1.2 genoemde bedragen. Voor 2019 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking gehandhaafd.
2.12.
De Inspecteur heeft de Z-afslagen over de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2019 overgelegd. Tot de gedingstukken behoren verder twee door belanghebbende gemaakte video’s. In de ene video is te zien dat waterpijptabak in beslag wordt genomen. In de andere video is te zien dat belanghebbende de hoeveelheid waterpijptabak per ‘kop’ bepaalt op 11 gram. Verder omvat het dossier een door belanghebbende overgelegde brief van [bedrijf4] van 17 mei 2017 betreffende een ‘crash’ van het besturingssysteem van de kassa en vier niet gedagtekende verklaringen van werknemers van belanghebbende, inhoudende dat verkopen verkeerd in de kassa werden aangeslagen c.q. verkopen van eten en drinken op shisha werden aangeslagen. Tenslotte heeft belanghebbende (Excel)lijsten van de omzet overgelegd.

3.Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslagen, de belastingrentebeschikkingen en de boetebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.

4.Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de administratie van belanghebbende in de onderhavige periode niet geheel in orde was. Dit reeds vanwege het feit dat in de administratie geen inkoopfacturen aanwezig waren van de tijdens de controle gevonden Duitse tabak. Belanghebbende heeft niet gereageerd op het verzoek de inkoopfacturen over te leggen, ook niet nadat dit verzoek was geformaliseerd in een informatiebeschikking (zie 2.5). Belanghebbende heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen deze informatiebeschikking.
4.2.
De informatiebeschikking vermeldt niet expliciet de periode waarop deze ziet. In de informatiebeschikking staat echter wel expliciet dat naar aanleiding van een administratieve controle over de periode 1 januari 2015 tot en met juni 2019 belanghebbende is verzocht ontbrekende facturen toe te sturen, hetgeen belanghebbende heeft nagelaten. Het Hof is van oordeel dat het daarmee, ook voor belanghebbende, voldoende duidelijk was dat de informatiebeschikking ziet op de periode 1 januari 2015 tot en met juni 2019. Het Hof vindt steun voor dit oordeel in de omstandigheid dat belanghebbende hiervan in bezwaar, beroep en hoger beroep ook is uitgegaan.
4.3.
De informatiebeschikking is onherroepelijk geworden, omdat belanghebbende hiertegen geen rechtsmiddel heeft aangewend. Dit betekent in beginsel dat op grond van artikel 27e, eerste lid, juncto artikel 27h, tweede lid, van de AWR het Hof het hoger beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
4.4.
Het voorgaande neemt niet weg dat de vraag of de omkering van de bewijslast op haar plaats is ook aan de orde kan worden gesteld in deze procedure (Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2019:130). Het Hof is van oordeel dat het gebrek aan medewerking van de kant van de belanghebbende van een zodanig gewicht is, dat daardoor de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is. De gebreken in de boekhouding, op grond waarvan belanghebbende - uiteindelijk bij informatiebeschikking - is verzocht de ontbrekende facturen over te leggen, hebben bij uitstek betrekking op de administratie van de ingekochte tabaksproducten en zijn bij uitstek van belang voor de onderhavige naheffingsaanslagen tabaksaccijns.
Redelijke schatting
4.5.
De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting om de naheffingsaanslagen niet naar willekeur vast te stellen. De naheffingsaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. In dat kader rust op de Inspecteur de taak zijn schatting van de niet veraccijnsde tabak zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur hier niet in geslaagd. Het Hof legt hieronder uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
4.6.
De schatting van de Inspecteur berust op de veronderstelling dat in de gehele periode een verkochte kop gemiddeld (ten minste) 20 gram waterpijptabak bevatte. Deze veronderstelling wordt enkel gedragen door een weging op 10 oktober 2019 van vijf koppen waterpijptabak, waaruit bleek dat er op dat moment gemiddeld 20 gram in een kop waterpijp zat. Het Hof merkt allereerst op dat van deze weging geen enkele primaire verslaglegging heeft plaatsgevonden, buiten het feit dat de resultaten zijn opgenomen in het controlerapport. Zo is onduidelijk wie de tabak heeft gewogen, welke meetapparatuur is gebruikt en of, en zo ja hoe de meetresultaten die in het controlerapport zijn opgenomen zijn vastgelegd in een primaire bron. De Inspecteur heeft blijkens het hoorverslag van 25 oktober 2021 aan belanghebbende weliswaar aangegeven dat “de collega 20 gram in een kopje heeft bevonden, dat op zijn ambtseed heeft verklaard en dat zij zich op zijn bevinding op ambtseed mag baseren”, maar het Hof beschikt, voor zover deze bestaat, niet over deze op ambtseed afgelegde verklaring. Verder heeft de weging buiten de aanwezigheid van belanghebbende of iemand die haar vertegenwoordigde plaatsgevonden, zodat op deze wijze ook geen controle heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de weging plaatsgevonden op 10 oktober 2019, dat wil zeggen op een datum die gelegen is buiten de periode waarop de naheffingsaanslagen zien. De Inspecteur heeft ten slotte aangegeven dat het gebruikelijk is dat er 15-20 gram waterpijptabak in een kop zit en – ter zitting bij de Rechtbank – dat, als weging niet heeft plaatsgevonden of onmogelijk was, bij de naheffing wordt uitgegaan van 15 gram waterpijptabak per kop.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof kon de Inspecteur, gelet op het bovenstaande, in redelijkheid niet afwijken van het door hem ter zitting bij de Rechtbank genoemde bestaande beleid om de hoogte van de naheffingsaanslagen te berekenen uitgaande van 15 gram waterpijptabak per kop. Dit beleid kon de Inspecteur in redelijkheid niet terzijde schuiven door de resultaten van deze ene weging van vijf koppen, waaraan de in 4.6 beschreven gebreken kleven, te extrapoleren naar een daarvóór gelegen naheffingsperiode van 4,5 jaar.
4.8.
Voor zover de Inspecteur de redelijkheid van de stelling dat elke in de gehele periode verkochte kop gemiddeld (ten minste) 20 gram waterpijptabak bevatte (nader) heeft willen onderbouwen door te wijzen op de (naar de mening van de Inspecteur alleszins redelijke) verhouding tussen de verkochte kooltjes en de nageheven tabaksaccijns, volgt het Hof deze stelling niet. De stelling dat de verhouding tussen kooltjes en tabak 1:1 is, is alleen onderbouwd met de stelling dat dit blijkt “uit de fysieke controles die regelmatig plaatsvinden inzake waterpijptabak”. Het Hof acht deze enkele stelling onvoldoende om zulks aannemelijk te achten. Dit nog los van hetgeen belanghebbende heeft gesteld omtrent de verkoop van losse kooltjes die de door de Inspecteur gestelde, bij belanghebbende geconstateerde verhouding van 9:1 zouden verklaren.
4.9.
Het Hof zal de naheffingsaanslagen verlagen, rekening houdend met een gemiddelde hoeveelheid tabak per kop van 15 gram. Tussen partijen is niet in geschil dat, als uitgegaan zou moeten worden van 10 gram waterpijptabak per kop in plaats van 20 gram, de naheffingsaanslagen, zoals die luiden na de uitspraken op bezwaar, met 50% verminderd moeten worden. Het Hof gaat daarom bij een hoeveelheid van 15 gram waterpijptabak per kop uit van een vermindering van de naheffingsaanslagen, zoals die luiden na uitspraak op bezwaar (zie 1.2), met 25%. Het Hof zal de naheffingsaanslagen tot de volgende bedragen verminderen:
tijdvak
2015
2016
2017
2018
2019
(t/m juni)
tabaksaccijns
18.237
21.443
18.048
22.793
10.469
4.10.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende verder niet overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de uitspraken op de bezwaren onjuist zijn. De aanslagen zijn, behoudens de eerste 11 maanden van 2015, vastgesteld onder gebruikmaking van de eigen administratie, de Z-afslagen, van belanghebbende. Voor de eerste 11 maanden van 2015 is door de Inspecteur een schatting gemaakt op basis van de verkopen (Z-afslagen) over 2016. De Inspecteur heeft zich verder gebaseerd op een weging op 10 oktober 2019 van vijf koppen waterpijptabak, waarbij bleek dat er op dat moment gemiddeld 20 gram waterpijptabak in een kop zat. Ten slotte heeft de Inspecteur rekening gehouden met omzet van tabak welke wel in de boekhouding was verantwoord, in die zin dat daarover geen tabaksaccijns is nageheven. De (hoogte van de) opgelegde naheffingsaanslagen (zoals zij luiden na uitspraak op bezwaar) volgen, indien ervan wordt uitgegaan dat een verkochte kop waterpijptabak telkens 20 gram tabak bevatte, aldus rechtstreeks uit de administratie van belanghebbende.
4.11.
Hetgeen belanghebbende hier tegenin heeft gebracht, is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat zij overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De stelling van belanghebbende, ondersteund door verklaringen van werknemers, dat in de onderhavige periode “vaak”, “vaak alles” – ook eten en drinken - op ‘shisha’ (koppen waterpijptabak) werd aangeslagen, of dat “alles door elkaar in de kassa” werd aangeslagen omdat dat gemakkelijker en sneller zou zijn, acht het Hof daartoe onvoldoende. Belanghebbende heeft ook niet overtuigend aangetoond dat de in de onderhavige periode verkochte koppen waterpijptabak niet (minimaal) 15 gram tabak bevatten. Een filmpje waarin, na weging, 11 gram waterpijptabak uit een kop wordt gehaald is onvoldoende om overtuigend aan te tonen dat in de onderhavige periode de werkelijk per kop verkochte hoeveelheid waterpijptabak minder was dan 20 gram.
Verzuimboetes
4.12.
Met betrekking tot de verzuimboetes, moet de Inspecteur overtuigend aantonen dat de op grond van bovenstaande oordeel terecht nageheven tabaksaccijns niet op tijd is betaald en ook niet tijdig in een aangifte is opgenomen. Dit heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof gedaan en dit is verder tussen partijen ook niet in geschil. Dat sprake zou zijn van afwezigheid van alle schuld is gesteld noch aannemelijk geworden. Hetgeen belanghebbende verder heeft gesteld omtrent de boete kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.13.
In de omstandigheid dat de naheffingsaanslagen zijn vastgesteld met omkering en verzwaring van de bewijslast, vindt het Hof aanleiding de boetes te matigen met 10%.
4.14.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de boetes met betrekking tot de jaren 2015 tot en met 2018 vanwege undue delay gematigd dienen te worden met 10%. De Rechtbank is er daarbij abusievelijk vanuit gegaan dat de verzuimboete met betrekking tot 2019 lager is dan € 200. Zou de Rechtbank hebben onderkend dat deze boete hoger was dan € 200, dan zou de Rechtbank deze boete ook met 10% hebben gematigd wegens undue delay. Over dit aldus aangepast oordeel is verder in hoger beroep niet geklaagd en in hoger beroep is de redelijke termijn niet verder geschonden, zodat het Hof dit oordeel zal overnemen.
4.15.
Het Hof zal de boetes als volgt verlagen:
tijdvak
2015
2016
2017
2018
2019
(t/m juni)
naheffingsaanslag na vermindering door het Hof
18.237
21.443
18.048
22.793
10.469
boete (10%)
1.823
2.144
1.804
2.279
1.046
boete na matiging wegens toepassing artikel 27e AWR
1.640,70
1.929,60
1.623,60
2.051,10
941,40
Boete na matiging wegens undue delay (afgerond in voordeel belanghebbende)
1.476
1.736
1.461
1.845
847
Belastingrente
4.16.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de naheffingsaanslagen betreft.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.756,68 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) x wegingsfactor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) x € 907) vermeerderd met € 35,68 reiskosten en € 2.973,36 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) x factor 1,5 (4 of meer samenhangende zaken) x € 907), vermeerderd met € 72,36 reiskosten (2 x € 38,18 voor belanghebbende en haar echtgenoot), ofwel in totaal op € 5.550,04.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de beslissing omtrent de vergoeding van immateriële schade,
– verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de verzuimboetes tot € 1.476 (2015), € 1.736 (2016), € 1.461 (2017), € 1.845 (2018) en € 847 (2019 t/m juni),
– vermindert de naheffingsaanslagen tot € 18.237 (2015), € 21.443 (2016), € 18.048 (2017), € 22.793 (2018) en € 10.469 (2019 t/m juni),
– vermindert de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 5.550,04, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in verband met het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 274.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(P.W.L. van den Bersselaar) (R.A.V. Boxem)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.