Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van geding
2.De kern van de zaak
fl. 144.420,28 (€ 65.535,07). De vrouw en de man hebben [in] 2003 gezamenlijk een woning gekocht, waarin zij zijn gaan wonen (hierna: de gezamenlijke woning). Zij hebben daarvoor een spaarzeker-hypotheek afgesloten en een overbruggingslening van € 214.000. Aan de spaarzeker-hypotheek is een spaarpolis genaamd “Spaarzeker-verzekering” gekoppeld. De man heeft zijn woning in 2004 verkocht. De opbrengst van zijn woning bedroeg € 226.264,79. Vervolgens heeft de man uit eigen middelen de overbruggingslening van € 214.000 afgelost. In 2015 hebben partijen een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. De affectieve relatie is eind 2017 geëindigd. De vrouw heeft de gezamenlijke woning begin 2018 verlaten en de man is toen in de gezamenlijke woning blijven wonen.
Opmerking verdient nog dat ook in de situatie waarin informeel samenlevenden ongelijk hebben bijgedragen aan de financiering van een gemeenschappelijk goed, te gelden heeft dat aan de hand van het algemene vermogensrecht, waaronder het verbintenissenrecht, beoordeeld moet worden of een
Het onderdeel verwijst naar stellingen die erop neerkomen dat een eventueel vergoedingsrecht van de man is
3.Het oordeel van het hof
Als het hof tot het oordeel zou komen dat de vrouw niets aan de man hoeft te betalen, heeft dat gevolgen voor het oordeel van het hof in rov. 7.75 tot en met 7.77 over de voorwaardelijke vordering van de vrouw.”