ECLI:NL:GHARL:2025:6566

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
200.357.864
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contact- en locatieverbod en uitingsverbod sociale media in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Sent, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 16 juli 2025 werd uitgesproken. De voorzieningenrechter had in dat vonnis een aantal vorderingen van de appellante toegewezen, waaronder een contact- en locatieverbod voor de geïntimeerde, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. I. Mercanoğlu. De appellante vorderde dat het hof de eerdere beslissingen zou bevestigen en de geïntimeerde zou veroordelen tot het betalen van dwangsommen voor overtredingen van de opgelegde verboden.

Het hof heeft de vorderingen van de appellante deels toegewezen en deels afgewezen. Het hof oordeelde dat er onvoldoende feiten en omstandigheden waren om het contact- en locatieverbod op te leggen, maar dat er wel een uitingsverbod op sociale media moest worden ingesteld. Dit was noodzakelijk om de persoonlijke levenssfeer van de appellante en haar kinderen te beschermen. Het hof legde een dwangsom op van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 50.000,-. De beslissing van de voorzieningenrechter werd deels vernietigd, maar de vordering tot het verwijderen van berichten op sociale media werd afgewezen. Het hof oordeelde dat de proceskosten door beide partijen zelf gedragen moesten worden, gezien de gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.357.864
zaaknummer rechtbank Overijssel 334495
arrest in kort geding van 21 oktober 2025
in de zaak van
[appellante] ( [appellante] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. C.M. Sent
en
[geïntimeerde] ( [geïntimeerde] )
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. I. Mercanoğlu.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, (hierna: de voorzieningenrechter) op 16 juli 2025 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • een journaalbericht namens [appellante] van 15 september 2025 met producties 6 - 28
  • een journaalbericht namens [appellante] van 17 september 2025 met productie 29
  • een journaalbericht namens [appellante] van 24 september 2025 met productie 30
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 29 september 2025 is gehouden.
Nadien is, zoals ter zitting besproken, namens [geïntimeerde] op 2 oktober 2025 nog een productie toegestuurd.

2.De kern van de zaak

2.1.
Bij (verstek)vonnis in kort geding van 19 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellante] toegewezen, in die zin dat de voorzieningenrechter:
  • 1) [geïntimeerde] heeft verboden om gedurende een periode van één jaar in contact te treden met de moeder in persoon, per brief, per poststuk of per e-mail, tenzij de communicatie verloopt via haar advocaat of het JBOV/LET schriftelijk anders heeft beslist in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-;
  • 2) [geïntimeerde] heeft verboden om gedurende een periode van één jaar informatie, berichten en meningen over de moeder en de kinderen openbaar te maken via elk bekend openbaar elektronisch medium, waaronder X, LinkedIn, TikTok, Blusky, Instagram, Facebook en/of YouTube, waarbij het de vader ook verboden is om overeenkomstig informatie, meningen en berichten over en gericht tegen de moeder openbaar te maken, waarbij de vader de moeder noemt bij haar eigen naam, ‘mijn ex’ of ‘de moeder van mijn kinderen’ of elke andere wijze waaruit de verwijzing naar de moeder kennelijk volgt, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-;
  • 3) [geïntimeerde] heeft geboden om binnen tien dagen alle berichten over [appellante] op sociale media te verwijderen in het algemeen of specifiek gericht aan haar werkgever, haar collega’s en/of iedere andere persoon aan haar directe omgeving, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-;
  • 4) [geïntimeerde] heeft verboden voor de periode van één jaar om zich op te houden binnen een straal van vijftig meter rondom de hierna te noemen locaties, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per overtreding met een maximum van € 50.000,-, tenzij uitdrukkelijk schriftelijk anders is bepaald door het JBOV/LET in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, in de zin van de uitvoering van een omgangsregeling:
o het woonhuis van [appellante] ;
o de [school] ;
o het kinderdagverblijf;
o voetbalverenging [naam1] ;
o zwemles te [plaats 1] op vrijdag en zondag;
o de woning van de ouders van [appellante] .
2.2.
Op 4 juni 2025 heeft de raadkamer van de rechtbank tegen [geïntimeerde] een bevel tot gevangenhouding verleend.
Op 2 juli 2025 heeft de raadkamer de termijn van het bevel tot gevangenhouding verlengd voor de duur van zestig dagen en het verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis toegewezen. Aan de schorsing zijn de volgende voorwaarden verbonden:

1. De verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen.
2.
Indien de verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zal de verdachte zich niet onttrekken aan de tenuitvoerlegging daarvan.
3.
De verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of zal een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
4.
De verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
5.
De verdachte zal verschijnen op iedere oproep van politie en justitie.
6.
De verdachte zal bij wijziging van zijn adres het nieuwe adres schriftelijk doorgeven aan de officier van justitie.
7.
De verdachte zal bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak op de terechtzitting aanwezig zijn.
8.
De verdachte zal op enkele wijze direct of indirect (middels anderen) contact opnemen, zoeken of hebben met [appellante] , (…)
9.
De verdachte zal op geen enkele wijze direct of indirect (middels anderen) contact opnemen, zoeken of hebben met Jeugdbescherming Overijssel en/of het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming, tenzij dit contact door genoemde instanties wordt gevraagd, zulks dan enkel door tussenkomst van een advocaat.
10.
De verdachte zal zich niet ophouden in/op de volgende straten te Goor: [straatnamen]
11.
De verdachte zal op geen enkele wijze direct of indirect (middels anderen) content of posts (tekstueel, auditief en/of visueel) plaatsen via een openbaar elektronisch medium (waaronder begrepen: Facebook. lnstagram, X, Snapchat, LinkedIn, TikTok en YouTube) die betrekking hebben op in de ruimste zin des woords [appellante] , (…) en (andere) (medewerkers van) de Jeugdbescherming (waaronder begrepen Jeugdbescherming Overijssel en het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming). Onder het indirect plaatsen van content of posts verstaat de raadkamer van deze rechtbank eveneens het voeren van (telefoon)gesprekken met derden welke inhoud direct of nadien door de derde wordt openbaar gemaakt of verspreid.
2.3.
[geïntimeerde] heeft bij de voorzieningenrechter in verzet gevorderd:
de tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 mei 2025 te schorsen;
[geïntimeerde] te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken in dit vonnis, met afwijzing van de vorderingen van [appellante] ;
de procedure te hervatten in de stand waarin aan [geïntimeerde] verstek is verleend en de verstekdagvaarding te beschouwen als memorie van antwoord;
[appellante] te veroordelen in de kosten van de procedure.
2.4.
In het vonnis van 16 juli 2025 (het bestreden vonnis) heeft de voorzieningenrechter het (verstek)vonnis van 19 mei 2025 vernietigd, de vorderingen van [appellante] afgewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten.
2.5.
Op 23 juli 2025 heeft de raadkamer van de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis van [geïntimeerde] opgeheven.
2.6.
Op 3 september 2025 heeft de raadkamer van dit hof de voorlopige hechtenis van [geïntimeerde] met ingang van 5 september 2025 geschorst en de volgende voorwaarden opgelegd:

1. dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
2.
dat de verdachte, in geval van veroordeling tot andere dan vervangende vrijheidsstraf wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
3.
dat de verdachte zich gedurende de schorsingsperiode niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit;
4.
dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van de verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
5.
dat de verdachte zich meldt binnen twee dagen na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis bij Advies en Toezicht unit 1 landelijk, via liet telefoonnummer van Reclassering Nederland regio Oost, 088 8041 401. Verdachte laat zijn gegevens en telefoonnummer achter waarop hij te bereiken is. Verdachte blijft zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig acht, en zal zich houden aan alle aanwijzingen van de reclassering;
6.
dat de verdachte zich laat behandelen door een nader te bepalen forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en als de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
7.
dat de verdachte tegenover de reclassering open is over en inzicht geeft in zijn sociale contacten en dagelijkse bezigheden. Daarnaast geeft hij openheid over zijn bedrijf en financiële situatie. Mocht hulp en ondersteuning nodig zijn op een van deze gebieden, dan accepteert de verdachte deze hulp en ondersteuning;
8.
dat de verdachte actief mee werkt aan het nog uit te voeren triple onderzoek van het NIFP. Daarnaast werkt verdachte actief mee aan het opstellen van een reclasseringsadvies;
9.
dat de verdachte op geen enkele wijze direct of indirect contact heeft of zoekt met aangevers ( [appellante] , geboren [in] 1987 (…) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
10.
dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect (middels anderen) - contact zal opnemen, zoeken of hebben met Jeugdbescherming Overijssel en/of het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming, tenzij dit contact door genoemde instanties wordt gevraagd;
11.
dat de verdachte zich niet zal ophouden in/op de volgende straten te Goor: [straatnamen]
12.
dat de verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect (middels anderen) - content of posts (tekstueel, auditief en/of visueel) zal plaatsen via een openbaar elektronisch medium (waaronder begrepen: Facebook, Instagram, X, Snapchat, LinkedIn, TikTok en YouTube) die betrekking hebben op in de ruimste zin des woords - [appellante] (…) en (andere) (medewerkers van) de Jeugdbescherming (waaronder begrepen Jeugdbescherming Overijssel en het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming). Onder het indirect plaatsen van content of posts verstaat de raadkamer van het hof eveneens het voeren van (telefoon)gesprekken met derden welke inhoud direct of nadien door de derde wordt openbaar gemaakt of verspreid.
2.7.
De bedoeling van het hoger beroep van [appellante] is dat het hof haar vorderingen alsnog toewijst. Zij vraagt het hof aan de veroordeling van [geïntimeerde] dwangsommen te verbinden dan wel lijfsdwang toe te passen.
2.8.
[geïntimeerde] voert verweer. Hij vraagt het hof de vorderingen van [appellante] af te wijzen met veroordeling van [appellante] in de kosten van het hoger beroep. [geïntimeerde] heeft ook zelf vorderingen geformuleerd (incidenteel hoger beroep ingesteld). [geïntimeerde] wil dat het hof [appellante] ook veroordeelt in de gemaakte proceskosten in de procedure bij de rechtbank.
2.9.
Het hof zal beslissen dat aan [geïntimeerde] een uitingsverbod op sociale media wordt opgelegd. Het hof zal de beslissing over het contact- en locatieverbod en het verwijderen van uitingen op sociale media in stand laten. Tot slot verbindt het hof aan het verbod tot het plaatsen van berichten op sociale media een dwangsom. Het hof zal deze beslissingen hierna uitleggen.
Het voorgaande betekent dat het hof het vonnis van de voorzieningenrechter deels in stand laat en dat het hof ook deels anders beslist.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

Spoedeisend belang
3.1.
Naar het oordeel van het hof is met de aard van de vorderingen, onder meer een contact- en locatieverbod onder oplegging van een dwangsom, de spoedeisendheid gegeven. Het hof is daarom - anders dan [geïntimeerde] betoogt - van oordeel dat sprake is van een spoedeisende zaak waarin de voorzieningenrechter bevoegd is een onmiddellijke voorziening bij voorraad te geven.
Contact- en locatieverbod (vordering 1 en 4)
3.2.
Het hof overweegt dat een contact- en/of locatieverbod, zoals door [appellante] wordt gevorderd, een inbreuk kan vormen op het aan een ieder toekomende recht om vrijelijk contact op te kunnen nemen met een ander, dan wel om zich vrijelijk te kunnen verplaatsen. Voor het toewijzen van zo ingrijpende maatregelen moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
3.3.
Het hof is van oordeel dat in dit kort geding onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden op basis waarvan een contact- en locatieverbod ten laste van [geïntimeerde] nu nog noodzakelijk is. Het hof legt dit hierna uit.
3.4.
Gelet op de overgelegde producties, in het bijzonder het bevel tot verlenging gevangenhouding, is naar het oordeel van het hof niet langer aannemelijk dat [geïntimeerde] – anders dan in het verleden tot halverwege 2025 het geval was – ernstig inbreuk zal plegen op de persoonlijke levenssfeer van [appellante] en de kinderen, door zich op te houden of zich te begeven naar de door [appellante] genoemde adressen/locaties en [appellante] lastig zal vallen via mail.
Het hof overweegt in dit kader dat [appellante] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [geïntimeerde] al enige tijd geen contact met haar of met de kinderen heeft gezocht of zich heeft opgehouden/begeven naar de genoemde locaties. [geïntimeerde] heeft in ieder geval tijdens de eerdere schorsing van de voorlopige hechtenis geen contact met [appellante] gezocht en ook sinds zijn invrijheidstelling op 5 september 2025 heeft [geïntimeerde] [appellante] niet benaderd of opgezocht. Het hof weegt ook - zij het niet doorslaggevend - mee dat aan [geïntimeerde] in het strafrechtelijk kader voorwaarden zijn gesteld, zoals hiervoor is overwogen onder 2.2 en 2.6. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen eensluidend verklaard dat deze voorwaarden bij de invrijheidstelling van [geïntimeerde] op 5 september 2025 verder zijn aangescherpt. Onder deze omstandigheden is het hof op dit
moment niet gebleken van een concreet aanknopingspunt dat [geïntimeerde] zich in de (nabije) toekomst onrechtmatig richting de kinderen en/of [appellante] zal uitlaten, bewegen, hen op zal zoeken of zich in hun buurt zal begeven. Het voorgaande betekent dat het hof de vordering zal afwijzen.
Uitingsverbod (vordering 2)
3.5.
Bij een botsing tussen enerzijds het recht op vrijheid van meningsuiting en anderzijds het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, moet het antwoord op de vraag welk van deze beide rechten in het concrete geval zwaarder weegt, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval. Bij genoemde afweging geldt niet als uitgangspunt dat voorrang toekomt aan het doorartikel 7 Grondwet en artikel 10 EVRM gewaarborgde recht op vrijheid van meningsuiting. Voor de door artikel 8 EVRM beschermde rechten geldt hetzelfde. De toetsing dient in één keer te geschieden waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 10 lid 2 EVRM, dan wel artikel 8 lid 2 EVRM. [1]
3.6.
In mei 2025 is [geïntimeerde] aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. Op 2 juli 2025 is de voorlopige hechtenis onder voorwaarden geschorst, zoals hiervoor is overwogen in overweging 2.2.
2. 3.7. Op 23 juli 2025 heeft de raadkamer de schorsing opgeheven en is [geïntimeerde] weer in voorlopige hechtenis gesteld. De raadkamer heeft hier het volgende aan ten grondslag gelegd:
“Uit voornoemde processen-verbaal van bevindingen blijkt dat verdachte op 14 juli 2025
middels een online live-feed is verschenen via het sociale mediaplatform TikTok. Tijdens deze live-feed heeft verdachte het over jeugdzorg en de jeugdbeschermers. Verder heeft verdachte het — zonder haar naam te noemen — over zijn ex-partner. Ook zijn op het TikTok account met gebruikers naam [gebruikersnaam] drie videobestanden te vinden. Ook in deze video’s is verdachte te zien, waarbij hij praat over de jeugdzorg en verschillende jeugdbeschermers. Verdachte heeft op de raadkamerzitting van 23 juli 2025 erkend deel te hebben genomen aan de voornoemde live-feed op het sociale mediaplatform TikTok, waarbij hij eveneens heeft erkend dat hij zich daarbij heeft uitgelaten over de jeugdbescherming. Verdachte heeft tevens erkend dat hij de in het proces-verbaal van bevindingen genoemde video’s heeft geplaatst op het sociale mediaplatform TikTok. Hieruit blijkt dat verdachte
zich niet heeft gehouden aan de hierboven onder punt 11 genoemde voorwaarde.”
3.8.
[geïntimeerde] heeft zich derhalve niet gehouden aan de voorwaarden 8, 9 en 11 genoemd onder rechtsoverweging 2.2. Na de schorsing van [geïntimeerde] per 5 september 2025, wederom onder oplegging van voorwaarden, heeft [geïntimeerde] op 20 september 2025 op LinkedIn een foto geplaatst van een kaartje dat hij ontving van de kinderen, met daarbij de volgende tekst:

Lieve [minderjarige1] en [minderjarige2] , papa houdt zielsveel van jullie.
Ik zou jullie alles willen vertellen, maar dat mag ik niet. In Nederland loop je als vader enorme risico’s als je de waarheid uitspreekt. Het systeem beschermt je niet – het maakt je monddood.
Ja, er is perspectief dat ik mijn kinderen weer mag zien. Maar eerst moet ik door een doolhof van bureaucratie alsof ik mijn vaderschap moet ‘verdienen’.
En dat is precies waar ik zo boos om ben: het is schandalig hoe vaders in Nederland behandeld worden. Onze kinderen hebben recht op hun vader.
Punt.
Het wordt tijd dat de positie van vaders serieus genomen wordt. Want dit kan écht niet langer zo.”
3.9.
Het hof laat in het midden of [geïntimeerde] met dit bericht op LinkedIn op 20 september 2025 de schorsingsvoorwaarden van de voorlopige hechtenis heeft overtreden. Duidelijk wordt wel dat [geïntimeerde] opnieuw een bericht over de kinderen op sociale media heeft geplaatst en dat het hem dus niet lukt om zich van deze gedragingen te onthouden, ook al ligt er een strafrechtelijke stok achter de deur. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met dit bericht opnieuw de persoonlijke levenssfeer van [appellante] en de kinderen is binnengedrongen. Het hof weegt hierbij ook de veelheid aan berichten over [appellante] en de kinderen die [geïntimeerde] nog dit jaar op sociale media heeft geplaatst en dat [geïntimeerde] zich eerder niet heeft laten afschrikken door de voorwaarden die binnen het strafrechtelijk kader gelden. Dit maakt dat het belang van [appellante] (en de kinderen) dat hun privéleven en privacy worden gerespecteerd, gebaseerd op artikel 8 EVRM, in dit geval zwaarder dient te wegen dan het belang van [geïntimeerde] op vrijheid van meningsuiting (artikel 10 EVRM). Het hof zal daarom aan [geïntimeerde] een verbod opleggen om berichten over [appellante] en/of de kinderen te plaatsen op sociale media en het vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt vernietigen.
Gebod verwijderen berichten op sociale media (vordering 3)
3.10.
[appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter heeft nagelaten haar vordering met betrekking tot het verwijderen van uitingen op sociale media te beoordelen. [appellante] vindt dat hierover duidelijkheid nodig is voor zowel [appellante] als voor [geïntimeerde] . Het verzetvonnis heeft volgens [appellante] geleid tot grote onduidelijkheid. Zij vreest dat [geïntimeerde] nu vindt dat hij heeft gewonnen en dus zal blijven doorgaan met online beschuldigingen.
3.11.
[geïntimeerde] heeft de stellingen van [appellante] weersproken. [geïntimeerde] heeft volgens hem alle uitingen die door hem zijn geplaatst op sociale media over [appellante] en de kinderen verwijderd. Alle berichten die nu nog over [appellante] en de kinderen op internet zijn te vinden, zijn door volgers van [geïntimeerde] gedeeld of gekopieerd. Hier kan [geïntimeerde] niets aan doen en hij kan deze berichten ook niet verwijderen.
3.12.
Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stellingen tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd en nader heeft geconcretiseerd. Dit had wel op de weg van [appellante] gelegen. [geïntimeerde] heeft in dit kader tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat hij zijn accounts op TikTok en X heeft gedeactiveerd. Dat volgers van [geïntimeerde] op een eerder moment de berichten van hem hebben geliket en/of gedeeld, waardoor deze berichten nog zichtbaar zijn, ligt niet binnen de invloedssfeer van [geïntimeerde] en kan hem dus niet worden verweten. Daarbij neemt het hof bovendien in aanmerking dat aan [geïntimeerde] met ingang van vandaag een uitingsverbod van berichten op sociale media wordt opgelegd. Het hof zal deze vordering afwijzen en het vonnis van de voorzieningenrechter op dit punt bekrachtigen.
Dwangsommen
3.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt aan [geïntimeerde] een verbod opgelegd om berichten op sociale media te plaatsen over [appellante] en/of de kinderen.
3.14.
Zoals gevorderd, zal het hof een dwangsom verbinden aan het verbod tot het plaatsen van berichten op sociale media. Het hof bepaalt de hoogte van de dwangsom op € 1.000,- per overtreding met een maximum van € 50.000.-. Het hof heeft ambtshalve vastgesteld dat [geïntimeerde] beschikt over voldoende financiële middelen (een personenauto met een waarde van ten minste dit bedrag) om de dwangsom te voldoen, in de situatie dat hij deze dwangsom verbeurt.
Lijfsdwang
3.15.
In artikel 587 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is te lezen dat lijfsdwang uitsluitend kan worden toegepast indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt.
3.16.
[appellante] heeft haar vordering om lijfsdwang toe te passen niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van [appellante] desgevraagd nader gespecificeerd dat zij dertig dagen lijfsdwang vordert. Het hof overweegt dat, nog daargelaten dat de vordering voor het toepassen van lijfsdwang onvoldoende is onderbouwd, niet is gebleken dat andere dwangmiddelen zijn uitgeput. Het hof zal deze vordering daarom afwijzen.
Proceskosten
3.17.
[geïntimeerde] wil dat [appellante] wordt veroordeeld in de werkelijke proceskosten, omdat zij tegen beter weten een procedure is gestart zonder dat deze procedure een spoedeisend belang heeft.
3.18.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in zijn betoog. Beide partijen zijn in deze procedure gedeeltelijk in het gelijk/ongelijk gesteld. Daarom bepaalt het hof dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten).
Uitvoerbaar bij voorraad
3.19.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 juli 2025, uitsluitend voor zover de voorzieningenrechter in dat vonnis de vordering tot het verbod tot plaatsing van berichten op sociale media heeft afgewezen en beslist:
4.2.
verbiedt [geïntimeerde] , gedurende een periode van één jaar na de dagtekening van dit arrest informatie, berichten en meningen over [appellante] en/of beide kinderen openbaar te maken via elk bekend openbaar elektronisch medium, waaronder X, LinkedIn, TikTok, Blusky, Instagram, Facebook en/of YouTube, waarbij [geïntimeerde] tevens is verboden om overeenkomstig informatie, meningen en berichten over en gericht tegen [appellante] openbaar te maken, waarbij [geïntimeerde] haar noemt bij haar eigen naam, ‘mijn ex’ of ‘de moeder van mijn kinderen’ of op elke andere wijze waaruit de verwijzing naar [appellante] kennelijk volgt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, met een maximum van € 50.000,-.
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Kuijpers, J.H. Lieber en M.L. van der Bel, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230,