ECLI:NL:GHARL:2025:6612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
24/484
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op het hoger beroep van belanghebbende, een V.O.F., tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 3.311 opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende deels gegrond, met betrekking tot de kosten in de bezwaarfase, maar ongegrond voor het overige. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de Inspecteur ook incidenteel hoger beroep instelde. Het Hof heeft op 21 oktober 2025 de zitting gehouden en de zaak beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en dat de Inspecteur niet in zijn standpunt had kunnen worden gevolgd dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. Het Hof concludeerde dat de bewijslast bij belanghebbende lag, die niet had aangetoond dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.814. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/484
uitspraakdatum: 21 oktober 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2024, nummer ARN 22/3726, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd tot een bedrag van € 3.311.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar deels gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor zover het de beslissing over de kosten in de bezwaarfase betreft gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur in zoverre vernietigd, de kosten in de bezwaarfase berekend op € 310, en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en de immateriële schade.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Belanghebbende heeft gereageerd op het incidentele hoger beroep.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. P.A.J.M. Lodestijn, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] . Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. [naam3] , bijgestaan door mr. [naam4] en [naam5] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 20 januari 2021 aangifte voor de BPM gedaan voor een voertuig, model Volkswagen T-Roc 2.0 TDI Sport (SUV 5-dr.) (hierna: de auto), naar een bedrag van € 3.961, en is hetzelfde bedrag voldaan. De datum eerste toelating van de auto - in Duitsland - is 13 juli 2020.
2.2.
De auto is op 15 januari 2021 bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) gekeurd.
2.3.
Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangifte BPM gebaseerd op een taxatierapport van [naam7] (hierna: het taxatierapport). Op 20 januari 2021 heeft de inspectie plaatsgevonden. De tellerstand bedraagt op dat moment 11.715 kilometer. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 14.670, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 22.272 (koerslijst AutotelexPro), een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 5.802, een negatieve correctie van € 200 ‘conform autotelex Matrix’ en een waardevermindering van € 2.000 wegens ‘geen oordeel km stand’ door de RDW. In het taxatierapport is een bruto BPM van € 11.737 berekend.
2.4.
De Inspecteur heeft op 29 januari 2021 een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is op dezelfde datum een rapport opgemaakt, dat op dezelfde dag is verzonden. In het rapport is een consumentenprijs (historische nieuwprijs) van € 43.138 vermeld, een (laagste) handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 22.078 (koerslijst AutotelexPro (Marge)) en is geen waardevermindering toegepast wegens schade. In het rapport is vermeld dat alle in het taxatierapport opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen of als normale gebruikersschade kunnen worden aangemerkt, waarbij rekening is gehouden met leeftijd en kilometerstand van de auto. Tevens is in het rapport vermeld dat er geen werkzaamheden zijn aangetroffen die een waardevermindering op grond van het huurverleden rechtvaardigen. De handelsinkoopwaarde van de auto is vastgesteld op € 22.078.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 14 mei 2021 een naheffingsaanslag in de BPM aan belanghebbende opgelegd van in totaal € 3.311, waarvan een bedrag van € 2.044 op de auto betrekking heeft. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 43.138, een bruto BPM van € 11.737 en een handelsinkoopwaarde van € 22.078. De verschuldigde BPM is berekend op € 6.005, zodat een bedrag van € 2.044 (= € 6.005 -/- € 3.961) is nageheven.
2.6.
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover het de beslissing over de kosten in de bezwaarfase betreft. De Rechtbank heeft het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende heeft in dit verband betoogd dat er waardeverminderingen van de handelsinkoopwaarde zijn wegens i) schade, ii) het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand en iii) het zijn van een ex-rental.
3.3.
De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in en concludeert in zoverre tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
De Inspecteur heeft in het incidentele hoger beroep betoogd dat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof zijn stelling in het incidentele hoger beroep dat de Rechtbank ten onrechte een vergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken. Belanghebbende neemt het tegenovergestelde standpunt in en concludeert in zoverre tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid hoger beroep
4.1.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de overgelegde machtiging ontoereikend is. Er zijn twee machtigingen (dagtekeningen 4 januari 2022 en 18 november 2022) overgelegd, waarvan de handtekeningen niet overeenkomen, aldus de Inspecteur ter zitting van het Hof.
4.2.
Het Hof constateert dat tot de stukken van het geding twee machtigingen behoren. De eerste machtiging is gedagtekend 4 januari 2022. Op deze machtiging is de naam ‘ [naam6] ’ vermeld. Uit het uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat hij vennoot is. De tweede machtiging is gedagtekend 18 november 2022, waarbij ook de naam ‘ [naam6] ’ is vermeld. Het Hof heeft, in navolging van de Inspecteur, geconstateerd dat de handtekeningen onder genoemde machtigingen niet overeenkomen. Verder heeft het Hof geconstateerd dat de op de in 2.1 van deze uitspraak vermelde aangifte de naam ‘ [naam6] ’ is vermeld en dat de daar gezette handtekening overeenkomt met de handtekening die is gezet op genoemde machtiging van 18 november 2022. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat er sprake is van een geldige machtiging. Het hoger beroep is ontvankelijk.
Ontvankelijkheid beroep
4.3.
De Inspecteur heeft zich in het incidentele hoger beroep op het standpunt gesteld dat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren omdat de overgelegde machtiging ontoereikend is. Er zijn twee machtigingen (dagtekeningen 4 januari 2022 en 18 november 2022) overgelegd, waarvan de handtekeningen niet overeenkomen, aldus de Inspecteur.
4.4.
In het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank op 5 december 2023 is op bladzijde 3 het volgende vermeld:
“Rechter:
Verweerder, u heeft een stelling aangevoerd over de volmacht. Een nieuwe volmacht. Over
de ontvankelijkheid.
Verweerder:
Dat is prima zo, dat trek ik in.”
4.5.
Het Hof leidt hieruit af dat de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank zijn standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft ingetrokken. Het is de Inspecteur – wegens strijd met de goede procesorde – niet toegestaan een dergelijke grond in hoger beroep alsnog in te brengen (vgl. HR 22 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1260).
Hoogte naheffingsaanslag
4.6.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat, aangezien er geen sprake is van meer dan normale gebruiksschade, op grond van artikel 10, lid 8, onder a, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) (tekst 2021), de taxatiemethode niet kan worden gebruikt.
4.7.
Belanghebbende op wie - tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur - de bewijslast rust, is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van meer dan normale gebruiksschade. In het licht van het DRZ-rapport en het daarin opgenomen fotomateriaal, heeft het Hof op de (uitvergrote) foto’s niet de door belanghebbende gestelde - meer dan normale - lakschade, overmatige steenslag en krasvorming of andere bovenmatige schade kunnen constateren. Meer dan bij de leeftijd en kilometerstand van de auto passende normale gebruiksschade is ook anderszins niet door belanghebbende aannemelijk gemaakt. De stelling dat bij een relatief jonge auto geen gebruikssporen behoren, is niet onderbouwd, zodat het Hof daaraan voorbij gaat, waarbij het Hof nog opmerkt dat er bijna 12.000 kilometer op de kilometerteller stond.
4.8.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de auto op een koerslijst voorkomt, kan op grond van artikel 10, lid 8, onder a, van de Wet BPM, de taxatiemethode niet worden gebruikt.
4.9.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat het voorgaande onverlet laat dat de belastingplichtige in een concreet geval met succes een beroep kan doen op het discriminatieverbod van artikel 110 VWEU. In dat geval moet belanghebbende - ter weerlegging van een naheffingsaanslag - aannemelijk kunnen maken dat het geheven bedrag aan BPM hoger is dan het restbedrag aan BPM dat is vervat in de handelswaarde van een of meer gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die al in het binnenland zijn geregistreerd. Daartoe moet de belastingplichtige de werkelijke handelswaarde van de te registreren personenauto aantonen. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is niet voldoende (HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2.).
4.10.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende - met verwijzing naar het taxatierapport en hetgeen zij overigens heeft aangevoerd - niet is geslaagd in de op haar rustende bewijslast. De door de taxateur in het taxatierapport benoemde schade kan hier niet toe dienen, nu deze naar het oordeel van het Hof normale gebruiksschade betreft en als zodanig reeds in de koerslijst is verwerkt. Ook het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand van de RDW is - zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt - onvoldoende om aannemelijk te maken dat de werkelijke handelswaarde van de auto lager ligt dan de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde zoals die volgt uit de koerslijst. Hetzelfde geldt voor hetgeen belanghebbende heeft opgemerkt over het zijn van een ex-rental. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat sprake is van een ex-rental, dan is - zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt - dit gegeven onvoldoende om aannemelijk te maken dat de werkelijke handelswaarde van de auto lager ligt dan de door de Inspecteur gehanteerde handelsinkoopwaarde zoals die volgt uit de koerslijst.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande zijn zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.
5.2.
Het Hof ziet wel aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het incidentele hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814 (1 punt voor schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 907). De vermenigvuldigingsfactor is niet van toepassing (HR 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46, r.o. 3.5.3).
5.3.
Opmerking verdient dat voornoemd bedrag op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4, van de Wet BPM, uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep ongegrond,
– verklaart het incidentele hoger beroep ongegrond,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. T.H.J. Verhagen en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van mr. P.W.L. van den Bersselaar als griffier.
De beslissing is op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen.
In verband daarmee is de uitspraak
ondertekend door mr. A.E. Keulemans.
(P.W.L. van den Bersselaar) (A.E. Keulemans)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.