In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over het gezag en de omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, [minderjarige1] en [minderjarige2]. De rechtbank Overijssel had eerder, op 6 mei 2025, de vader alleen belast met het gezag over de kinderen en de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en omgangsregeling. De moeder ging in hoger beroep, waarbij zij verzocht om het gezag weer gezamenlijk te maken en een co-ouderschapsregeling in te voeren. Het hof heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden sinds de echtscheiding in 2019 niet zijn verbeterd en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem raken tussen de ouders. De moeder heeft niet aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden zijn die een wijziging van het gezag rechtvaardigen. Het hof heeft ook de verzoeken van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling afgewezen, omdat de huidige regeling in overeenstemming is met de wensen van de kinderen en het advies van de betrokken hulpverleners. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd.