In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2025 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige1], [minderjarige2], [minderjarige3] en [minderjarige4]. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had eerder op 6 mei 2025 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen tot 6 mei 2026, na een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder van de kinderen, [appellante], was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de zaak behandeld en de feiten in overweging genomen, waaronder de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de ouders in de opvoeding.
De moeder betoogde dat de eerdere ondertoezichtstelling eind 2024 was beëindigd omdat deze niet meer doelmatig was en dat er geen nieuwe omstandigheden waren die een hernieuwde ondertoezichtstelling rechtvaardigden. De Raad voor de Kinderbescherming daarentegen stelde dat de situatie van de ouders en de kinderen niet was verbeterd en dat er nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen gerechtvaardigd zijn. Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat en de noodzaak van bescherming tegen de onvoorspelbare en gewelddadige situatie in het gezin werd benadrukt.