ECLI:NL:GHARL:2025:7082

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
11 november 2025
Zaaknummer
21-001927-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens schending van het vertrouwensbeginsel in jeugdzaak

In deze jeugdzaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de verdachte, geboren in 2007, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van 16 april 2025. Het hoger beroep was beperkt en niet gericht tegen de vrijspraak van een eerdere zaak. De advocaat-generaal stelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging, terwijl de raadsman van de verdachte betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie de vervolging niet had mogen voortzetten, omdat de verdachte niet had geschonden van de voorwaarden van een voorwaardelijk sepot. De kinderrechter had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moeten verklaren in de vervolging van de verdachte in de zaak met parketnummer 08-215163-24. Het hof vernietigde het vonnis van de kinderrechter en verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001927-25
Uitspraak d.d.: 23 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 16 april 2025 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-005176-25 en 08-215163-24, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedatum] 2007,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het ingestelde hoger beroep is beperkt en nadrukkelijk niet gericht tegen de vrijspraak van het tenlastegelegde onder parketnummer 05-005176-25.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 september 2025.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Stam, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging ontvankelijk is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Hiertoe heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, door de vervolging in de strafzaak met parketnummer 08-215163-24 voort te zetten, terwijl de reden voor het doorbreken van het voorwaardelijk sepot inmiddels, met de vrijspraak van [verdachte] van het in de zaak met parketnummer 05-005176-25 tenlastegelegde, is komen te vervallen.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo’n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel als de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij een verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen hebben gewekt dat hij of zij niet (verder) zal worden vervolgd.
Uit het dossier blijkt dat er op 18 november 2024 een brief ‘voorwaardelijk sepot verdachte’ aan [verdachte] is uitgereikt. Uit die brief blijkt dat de strafzaak met parketnummer 08-215163-24, ter zake van een winkeldiefstal in [plaats 1] , is geseponeerd onder de voorwaarde “
dat de verdachte, gedurende een proeftijd van één jaar, ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken.” Tijdens deze proeftijd is een nieuwe verdenking tegen [verdachte] ontstaan, namelijk de verdenking in de strafzaak met parketnummer 05-005176-25, ter zake van een winkeldiefstal in [plaats 2] . Naar aanleiding van deze verdenking is besloten om [verdachte] alsnog te vervolgen voor de winkeldiefstal in [plaats 1] , de zaak met parketnummer 08-215163-24. Uiteindelijk heeft de kinderrechter [verdachte] op 16 april 2025 van de tenlastegelegde winkeldiefstal in [plaats 2] vrijgesproken en voor de winkeldiefstal in [plaats 1] veroordeeld.
Met het instellen van het beperkte hoger beroep is de vrijspraak van de winkeldiefstal in [plaats 2] inmiddels onherroepelijk geworden.
Het hof overweegt dat in andere, op dit punt vergelijkbare, zaken de voorwaarde anders was geformuleerd doordat daar de zinssnede ‘
dan wel op andere wijze zich misdragen’aan de voorwaarde was toegevoegd (zie ECLI:NL:HR:2015:3639 en ECLI:NL:HR:2024:807). Een dergelijke ruim geformuleerde sepotvoorwaarde laat ruimte voor de uitleg dat daar tevens het ontstaan van een nieuwe verdenking dat een verdachte zich aan enig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, onder valt. In deze zaak ontbreekt voornoemde toevoeging echter en daarmee de ruimte voor de uitleg zoals die in de andere zaken aan de sepotvoorwaarde is gegeven. Het hof is van oordeel dat verdachte zich, gelet op de onherroepelijke vrijspraak in de zaak met parketnummer 05-005176-25, niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit. Hij heeft de opgelegde voorwaarde van het voorwaardelijk sepot dus niet geschonden, waardoor het openbaar ministerie die vervolging niet meer had mogen voortzetten. De kinderrechter had de officier van justitie in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 08-215163-24 niet-ontvankelijk dienen te verklaren. Het vonnis van de kinderrechter dient derhalve worden vernietigd.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-215163-24 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Aldus gewezen door
mr. J. Steenbrink, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. I.M. Nusselder, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Klein, griffier,
en op 23 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. I.M. Nusselder is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen