ECLI:NL:GHARL:2025:7190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
200.320.636, 200.320.637 en 200.326.157
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling echtscheiding en waardering van aandelen in een onderneming binnen de huwelijksgemeenschap

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de afwikkeling van een echtscheiding en de waardering van aandelen in een onderneming die in de huwelijksgemeenschap valt. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, en de verweerder, aangeduid als de man, zijn betrokken in een hoger beroep over de zorgregeling voor hun kinderen en de waardering van de aandelen in [naam1] Beheer BV. Het hof heeft eerder een tussenbeschikking gegeven waarin de raad voor de kinderbescherming werd verzocht om een onderzoek in te stellen naar de zorgregeling. Partijen kregen de gelegenheid om samen een deskundige te benoemen voor de waardering van de aandelen, maar slaagden hier niet in. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 september 2025 werd het rapport van een deskundige besproken, dat de waarde van de aandelen op € 590.000 stelde. De vrouw betwistte de juistheid van dit rapport en vroeg om een eigen deskundigenrapport, maar het hof besloot het rapport van de man als uitgangspunt te nemen. Het hof oordeelde dat de aandelen in de gemeenschap vallen en dat de man verplicht is om een bedrag van € 122.908,50 aan de vrouw te betalen. De beschikking van de rechtbank werd gedeeltelijk bekrachtigd en aangevuld met een regeling voor de zorg van de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.320.636, 200.320.637 en 200.326.157
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden: 179446 en 178480)
beschikking van 11 november 2025
inzake
200.320.636 en 200.320.637
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.P. van der Schraaf te Hilversum,
en
[verweerder],
die woont in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Oosterhof te Heerenveen
en inzake
200.326.157
[verzoekster],
die woont in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.P. van der Schraaf te Hilversum en
mr. P. Bavelaar te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep
verzoeker in het incidenteel hoger beroep
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. Verdonk te Heerenveen

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het hof neemt de inhoud van de tussenbeschikking van 21 december 2023 hier over.
1.2.
Het hof heeft in die tussenbeschikking de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht een onderzoek in te stellen naar de vraag welke invulling van de zorgregeling tussen beide kinderen en de ouders het meest in het belang van de kinderen te achten is.
1.3.
Ook heeft het hof partijen gedurende drie maanden in de gelegenheid gesteld om in onderling overleg tot een waardering van de aandelen in [naam1] Beheer BV (hierna: de BV) te komen of om overeenstemming te bereiken over de vraag wie zij als deskundige zouden willen voordragen om de waarde van de aandelen vast te stellen.
1.4.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit;
- het rapport van de raad van 13 maart 2024;
- het journaalbericht namens de vrouw van 30 april 2024 met bijlage;
- het journaalbericht namens de man van 27 november 2024 met de producties 28-41;
- het journaalbericht namens de vrouw van 29 november 2024 met de producties 8-19.
1.5
Op 3 september 2025 heeft de mondelinge behandeling in de zaken plaatsgevonden, tegelijkertijd met de mondelinge behandeling in de tussen partijen bij dit hof aanhangige dagvaardingszaak met nummer 200.339.701. Daarop waren aanwezig de advocaten van de vrouw, de man vergezeld van zijn advocaten en [naam2] namens de raad. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen in de tussenbeschikking van 21 december 2023.
Zaaknummers 200.320.636 en 200.320.637
De kinderen
2.2.
De raad heeft in zijn rapport van 13 maart 2024 geadviseerd om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2022 te bekrachtigen. Daarbij is de huidige verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders en de minderjarigen bepaald, die bestaat uit een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen om de week van bij een ouder verblijven. De raad heeft ook geadviseerd om drie aaneengesloten weken tijdens de grote vakanties alsook de helft van de feestdagen in een beschikking vast te leggen. De raad heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat hij dit advies handhaaft. De raad heeft ook geadviseerd om van financiële argumenten niet mee te laten wegen bij de beslissing over de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
2.3.
De man is het eens met het advies van de raad over de verdeling van de zorgtaken en inmiddels heeft de vrouw zich daar bij neergelegd. De vrouw blijft wel van oordeel dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij haar bepaald moet worden omdat dit voor haar meer financiële voordelen met zich brengt dan dat het nadeel toebrengt aan de man. De man betwist deze stelling van de vrouw.
2.4.
Het hof zal het advies van de raad volgen en de beschikking van de rechtbank over zowel de verdeling van zorg- en opvoedingstaken als de hoofdverblijfplaats van de kinderen bekrachtigen en een aanvullende regeling voor de vakanties vaststellen. De vrouw heeft haar stelling dat de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] haar meer voordeel oplevert dan dat de man daarvan nadeel ondervindt, tegenover de betwisting van de man, niet nader met bescheiden en of berekeningen onderbouwd.
De paarden
2.5
Zoals in de tussenbeschikking is overwogen zal het hof onderdeel 3.7 van het dictum van de beslissing van de rechtbank van 28 september 2022 vernietigen en bepalen dat de vrouw aan de man wegens overbedeling ter zake van de paarden een bedrag van in totaal € 9.500 dient te betalen.
Zaaknummer 200.326.157
De aandelen in de BV
2.6
Omdat de aandelen die de man houdt in de BV in de gemeenschap zijn gevallen moeten die aandelen worden gewaardeerd. Partijen hebben onderling geen overeenstemming kunnen bereiken over de waarde, maar ook niet over de wijze waarop die waarde vastgesteld zou moeten worden.
2.7.
De man heeft een rapport overgelegd van 7 oktober 2024 van [naam3] van Overname in bedrijf BV (hierna: Overname in bedrijf) met de daarbij behorende bijlagen waaronder (geconsolideerde) jaarstukken van de holding en de dochtervennootschappen en taxatierapporten van roerende en onroerende bezittingen van de BV. De conclusies en adviezen uit het rapport zijn:
“1. De indicatieve waarde van de onderneming [naam1] Beheer B.V. bedraagt per ultimo 2023 naar onze mening € 1.144.000 (cash and debt free). Deze waarde is primair bepaald met de DCF-methode.
2. De waarde van de aandelen (na verrekening van overtollige liquide middelen en schulden) bedraagt per ultimo 2023 naar onze mening € 1.827.000 gebaseerd op een genormaliseerde huurexploitatie (geen exploitatie op eigen gebruik) en is de waarde exclusief de meerwaarde van het bedrijfspand.
3. De intrinsieke waarde van de onderneming bedraagt eind 2023 € 4.714.000, de intrinsieke aandelenwaarde bedraagt dan € 4.976.000. Dit is geen goede maatstaf voor een reële waardering, aangezien de correcties m.b.t. de DCF-waardering nog verwerkt moet worden.
4. In de cijfers in het verleden en in de prognoses zijn normalisaties opgevoerd om de waardebepaling uit te voeren op basis van huurstroombasis en niet op basis van eigen gebruik van het bedrijfspand. Via berekening van de meerwaarde waarbij latentie en bancaire schuld voor het pand zijn verrekend is een aandeelhouderswaarde inclusief meerwaarde op het bedrijfspand tot stand gekomen.
5. Inclusief meerwaarde van het bedrijfspand (het woonhuis is als zelfstandig vruchtendrager geactiveerd) bedraagt de waarde van de aandelen € 3.539.000. Dit is inclusief de minderwaarde op basis van de DCF-methode en leidend voor de conclusies.
6. De multiples-methode op basis van 2023 en 2024 ondersteunt de waardebepaling op basis van de DCF-methode. Deze waarde ligt wel hoger dan de waarde volgens DCF-methode, dit komt met name doordat voor komende jaren kostenverhogingen verwacht worden, die waarschijnlijk niet geheel terugverdiend kunnen worden uit de omzetgroei.
7. Wij hebben de waarde peildatum 01 januari 2024 als openingsbalans.
8. U bezit in privé 16,7% van de aandelen in [naam1] Beheer B.V. Uw aandelen waarderen wij op een indicatieve aandeelhouderswaarde van € 590.000.
9. Wij hanteren in de prognoses de kosten voor het management op € 80.000 voor u, rekening houdende dat de voltallige directie (ook) op de loonlijst van de BV staat voor een marktconform, maar zeker niet te hoog, salaris. Dit schatten wij in als marktconform.
10. Waarde is geen prijs. De prijs komt veelal door onderhandelingen tot stand. Daarbij is het wel gebruikelijk om de DCF-methode te hanteren als basis voor de waardebepaling.
….”.
2.8.
Uit de door de man overgelegde productie 30 volgt dat de man stelt dat op basis van het rapport de aandelen waarop hij rechthebbende is een waarde vertegenwoordigen van € 590.000. Naast verrekening van de vordering van 43% in verband met zijn vergoedingsrecht en toedeling van de schuld van de gemeenschap van € 90.483 moet volgens de man ook nog rekening gehouden worden met de contante waarde van de ab-claim die hij berekent op € 57.000. Er resteert dan een bedrag van afgerond € 189.000 zodat de man tegenover toedeling van de aandelen aan hem € 95.000 aan de vrouw dient te betalen.
2.9.
De vrouw betoogt dat het rapport van Overname in bedrijf niet gevolgd kan worden. Zij stelt dat het hof alsnog een deskundigenrapport zou moeten laten opmaken. Zij heeft zelf geen geld om, zoals de man heeft gedaan, een eigen deskundigenrapport te laten opstellen. De vrouw bestrijdt dat de uitkomsten van het rapport van Overname in bedrijf juist zijn. De door de partijdeskundige gehanteerde DCF-waarderingsmethode is niet de juiste. Dat had de intrinsieke waarde moeten zijn. Ook vertegenwoordigt het onroerend goed van de onderneming volgens haar een te lage waarde en zijn de jaarcijfers waarop de partijdeskundige zich baseert niet juist. Zij ziet onverklaarbare verschillen tussen de cijfers van de afzonderlijke vennootschappen tot en met 2021 en de geconsolideerde jaarrekening die vanaf 2022 voor de holding en de dochtervennootschappen gezamenlijk wordt opgemaakt.
2.10.
Het hof zal het rapport van Overname in bedrijf als uitgangspunt nemen voor de waardering van de aandelen. Het hof heeft partijen opgedragen samen een deskundige in te schakelen, hetgeen partijen niet gedaan hebben. De man heeft wel een rapport overgelegd en de stukken waarop dit rapport is gebaseerd. Het hof zal hieronder uitleggen waarom dit rapport bruikbaar is voor het vaststellen van de waarde die tussen partijen heeft te gelden.
2.11.
De partijdeskundige heeft in zijn rapport gemotiveerd aangegeven waarom voor de DCF-methode is gekozen en niet voor de, door de vrouw voorgestane waardering op basis van de intrinsieke waarde. Het hof heeft zowel het rapport als de bijlagen beoordeeld en komt tot het oordeel dat de partijdeskundige terecht is uitgegaan van de DCF-methode bij het berekenen van de waarde. Het betreft een lopend bedrijf dat voornamelijk diensten verleent, terwijl geen sprake is van het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat de man slechts minderheidsaandeelhouder is, zonder dat dit gegeven overigens gevolgen heeft voor het bedrag waarop de aandelen zijn gewaardeerd, hetgeen het hof juist en overtuigend voorkomt.
2.12.
Het hof heeft verder kunnen vaststellen dat in het rapport gebruikte cijfers aansluiten op de jaarstukken van de holding en de dochtermaatschappijen. Dat deze in het verleden per rechtspersoon afzonderlijk werden opgesteld en vanaf 2022 geconsolideerd, maakt voor de waarde van het geheel geen verschil. De stelling van de vrouw dat de jaarcijfers van de holding en de dochtervennootschappen, die al jaren worden opgesteld door hetzelfde accountantskantoor, niet zijnde de partijdeskundige, niet juist zijn, wordt door de man betwist en vervolgens door de vrouw op geen enkele wijze geconcretiseerd. De vrouw heeft niet aangegeven welke voor de waardering van belang zijnde cijfers niet juist zouden zijn. Evenmin heeft zij aangegeven dat de berekening fouten zou bevatten. Het hof kan zien dat de deskundige kennis heeft genomen van de marktwaarde van het onroerend goed van de onderneming door middel van de bij het rapport gevoegde taxatierapporten. De stelling van de vrouw dat is uitgegaan van de boekwaarde is niet juist.
2.13.
De waarde van de aandelen van de holding per eind 2023 bedraagt € 3.359.000. Niet gesteld of gebleken is dat die waarde op het moment van toedeling van de aandelen aan de man wezenlijk anders was, zodat het hof de waarde van het aandelenpakket van de man op het moment van het geven van deze beschikking zal vaststellen op € 590.000. Het hof deelt de aandelen toe aan de man en bepaalt dat de man verplicht is de vergoedingsschuld van de gemeenschap op de man van € 253.700 en de schuld van de gemeenschap aan de moeder van de man van € 90.483 over te nemen. De man moet per saldo aan de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 122.908,50 betalen.
2.14.
Het hof houdt geen rekening met de aanmerkelijk belang belasting omdat de termijn waarbinnen de doorschuiffaciliteit geregeld had moeten zijn inmiddels geruime tijd is verstreken.

3.De slotsom

3.1
In de zaken met nummer 200.320.636 en 200.320.637 falen de grieven 1 en 2 van de vrouw en behoeft de voorwaardelijke incidentele grief van de man geen nadere bespreking. Het hof zal de beschikking van de rechtbank van 28 september 2022 aanvullen met een regeling voor de schoolvakanties. De grief van de vrouw over de paarden faalt, de incidentele grief van de man over de paarden slaagt deels. Het hof zal daarom onderdeel 3.7 van het dictum van de beslissing van de rechtbank van 28 september 2022 vernietigen en bepalen dat de vrouw aan de man wegens overbedeling ter zake de paarden een bedrag van in totaal € 9.500 dient te betalen.
3.2
In de zaak met nummer 200.326.157 slagen de grieven van de vrouw. Het hof zal de beschikking van 25 januari 2023 vernietigen en bepalen dat de aandelen in [naam1] Beheer BV waarop de man rechthebbende is in de gemeenschap vallen, deze toedelen aan de man en bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 122.908,50 moet betalen.
3.3
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure hun kinderen en de financiële gevolgen van hun ontbonden huwelijk betreft.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
in de zaken met zaaknummers 200.320.636 en 200.320.637
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2022 voor zover het de kinderen betreft en bepaalt aanvullend dat de kinderen gedurende de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vrouw en drie aaneengesloten weken bij de man zullen verblijven en dat de overige vakanties bij helfte worden gedeeld;
4.2.
vernietigt rechtsoverweging 3.7 van het dictum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 september 2022 en veroordeelt de vrouw om aan de man een bedrag van € 9.500 te betalen;
in de zaak met zaaknummer 200.326.157
4.3.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 25 januari 2023 en verklaart voor recht dat de aandelen met de nummers 48 tot en met 59 in [naam1] Beheer BV in de gemeenschap van goederen zijn gevallen waarin partijen waren gehuwd;
4.4.
deelt de aandelen met de nummers 48 tot en met 59 in [naam1] Beheer BV toe aan de man en bepaalt dat de man verplicht is de schulden van de gemeenschap aan de man van € 253.700 (vergoedingsschuld) en de schuld van de gemeenschap aan de moeder van de man van € 90.483 over te nemen.
4.5.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 122.908,50 te betalen.
in alle zaaknummers
4.6.
verklaart deze beschikking (met uitzondering van de verklaring voor recht) tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.8.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.H. Lieber en L. van Dijk, bijgestaan door de griffier, en is op 11 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.