ECLI:NL:GHARL:2025:7252

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
200.349.083/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de ontvankelijkheid van een schuldeiser in faillissement bij gebrek aan verificatie

In deze zaak vordert de Kroatische rechtspersoon Brodotrogir D.D. dat haar vordering op de failliete Barkmeijer Stroobos B.V. wordt erkend en als bevoorrecht wordt aangemerkt. De rechtbank Noord-Nederland heeft Brodotrogir op 31 juli 2024 niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen, omdat deze volgens de rechtbank alleen door middel van aanmelding ter verificatie tijdens het faillissement ingesteld kunnen worden. Brodotrogir heeft hoger beroep ingesteld, omdat zij meent dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar vordering, onder andere voor fiscale doeleinden. Het hof heeft in deze tussenuitspraak nog niet definitief over de vordering beslist, maar partijen de gelegenheid gegeven om duidelijkheid te verschaffen over de afwikkeling van het faillissement en het belang van Brodotrogir bij haar vorderingen. Het hof heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de afwikkeling van het faillissement en dat Brodotrogir niet voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de verweren van de curator. Partijen krijgen de kans om hun standpunten verder toe te lichten in een akte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.349.083/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 187133)
arrest van 11 november 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar Kroatisch recht
BRODOTROGIR D.D.,
die is gevestigd in Trogir, Kroatië,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
Brodotrogir,
advocaat: mr. T. Bezmalinovic, die kantoor houdt te Rotterdam,
tegen
mr. [voornamen] Kalmijn,
zowel voor zichzelf als in zijn hoedanigheid van curatorin het faillissement van
Barkmeijer Stroobos B.V.,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
de curator,
advocaat: mr. J.W. de Vries, die kantoor houdt te Bolsward.

1.De procedure bij de rechtbank

1.1.
Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 31 juli 2024 dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 31oktober 2024,
- het anticipatie-exploot van 11 november 2024,
- de memorie van grieven van 18 maart 2025,
- de memorie van antwoord van 27 mei 2025.
2.2.
Vervolgens is het procesdossier overgelegd en is een datum voor arrest bepaald.

3.De kern van de zaak

3.1.
In deze zaak vordert een schuldeiser van een failliete bv dat vastgesteld wordt dat zij een vordering heeft op de bv. Daarnaast vordert de schuldeiser dat vastgesteld wordt dat de vordering bevoorrecht is. Volgens de schuldeiser heeft zij er belang bij dat haar vordering en het voorrecht in deze procedure worden vastgesteld, dit omdat er in het faillissement van de bv geen verificatie van vorderingen zal plaatsvinden. Aan het hof ligt allereerst de vraag voor of de schuldeiser ontvankelijk is in deze vorderingen. De curator stelt dat dit niet het geval is. Volgens de curator kan een dergelijke vordering tijdens het faillissement alleen worden ingesteld door aanmelding ter verificatie.
3.2.
De schuldeiser, Brodotrogir, heeft bij de rechtbank gevorderd om voor recht te verklaren dat de vordering die zij ter verificatie heeft ingediend, door de curator moet worden erkend en op de lijst van voorlopig erkende vorderingen moet worden geplaatst. Daarnaast vordert zij dat voor recht wordt verklaard dat de ingediende vordering bevoorrecht is en dat de vordering geplaatst moet worden op de lijst van erkende preferente vorderingen.
3.3.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 31 juli 2024 Brodotrogir niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Brodotrogir is ook veroordeeld in de proceskosten. [1]
3.4.
Brodotrogir heeft hoger beroep ingesteld. Zij wil met dit hoger beroep bereiken dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen.
3.5.
Het hof zal nog niet definitief over de vordering beslissen. Partijen krijgen eerst de gelegenheid om duidelijkheid te geven over de wijze waarop het faillissement wordt afgewikkeld. Uit de stellingen van partijen lijkt namelijk te volgen dat de claim van Brodotrogir die zij met de vorderingen tot verklaring voor recht aan het hof voorlegt, aan de orde moeten komen in een renvooiprocedure. Verder krijgt Brodotrogir de gelegenheid om het gestelde belang bij de vorderingen tot verklaring voor recht, te onderbouwen.
3.6.
Het hof zal deze beslissingen hieronder toelichten. Daarbij wordt eerst een kort overzicht gegeven van de relevante feiten.

4.De feiten

4.1.
Brodotrogir is een rechtspersoon naar Kroatisch recht. Zij exploiteert een in Kroatië gevestigde scheepswerf.
4.2.
Barkmeijer Stroobos B.V. (hierna: Barkmeijer) is een Nederlandse rechtspersoon. Barkmeijer exploiteerde in Nederland een scheepswerf.
4.3.
Scheepswerf Peters B.V. te Kampen is op 7 april 2014 in staat van faillissement verklaard. Door dit faillissement is de bouw van het zeegaande schip ‘ [naam1] ’ (hierna ook: het schip), dat die scheepswerf in opdracht van CFL Finance B.V. bouwde, gestaakt. CFL Finance B.V. heeft vervolgens in september 2014 contact opgenomen met Brodotrogir om in een joint venture het schip af te bouwen en te exploiteren. In 2015 heeft CFL Finance B.V. Brodotrogir in contact gebracht met enkele partijen die voordien al (als toeleveranciers) betrokken waren bij de bouw van het schip en die alle schuldeisers waren van de failliete Scheepswerf Peters B.V., waaronder Barkmeijer. Brodotrogir heeft toen besloten om in de verdere bouw van het schip te investeren. Brodotrogir heeft vervolgens onderhandeld met zowel CFL Finance B.V. als met de hiervoor bedoelde toeleveranciers, waaronder Barkmeijer, welke laatste de rol van Scheepswerf Peters B.V. als werf zou overnemen. Er zijn vervolgens op 19 mei 2015 meerdere overeenkomsten gesloten, waaronder een ‘Framework Agreement’ tussen enerzijds Brodotrogir en anderzijds de toeleveranciers, waaronder Barkmeijer. Ook is ‘Building Contract 1.D’ gesloten tussen Brodotrogir (als ‘buyer’) en Barkmeijer (als ‘builder’). In deze overeenkomsten is een arbitrageclausule opgenomen, en wel voor TAMARA-arbitrage in Rotterdam (nu ‘UNUM’ geheten).
4.4.
Het schip is vervolgens afgebouwd en is in april 2016 te water gelaten.
4.5.
De toeleveranciers, waaronder Barkmeijer, hebben vervolgens een arbitrageprocedure tegen Brodotrogir aanhangig gemaakt op basis van de ‘Framework Agreement’. Brodotrogir is in die procedure veroordeeld om in totaal € 11.391.962 te betalen aan de toeleveranciers, waaronder Barkmeijer.
4.6.
Op 30 oktober 2018 is Barkmeijer in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. Kalmijn tot curator.
4.7.
De toeleveranciers hebben hun vordering op Brodotrogir, zoals hiervoor bedoeld, aangemeld in een zogenaamde "pre-bankruptcy"- procedure in Kroatië. Dit heeft geleid tot een crediteurenakkoord, inhoudende dat Brodotrogir 30% van die vordering afbetaalt over een termijn van acht jaar.
4.8.
Centraalstaal B.V., een betrokken toeleverancier en tevens de hypotheekhouder op het schip, heeft gebruikgemaakt van haar recht van parate executie. Het schip is vervolgens geveild en is nu in handen van een derde. De veilingopbrengst is toegekomen aan de Rabobank als pandhouder.
4.9.
Brodotrogir heeft een vordering van € 8.439,719,50 ter verificatie ingediend in het faillissement van Barkmeijer. De curator heeft deze vordering op de lijst met voorlopig betwiste concurrente vorderingen geplaatst.
4.10.
Brodotrogir heeft deze procedure tegen de curator aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 14 december 2022. Op 31 juli 2024 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. In de periode dat de procedure bij de rechtbank aanhangig was, heeft in het faillissement van Barkmeijer, volgens de curator, een ‘tussentijdse verificatievergadering’ plaatsgevonden.

5.De beoordeling

5.1.
Het hof stelt voorop dat, zoals de rechtbank ook vaststelde, de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen (zie artikel 6 lid 1 van Verordening (EU) nr. 2015/848 betreffende insolventieprocedures (herschikking)). Verder stelt het hof vast dat, zoals ook niet in discussie is, de insolventieprocedure van Barkmeijer en de gevolgen daarvan beheerst worden door het Nederlandse recht (zie artikel 7 van die verordening).
5.2.
Brodotrogir vordert een verklaring voor recht dat de vordering die zij ter verificatie heeft ingediend, door de curator moet worden erkend en op de lijst van voorlopig erkende vorderingen moet worden geplaatst. Daarnaast vordert zij dat voor recht wordt verklaard dat de ingediende vordering bevoorrecht is en dat de vordering geplaatst moet worden op de lijst van erkende preferente vorderingen.
5.3.
De rechtbank heeft Brodotrogir in deze vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe overwoog de rechtbank dat de vorderingen (uiteindelijk) de voldoening van een verbintenis uit de boedel beogen. De vorderingen kunnen daarom, aldus de rechtbank, op grond van artikel 26 Faillissementswet (Fw) gedurende het faillissement alleen tegen de gefailleerde ingesteld worden door aanmelding ter verificatie. Brodotrogir doorkruist met deze procedure de procesgang die door de Faillissementswet wordt voorgeschreven. Dit laatste geldt ook als er in het faillissement van Barkmeijer geen (slot)verificatievergadering zal plaatsvinden, zo oordeelde de rechtbank. Het verzoek van Brodotrogir om de procedure te schorsen teneinde deze eventueel in een later stadium als renvooiprocedure aan te merken, is eveneens afgewezen.
5.4.
In dit hoger beroep betoogt Brodotrogir dat zij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen. Volgens Brodotrogir heeft zij belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar vordering op Barkmeijer. Dit, aldus Brodotrogir, “onder meer” in verband met eventuele fiscale aftrekbaarheid van die vordering. Indien Brodotrogir haar vordering niet volledig kan incasseren, is die vordering in Kroatië namelijk fiscaal aftrekbaar. Voorwaarde daarvoor is wel dat de vordering in rechte is vastgesteld. Nu dreigt echter dat een beoordeling in rechte aan Brodotrogir onthouden wordt, dit omdat er in het faillissement van Barkmeijer geen verificatie zal plaatsvinden. Er is in dit geval dus sprake van een leemte in de Faillissementswet. De rechter dient deze leemte in te vullen door in deze procedure alsnog over te gaan tot beoordeling van de vordering. Het onthouden van een rechterlijke beoordeling zou ook in strijd zijn met het bepaalde in artikel 6 EVRM, aldus telkens Brodotrogir.
5.5.
De curator stelt zich op het standpunt dat Brodotrogir terecht niet-ontvankelijk is verklaard in de vorderingen. De curator betwist dat Brodotrogir voldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de vordering door de Nederlandse rechter. De curator betwist ook dat een rechterlijke uitspraak noodzakelijk is voor fiscale aftrekbaarheid van de gepretendeerde vordering. Volgens de curator is duidelijk dat Brodotrogir voldoende pogingen heeft ondernomen om de gepretendeerde vordering te innen. Het faillissement van Barkmeijer en de uiteindelijke opheffing van dat faillissement, zijn volgens de curator afdoende bewijs van de oninbaarheid van de gepretendeerde vordering. Het is uiteindelijk aan Brodotrogir om op basis van die feiten of op andere wijze aan te tonen dat zij recht heeft op de fiscale aftrek. Het is vervolgens aan de Kroatische belastingdienst om zelfstandig te beoordelen of de vordering daadwerkelijk bestaan heeft en of Brodotrogir recht heeft op fiscale aftrek, aldus telkens de curator.
5.6.
Het hof constateert dat uit de stellingen van partijen niet duidelijk wordt hoe het faillissement van Barkmeijer wordt afgewikkeld. Zo vermeldt de curator dat hij verwacht dat er geen uitkering aan concurrente schuldeisers zal plaatsvinden. De curator verklaart echter ook dat er inmiddels een “tussentijdse verificatievergadering” heeft plaatsgevonden waarop de vordering van Brodotrogir besproken is. Het hof merkt op dat als sprake is van een verificatievergadering in de zin van de wet, op die vergadering zo nodig een verwijzing kan plaatsvinden naar een renvooiprocedure (zie artikel 122 lid 1 Fw). In de situatie dat aannemelijk is dat er niet voldoende baten zijn voor een betaling aan de concurrente schuldeisers, kan besloten worden tot vereenvoudigde afwikkeling van het faillissement. Er vindt dan geen verificatievergadering plaats (zie artikel 137a lid 1 Fw). Ook in die situatie kunnen de curator en de schuldeiser die een preferente vordering meent te hebben, echter verwezen worden naar een renvooiprocedure (zie artikelen 137b lid 3 en 122 lid 1 Fw). Uit de stellingen van partijen blijkt niet waarom Brodotrogir de door haar gepretendeerde preferente vordering niet op grond van de genoemde rechtsregels in een renvooiprocedure aan de rechter heeft kunnen voorleggen of alsnog aan de rechter kan voorleggen. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte over deze vraag uit te laten. Partijen kunnen bij hun akte daarover zo nodig ook nadere stukken in het geding brengen.
5.7.
Het hof stelt verder vast dat Brodotrogir niet voldoende gelegenheid heeft gehad om te reageren op de verweren van de curator over het ontbreken van voldoende belang. Het hof zal Brodotrogir daarom in de gelegenheid stellen bij akte nader toe te lichten en te onderbouwen dat zij voldoende belang heeft bij beoordeling van haar vordering door de Nederlandse rechter, en dat dit belang ook dusdanig is dat dit grond is om de rechtsregels die de rechtbank die aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd, hier buiten toepassing zouden moeten blijven. Daarbij merkt het hof op dat de Kroatische belastingdienst geen partij is in deze procedure, en dat die belastingdienst op grond van het in deze procedure toepasselijke Nederlandse (proces)recht niet gebonden is aan het oordeel dat in deze zaak gegeven wordt. Verder kan worden opgemerkt dat als er geen renvooiprocedure plaatsvindt, er voor anderen geen dan wel slechts een beperkte mogelijkheid is om de vordering en het voorrecht te betwisten. Ook hebben anderen in die situatie mogelijk geen belang bij betwisting van de vordering, ook niet in de situatie dat de vordering geen deugdelijke grond heeft. De vraag is dan ook wat de betekenis kan zijn van een oordeel over de claim van Brodotrogir in deze procedure. Ook op deze punten zal Brodotrogir in haar akte kunnen ingaan. De curator zal de gelegenheid krijgen om in een antwoordakte te reageren.
5.8.
Het hof zal, zoals hiervoor vermeld, partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de onderwerpen als vermeld onder 5.6 en 5.7. Daarbij krijgt eerst Brodotrogir de gelegenheid om een akte in te dienen, waarna de curator gelegenheid krijgt voor indiening van een antwoordakte.
5.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bepaalt dat Brodotrogir de gelegenheid heeft om
op 9 december 2025een akte te nemen over de onderwerpen als vermeld onder 5.6 en 5.7 van dit arrest, en bepaalt dat de curator vervolgens gelegenheid krijgt voor indiening van een antwoordakte;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.A.J. Smelt, J.H. Kuiper en J. Smit, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 november 2025.

Voetnoten

1.Rb Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 31 juli 2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2935.