ECLI:NL:GHARL:2025:7269

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
21-001449-25
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen en kinderpornografie met minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met twee minderjarige slachtoffers, waaronder het seksueel binnendringen van hun lichamen, en voor het vervaardigen en in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar vierentwintig maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De zaak kwam aan het licht na meldingen van de slachtoffers, die aangaven dat de verdachte hen had misbruikt. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij aanzienlijke schadevergoedingen zijn vastgesteld. De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de vertrouwensrelatie die de verdachte met hen had. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001449-25
Uitspraakdatum: 19 november 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 maart 2025 met parketnummer 08-203461-24 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende te [postcode] [adres] , [woonplaats] .

Hoger beroep

De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en haar raadsman, mr. H.J. Voors, en de advocaten van de benadeelde partijen, mr. M. Rotgans en mr. J.J.J. Broekhuizen, hebben aangevoerd.

Het vonnis

De rechtbank heeft bij vonnis van 20 maart 2025, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] , ter hoogte van € 10.080,78, toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] deels toegewezen, te weten tot een bedrag van € 12.891,70, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof komt in dit arrest deels tot een andere beslissing over het bewijs dan de rechtbank. Ook legt het hof een andere straf op. Het hof zal daarom het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2023 tot en met 28 januari 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, met de aan haar zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten (telkens)
- het brengen en/of bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] en/of
- het wrijven en/of likken over, althans betasten van de clitoris en/of vulva van die [benadeelde 2] en/of
- het laten brengen en/of laten heen en weer bewegen van de vinger(s) van die [benadeelde 2] in haar, verdachtes, vagina en/of tussen haar, verdachtes, schaamlippen en/of over haar, verdachtes, clitoris en/of vulva en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [benadeelde 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [benadeelde 2] en/of
- het kopen van lingerie voor die [benadeelde 2] ;
1. subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 4 november 2023 tot en met 28 januari 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, met [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het brengen en/of bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] en/of
- het wrijven en/of likken over, althans betasten van de clitoris en/of vulva van die [benadeelde 2] en/of
- het laten brengen en/of laten heen en weer bewegen van de vinger(s) van die [benadeelde 2] in haar, verdachtes, vagina en/of tussen haar, verdachtes, schaamlippen en/of over haar, verdachtes, clitoris en/of vulva en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [benadeelde 2] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [benadeelde 2] en/of
- het kopen van lingerie voor die [benadeelde 2] ;
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 4 november 2023 tot en met 22 april 2024 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal telkens
- afbeeldingen en/of
- gegevensdragers, te weten een iPhone 11 Pro Max bevattende afbeeldingen, van seksuele gedragingen,
waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit het geheel of gedeeltelijk in lingerie (laten) poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en/of poseert in een erotisch getinte houding (op een wijze) die niet bij haar leeftijd past en/of nadrukkelijk de borsten en/of billen in beeld gebracht worden (waarbij) de afbeelding (aldus) (telkens) een onmiskenbaar seksuele strekking heeft en/of strekt tot seksuele prikkeling;
(toonmap afbeeldingen 1 t/m 3)
3. primair
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2020 tot en met 26 januari 2021 te [plaats] en/of elders in Nederland, met de aan haar zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten (telkens)
- het brengen en/of bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 1] en/of
- het wrijven en/of likken over, althans betasten van de clitoris en/of vulva van die [benadeelde 1] en/of
- het laten brengen en/of laten heen en weer bewegen van de vinger(s) en/of tong van die [benadeelde 1] in haar, verdachtes, vagina en/of tussen haar, verdachtes, schaamlippen en/of over haar, verdachtes, clitoris en/of vulva en/of
- het laten wrijven en/of laten likken over, althans betasten van haar, verdachtes, clitoris en/of vulva door die [benadeelde 1] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [benadeelde 1] ;
3. subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 27 september 2020 tot en met 26 januari 2021 te [plaats] en/of elders in Nederland, met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens)
- het brengen en/of bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde 1] en/of
- het wrijven en/of likken over, althans betasten van de clitoris en/of vulva van die [benadeelde 1] en/of
- het laten brengen en/of laten heen en weer bewegen van de vinger(s) en/of tong van die [benadeelde 1] in haar, verdachtes, vagina en/of tussen haar, verdachtes, schaamlippen en/of over haar, verdachtes, clitoris en/of vulva en/of
- het laten wrijven en/of laten likken over, althans betasten van haar, verdachtes, clitoris en/of vulva door die [benadeelde 1] en/of
- het kussen en/of tongzoenen van die [benadeelde 1] en/of
- het betasten van de borsten en/of de billen van die [benadeelde 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bewezenverklaring gevorderd ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de tenlastegelegde afbeeldingen niet als kinderpornografisch kunnen worden aangemerkt, omdat niet kan worden gezegd dat aangeefster [benadeelde 2] op de afbeeldingen in een zodanig erotisch getinte houding poseert dat deze afbeeldingen een onmiskenbare seksuele strekking hebben en/of tot seksuele prikkeling strekken.
Tot slot heeft de raadsman ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit eveneens vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het ontuchtige karakter van de tenlastegelegde gedragingen ontbreekt, omdat sprake was van een gering leeftijdsverschil en aangeefster [benadeelde 1] en verdachte voor wat betreft hun persoonlijke ontwikkeling en levensfase dicht bij elkaar zaten.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit
Het hof acht het onder 1 primair tenlastegelegde feit, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het feit dat door de raadsman geen verweer tot vrijspraak is gevoerd, wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
Uit het dossier blijkt dat naar aanleiding van de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten de telefoon van verdachte in beslag is genomen en door de politie is onderzocht. Op de telefoon van verdachte zijn drie afbeeldingen aangetroffen die door de politie als kinderpornografisch worden aangemerkt.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep in raadkamer kennisgenomen van deze drie afbeeldingen. Het hof stelt vast dat op afbeeldingen 1 en 2 de minderjarige aangeefster [benadeelde 2] is te zien, terwijl zij in lingerie voor een badkamerspiegel poseert. Daarbij draagt zij een rode string en een zwarte beha en maakt zij foto’s van zichzelf in de spiegel. Op afbeelding 1 is de voorzijde van het lichaam en het gezicht van aangeefster [benadeelde 2] zichtbaar. Op afbeelding 2 is de achterzijde van haar lichaam zichtbaar, waarbij aangeefster [benadeelde 2] over haar schouder richting de spiegel kijkt. Het hof stelt vast dat op afbeelding 3 een vermoedelijk minderjarig meisje is te zien, dat op haar buik op een matras ligt. Daarbij draagt zij enkel een rode string en is de zijkant van haar (ontblote) rechterborst zichtbaar.
Verdachte heeft verklaard dat zij een rode string voor aangeefster [benadeelde 2] heeft gekocht in de periode dat zij een seksuele relatie met elkaar hadden, en dat zij vervolgens een foto van aangeefster [benadeelde 2] in deze rode string heeft gemaakt. Gelet op deze verklaring van verdachte stelt het hof vast dat deze foto afbeelding 3 uit de toonmap betreft. Dat betekent dat het hof ook vaststelt dat op afbeelding 3 de minderjarige [benadeelde 2] te zien is.
Het hof dient te beoordelen of voornoemde afbeeldingen als kinderpornografisch kunnen worden aangemerkt. Daarvan is ingevolge artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht sprake indien het een afbeelding betreft van een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Of dat het geval is, kan aan de hand van de afbeelding zelf worden vastgesteld. Daarnaast kan een afbeelding als kinderpornografisch worden aangemerkt indien het een gedraging betreft die weliswaar niet expliciet seksueel van aard is, maar die, gelet op de wijze waarop zij tot stand is gekomen, eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling.
Gezien de context waarin afbeeldingen 1, 2 en 3 zijn gemaakt, namelijk als activiteit in een (prille) seksuele relatie tussen aangeefster [benadeelde 2] en verdachte, waarbij laatstgenoemde degene was die actief aanstuurde op het verrichten van seksuele handelingen en (rode) lingerie had aangeschaft voor aangeefster [benadeelde 2] en laatstgenoemde deze foto’s aan verdachte heeft toegestuurd, is het hof van oordeel dat afbeeldingen 1, 2 en 3 strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling en daarmee als kinderpornografisch kunnen worden aangemerkt.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de (kinderpornografische) afbeeldingen 1 en 2 heeft verworven en in bezit heeft gehad, en afbeelding 3 heeft vervaardigd en in bezit heeft gehad.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit
Uit het dossier blijkt dat aangeefster [benadeelde 1] en verdachte in de periode van 27 september 2020 tot en met 26 januari 2021 een seksuele relatie met elkaar hebben gehad. Binnen die relatie hebben de onder 3 tenlastegelegde handelingen plaatsgevonden.
Het hof dient te beoordelen of de door verdachte verrichte en ondergane seksuele handelingen kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (oud). Dit wetsartikel stelt in beginsel alle ontuchtige handelingen, gepleegd met personen beneden de leeftijd van zestien jaar, strafbaar. Van ontuchtige handelingen is sprake wanneer seksuele handelingen verricht worden die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Onder omstandigheden kan bij seksuele handelingen met een persoon beneden de zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken, bijvoorbeeld indien de seksuele handelingen vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen en een affectieve relatie hebben. Daarbij moet wel sprake zijn van een zekere gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen.
Het hof stelt vast dat ten tijde van de door verdachte verrichte seksuele handelingen sprake was van een leeftijdsverschil van ruim drie jaar: aangeefster [benadeelde 1] was destijds dertien dan wel net veertien jaar, en verdachte was zeventien jaar oud. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat dit een meer dan gering leeftijdsverschil betreft, mede gelet op de verschillende levensfasen en persoonlijke ontwikkeling die aangeefster [benadeelde 1] en verdachte destijds doormaakten. Het hof neemt als uitgangspunt dat in het algemeen geldt dat de emotionele ontwikkeling van een dertien- of veertienjarige niet vergelijkbaar is met die van een zeventienjarige, vanwege het feit dat de puberteit, waarvan beide dames zich in verschillende fases bevonden, grote en ingrijpende veranderingen in relatief korte tijd teweegbrengt. Dat maakt het leeftijdsverschil tussen aangeefster [benadeelde 1] en verdachte, hoewel feitelijk sprake was van slechts enkele jaren leeftijdsverschil, relatief gezien groot.
Verder was aangeefster [benadeelde 1] als lid actief bij de [zwemvereniging] , waar zij haar Olympische droom probeerde te verwezenlijken. Verdachte daarentegen was naast lid tevens actief als trainster bij voornoemde zwemvereniging, en was bovendien de dochter van de eigenaresse van [zwemvereniging] . Ook in die verhouding was geen sprake van een gelijkwaardige positie.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat bij aangeefster [benadeelde 1] en verdachte sprake was van een verschil in het nemen van initiatief en daarmee ook in kennis op het gebied van seks. Aangeefster [benadeelde 1] heeft hierover verklaard dat zij nog onervaren was en dat verdachte haar hierin wegwijs heeft gemaakt. Daarbij ging het initiatief tot het verrichten van seksuele handelingen veelal uit van verdachte. Aangeefster [benadeelde 1] heeft hierover verklaard dat zij zich gepusht voelde en de seksuele handelingen niet vrijwillig heeft ondergaan. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat zij (uit eigen beweging) op school melding heeft gemaakt van het grensoverschrijdende gedrag van verdachte en daarvoor traumabehandeling heeft ondergaan.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een gelijkwaardige, affectieve relatie tussen aangeefster [benadeelde 1] en verdachte. Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 3 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, die later zullen worden uitgewerkt indien tegen dit arrest cassatie wordt ingesteld en waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
zij in de periode van 4 november 2023 tot en met 28 januari 2024 te [plaats] , [plaats] , [plaats] en [plaats] met de aan haar opleiding toevertrouwde minderjarige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedatum] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 2] , te weten
- het brengen en bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [benadeelde 2] en
- het wrijven en likken over de clitoris en vulva van die [benadeelde 2] en
- het laten brengen en laten heen en weer bewegen van de vinger(s) van die [benadeelde 2] in haar, verdachtes, vagina en tussen haar, verdachtes, schaamlippen en over haar, verdachtes, clitoris en vulva en
- het kussen en tongzoenen van die [benadeelde 2] en
- het betasten van de borsten en de billen van die [benadeelde 2] en
- het kopen van lingerie voor die [benadeelde 2] ;
2.
zij in de periode van 4 november 2023 tot en met 6 februari 2024 te [plaats] , [plaats] en [plaats] telkens
- afbeeldingen en
- een gegevensdrager, te weten een iPhone 14 Pro Max bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen,
waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt is betrokken, heeft vervaardigd, verworven en in bezit heeft gehad, welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit het geheel in lingerie poseren van/door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt, waarbij deze persoon gekleed is en poseert in een erotisch getinte houding op een wijze die niet bij haar leeftijd past en nadrukkelijk de borsten en billen in beeld gebracht worden, waarbij de afbeeldingen aldus telkens een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en strekken tot seksuele prikkeling;
3.
primair
zij in de periode van 27 september 2020 tot en met 26 januari 2021 te [plaats] en elders in Nederland met [benadeelde 1] , geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde 1] , te weten
- het brengen en bewegen van haar, verdachtes, vinger(s) en tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [benadeelde 1] en
- het wrijven en likken over de clitoris en vulva van die [benadeelde 1] en
- het laten brengen en laten heen en weer bewegen van de vinger(s) en tong van die [benadeelde 1] in haar, verdachtes, vagina en tussen haar, verdachtes, schaamlippen en over haar, verdachtes, clitoris en vulva en
- het laten wrijven en laten likken van haar, verdachtes, clitoris en vulva door die [benadeelde 1] en
- het kussen en tongzoenen van die [benadeelde 1] en
- het betasten van de borsten en de billen van die [benadeelde 1] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen/verwerven/in bezit hebben.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod. Daarbij heeft hij in strafverzwarende zin acht geslagen op het feit dat sprake is van veelvuldig misbruik over een langere periode, vergaande handelingen (volledige seks), het bestaan van een afhankelijkheids- en vertrouwensrelatie, en het aantal slachtoffers.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien het hof enkel tot een bewezenverklaring ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit komt, verzocht om oplegging van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een forse voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden en een werkstraf.
Daarnaast heeft de raadsman, indien het hof tot een meeromvattende bewezenverklaring komt, verzocht om, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden en minderjarigheid van verdachte tijdens het onder 3 tenlastegelegde feit, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, bij twee minderjarige slachtoffers. Verdachte was actief als lid en als trainster bij de zwemvereniging waar beide slachtoffers, aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , eveneens lid waren. Op enig moment is verdachte, toen zij zeventien jaar oud was, een seksuele relatie aangegaan met de toen dertien- en later veertienjarige aangeefster [benadeelde 1] , met wie zij op dat moment in een zwemteam zat. Enkele jaren later is verdachte, toen zij twintig jaar oud was, een seksuele relatie aangegaan met de veertienjarige aangeefster [benadeelde 2] , aan wie zij zwemtraining gaf. Bij beide slachtoffers was verdachte degene die toenadering zocht en het initiatief nam tot het verrichten van de (vergaande) seksuele handelingen. Dit, terwijl beide slachtoffers nog jong en (seksueel) onervaren waren, en waarbij aangeefster [benadeelde 2] zich bovendien in een ondergeschikte en afhankelijke positie ten opzichte van verdachte bevond.
De wetgever heeft seksueel contact met personen tussen de leeftijd van twaalf en zestien jaren strafbaar gesteld. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen, die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van beide slachtoffers en daarnaast het in haar gestelde vertrouwen door de slachtoffers, hun ouders en de zwemvereniging ernstig geschaad. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt dat het handelen van verdachte tot op heden impact heeft op aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verder is de zwemvereniging door het gedrag van verdachte genoodzaakt geweest te stoppen en heeft dit ertoe geleid dat alle 180 leden een andere zwemschool hebben moeten zoeken. Ten slotte heeft het gedrag van verdachte het vertrouwen in zwemscholen als geheel geschaad.
Persoon van verdachte
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 30 september 2025. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof heeft verder acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die uit het dossier blijken en ter terechtzitting in hoger beroep door haarzelf en haar raadsman naar voren zijn gebracht. Uit het rapport van de reclassering van 26 februari 2025 blijkt dat verdachte een andere beleving van de feiten heeft dan aangeefsters [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , nu zij in haar optiek nooit tegen hun wil in heeft gehandeld. Verdachte spreekt van een gelijkwaardige relatie met aangeefster [benadeelde 1] . De reclassering ziet in die relatie een andere dynamiek dan in het contact dat verdachte met aangeefster [benadeelde 2] had. In de relatie met aangeefster [benadeelde 2] worp verdachte zich op als ‘haar redder’. Verdachte lijkt oprecht in haar uitspraak dat zij aangeefster [benadeelde 2] wilde beschermen, wat volgens de reclassering gerelateerd kan zijn aan de door haar zelf ervaren onveilige jeugdjaren. Het is voor de reclassering niet duidelijk hoe zij in het contact met aangeefster [benadeelde 2] tot een seksuele relatie is gekomen. Vanwege de proceshouding van verdachte heeft de reclassering onvoldoende zicht op de specifieke delictgerelateerde factoren gekregen die deels lijken samen te hangen met haar onveilige opvoedsituatie, het gemis aan affectie en het zoeken naar haar seksuele identiteit. Ze ontkent haar gevoelens van seksuele lust en bevrediging, dat zij manipuleerde en/of aangeefsters onder druk zette. De reclassering heeft geen zicht gekregen op een deel van het psychosociaal functioneren van verdachte, dat bij een bewezenverklaring zorgelijk is. De reclassering constateert dat er een stabiele leefsituatie is en dat er geen sprake is van middelenproblematiek. Wel is sprake van een beperkt sociaal netwerk wat zorgelijk is, maar ook gerelateerd is aan de huidige strafzaak. De bovengemiddelde intelligentie van verdachte - waardoor zij van behandeling kan profiteren - en haar positieve attitude ten aanzien van vrijwillige hulpverlening ziet de reclassering als beschermende factoren. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen, omdat er geen indicaties zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook adviseert de reclassering om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en de verplichting dat verdachte openheid geeft over haar seksuele relaties.
Toepasselijk sanctiestelsel
Het hof stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten deels minderjarig (feit 3 primair) en deels meerderjarig was (feiten 1 primair en 2).
Ingevolge artikel 495, vijfde lid van het Wetboek van Strafvordering kan het hof recht doen volgens de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht (het jeugdstrafrecht) als de vervolging feiten betreft die verdachte heeft gepleegd terwijl hij zowel minderjarig als meerderjarig was. Het uitgangspunt is echter dat in die gevallen het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in de toepassing van het jeugdstrafrecht grond vindt in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
Gelet op de persoon van verdachte ziet het hof, met de advocaat-generaal en de raadsman, geen aanleiding om toepassing te geven aan de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte zal derhalve worden berecht op grond van het volwassenenstrafrecht met het daarbij bijbehorende sanctiestelsel.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
Mede gelet op het feit dat verdachte nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en het feit dat zij ten tijde van een deel van de bewezenverklaarde zelf nog minderjarig was, en daarnaast de hoogte van de opgelegde straffen in soortgelijke zaken (die het hof anders inschat dan de rechtbank) en het feit dat het hof meer bewezen acht dan de rechtbank, komt het hof tot een lagere straf dan door de advocaat-generaal is gevorderd, maar tot een hogere straf dan door de rechtbank is opgelegd.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, passend en geboden. Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof af van het opleggen van een contactverbod, nu niet is gebleken van enige noodzaak daartoe.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 46.946,70 ingediend. De rechtbank heeft dit bedrag voor een deel toegewezen tot een bedrag van € 12.891,70. De benadeelde partij heeft in hoger beroep aangegeven dat het oorspronkelijke bedrag nog steeds wordt gevorderd. Het hof moet daarom een beslissing nemen over de bij de rechtbank gevorderde schadevergoeding.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 45.580,40, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door benadeelde partij [benadeelde 2] gevorderde materiële schadeposten ‘reiskosten behandelingen’, ‘parkeerkeerkosten behandelingen’, ‘behandeling osteopaat en neurofeedbacktherapie’ en ‘opvragen medische informatie osteopaat’ en de immateriële schadepost kunnen worden toegewezen.
Ter zake van de (aanvullend) gevorderde materiële schadepost ‘behandeling bij osteopaat en de [kliniek] ’ en ‘parkeerkosten en gereden kilometers’, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze schadeposten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten niet reeds in eerste aanleg zijn gevorderd en toegewezen.
Tot slot heeft de raadsman zich ter zake van de gevorderde materiële schadeposten ‘verplaatste schade’ en ‘studievertraging’ op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
Oordeel van het hof
Op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare handelen van verdachte. Het hof is van oordeel dat, nu de gevorderde materiële schade schadeposten ‘reiskosten behandelingen’, ‘parkeerkosten behandelingen’, ‘vergoeding behandeling osteopaat en neurofeedbacktherapie’, ‘vergoeding opvragen medische informatie osteopaat’ en ’toekomstige schade’ tot een bedrag van € 2.583,80 (betreffende de schadeposten ‘behandeling bij de osteopaat en de [kliniek] ’ en ‘parkeerkosten en gereden kilometers’) en de gevorderde immateriële schadepost voldoende zijn onderbouwd en niet inhoudelijk zijn betwist, deze schadeposten kunnen worden toegewezen. Dit betreft een totaalbedrag van € 15.475,49.
Ter zake van de gevorderde materiële schadeposten ‘verplaatste schade’, ‘studievertraging’ en ‘toekomstige schade’ tot een bedrag van € 1.050,- (betreffende de schadepost ‘gederfde inkomsten vader’), is het hof van oordeel dat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd, nu uit de overgelegde stukken niet blijkt wat de gederfde inkomsten van de vader van de benadeelde partij zijn. Het hof merkt daarbij op, dat een commercieel uurtarief dat doorberekend wordt aan klanten van de onderneming niet gelijk staat aan netto inkomen van vader. Dat geldt eens te meer nu vader, zo blijkt uit de stukken, zijn onderneming drijft middels een BV. Verder blijkt niet uit de overgelegde stukken waarom de standaardbedragen die blijkens de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad worden toegekend in geval van studievertraging in het onderhavige geval van toepassing zijn. In de voorliggende kwestie is immers een andere situatie aan de orde, namelijk schade als gevolg van een opleiding op een lager niveau. Dat betreft een situatie waarop de standaardbedragen van de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad expliciet niet van toepassing zijn (punt 4 van de Richtlijn Studievertraging van de Letselschaderaad). Enige nadere onderbouwing dat benadeelde partij [benadeelde 2] specifiek deze schade lijdt als gevolg van het volgen van een opleiding op een lager niveau, ontbreekt.
Namens [benadeelde 2] is het hof verzocht zo nodig gebruik te maken van de schattingsbevoegdheid. Het hof ziet geen mogelijkheid deze bevoegdheid toe te passen nu er over te weinig concrete aanknopingspunten wordt beschikt om ten aanzien van deze vorm van schade een goede schatting te kunnen maken. Eventuele schade als gevolg van het volgen van een opleiding op een lager niveau is immers afhankelijk van zeer veel, thans onzekere, omstandigheden, waardoor het hof het te complex vindt om die schade schattenderwijs vast te stellen. Voor zowel de post verplaatste schade als de post volgen opleiding op een lager niveau, acht het hof het een onevenredige belasting voor het strafproces om deze posten alsnog nader te laten onderbouwen. Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde 2] derhalve ten aanzien van dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.
Het hof zal ook bepalen dat de als gevolg van deze uitspraak aan de (minderjarige) benadeelde partij [benadeelde 2] te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van haar te openen bankrekening met een zogenoemde BEM-clausule, ter bescherming van de belangen van de minderjarige. De minderjarige benadeelde partij [benadeelde 2] en haar wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen aldus slechts met toestemming van de kantonrechter over het vermogen van de minderjarige beschikken tot zij achttien jaar oud is.

Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.080,78 ingediend. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] , vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht primair de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden door het onder 3 primair bewezenverklaarde strafbare handelen van verdachte. Verdachte moet die schade vergoeden. De vordering, ter hoogte van € 10.080,78, zal daarom worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Wetsartikelen

De straf en/of maatregel is gebaseerd op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 240b, 245 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door de forensische polikliniek Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte openheid geeft over haar (seksuele) relaties, zolang de reclassering dit nodig acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte niet mag werken met minderjarigen zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 15.475,49 (vijftienduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 5.475,49 (vijfduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.475,49 (vijftienduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en negenenveertig cent) bestaande uit € 5.475,49 (vijfduizend vierhonderdvijfenzeventig euro en negenenveertig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 112 (honderdtwaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 juni 2025 en van de immateriële schade op 28 januari 2024.
Bepaalt dat de als gevolg van deze uitspraak te betalen schadevergoeding zal worden gestort op een ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] te openen bankrekening met een BEM-clausule.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.080,78 (tienduizend tachtig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 80,78 (tachtig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.080,78 (tienduizend tachtig euro en achtenzeventig cent) bestaande uit € 80,78 (tachtig euro en achtenzeventig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 maart 2025 en van de immateriële schade op 26 januari 2021.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 19 november 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.