ECLI:NL:GHARL:2025:7319

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
200.348.052/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van de vader, die op dat moment € 314,- per maand bedroeg. De moeder stelde dat de behoefte van [minderjarige 1] verhoogd moest worden vanwege de kosten van tophockey, terwijl de vader betwistte dat [minderjarige 1] topsport bedrijft en dat hij niet zou bijdragen aan deze extra kosten. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd, waarbij de kinderalimentatie met ingang van 16 augustus 2024 was vastgesteld op € 314,- per maand. Het hof heeft echter de bijdrage van de vader per 2 juli 2025 gewijzigd naar € 382,- per maand, rekening houdend met de zorgregeling die op dat moment gold. De moeder had ook verzocht om een eerdere ingangsdatum voor de wijziging van de alimentatie, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht de wijzigingsdatum op de datum van de beschikking had bepaald. De proceskosten werden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.052
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 568082)
beschikking van 20 november 2025
inzake
[appellante],
wonende in [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.W.P. Mei,
en
[geïntimeerde],
wonende in [woonplaats 1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Falkena.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 juni 2024 en 16 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 14 november 2024;
  • het verweerschrift met producties;
  • de reactie van de vrouw op het verweerschrift van de man met een productie;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 2 mei 2025 met producties;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 5 mei 2025 met een productie;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 19 augustus 2025 met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 25 augustus 2025 met producties;
  • een journaalbericht namens de man van 9 september 2025 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2025 plaatsgevonden. Partijen waren met hun advocaten aanwezig.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn bij het hof ingekomen:
- een journaalbericht namens de man van 25 september 2025;
- een e-mailbericht namens de vrouw van 25 september 2025;
- een journaalbericht namens de man van 2 oktober 2025.
2.4
Na de mondelinge behandeling van het hof hebben partijen geprobeerd om alsnog tot overeenstemming te komen over hun geschil in hoger beroep. Uit de hiervoor in 2.3 genoemde berichten blijkt dat dit niet is gelukt en dat partijen het hof vragen om een beslissing te nemen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [minderjarige 1] , geboren [in ] 2010. De ouders oefenen samen het gezag uit over [minderjarige 1] .
3.2
De man heeft met zijn huidige partner, mevrouw [partner man] , een dochter genaamd [minderjarige 2] en zij is geboren op [in ] 2019. Mevrouw [partner man] heeft nog een dochter uit een eerdere relatie, namelijk [minderjarige 3] en zij is geboren [in ] 2014.
3.3
De vrouw heeft met haar huidige partner, de heer [partner vrouw] , een zoon genaamd [minderjarige 4] , geboren [in ] 2019.
3.4
Bij beschikking van 12 januari 2021 heeft dit hof de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) vastgesteld op:
  • € 84,00 per maand met ingang van 22 februari 2019;
  • € 77,00 per maand met ingang van 1 januari 2020;
  • € 232,40 per maand met ingang van 1 november 2020;
  • € 239,37 per maand met ingang van 1 januari 2021 na indexering.
3.5
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de beschikking van dit hof van 12 januari 2021 in die zin te wijzigen dat de kinderalimentatie wordt vastgesteld op € 425,- per maand.
3.6
De man heeft in eerste aanleg aan de rechtbank verzocht om de door hem te betalen kinderalimentatie vast te stellen op € 226,- per maand.
3.7
Bij beschikking van 17 juni 2024 heeft de rechtbank de volgende zorgregeling vastgesteld:
  • [minderjarige 1] verblijft om de week op vrijdag uit school, tot maandag naar school bij de man. Dit betreft het weekend dat [minderjarige 1] ’s stiefzusje [minderjarige 3] ook bij de man verblijft. Indien [minderjarige 1] op vrijdag vrij is, zal [minderjarige 1] vanaf 09:00 uur bij de man verblijven;
  • de man zal [minderjarige 1] naar haar keeperstraining brengen en haar van de keeperstraining ophalen op de vrijdagen dat [minderjarige 1] bij de man verblijft. Wanneer de man hiervoor niet beschikbaar is, dan regelt de man vervanging;
  • [minderjarige 1] pakt haar eigen tas met kleding in voor de weekenden dat zij bij de man verblijft. Indien er bijzonderheden zijn om rekening mee te houden (zoals zwemkleding etc.) appt de man [minderjarige 1] hierover;
  • [minderjarige 1] mag op elke voor haar wenselijke manier contact onderhouden met de man. De telefoon van [minderjarige 1] zal niet meer geblokkeerd worden door de vrouw, voor contact met de
man;
- de man en de vrouw communiceren niet meer met elkaar via de telefoon van [minderjarige 1] .
Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over de kinderalimentatie aangehouden.
3.8
Bij beschikking van 2 juli 2025 heeft de kinderrechter de beschikking van 17 juni 2024 voor wat betreft de zorgregeling gewijzigd en als voorlopige zorgregeling vastgesteld dat
[minderjarige 1] minimaal twee keer per week, op de momenten dat [minderjarige 1] dat wil, naar de man gaat. De definitieve beslissing over de zorgregeling is aangehouden tot 9 januari 2026.
De kinderrechter heeft de verzoeken van de vrouw over het gezag en de bijzondere curator afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de beschikking van dit hof van 12 januari 2021 in die zin gewijzigd dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 16 augustus 2024 wordt vastgesteld op € 314,- per maand. Daarnaast heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
a. de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 december 2023 vast te
stellen op € 314,- per maand;
b. te bepalen dat de man voor de periode van 22 december 2023 tot en met juli 2024 € 63,-
per maand, althans een door het hof juist te achten bedrag, aan de vrouw dient te
voldoen, als aandeel van de man in de bijzondere kosten van [minderjarige 1] aangaande de
tophockey;
c. te bepalen dat de man voor de periode van 1 augustus 2024 tot en met juli 2025 € 120,- per
maand, althans een door het hof juist te achten bedrag, aan de vrouw zal voldoen, als
aandeel van de man in de bijzondere kosten van [minderjarige 1] aangaande de tophockey in het
seizoen 2024-2025; en
d. te bepalen dat de man vanaf het seizoen 2025-2026, dus met ingang van 1 augustus 2025,
75% van de kosten voor de tophockey per seizoen voor zijn rekening zal nemen, althans
een door het hof juist te achten percentage, waarbij de vrouw de man aan de hand van de
facturen van de tophockey zal informeren over de daaraan per seizoen verbonden kosten.
4.3
De vrouw heeft in de door haar op 19 augustus 2025 aan het hof gezonden stukken haar verzoek in hoger beroep gewijzigd, in die zin dat haar hiervoor in 4.2 genoemde petitum onder a. dient te luiden:
a. de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 december 2023 vast te
stellen op € 314,- per maand en met ingang van 7 februari 2025 op € 410,- per maand,
althans met ingang van de datum en op het bedrag die het hof juist acht.
4.4
De man voert verweer. Hij vraagt het hof om de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. De man verzoekt het hof om de vrouw te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.
4.5
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen de verzochte proceskostenveroordeling. Zij vraagt het hof om dit verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Waar gaat het hoger beroep over?
5.1
De vrouw is het eens met de in de bestreden beschikking vastgestelde, door de man aan haar te betalen, bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] van € 314,- per maand, maar zij is van mening dat die bijdrage met ingang van een eerdere datum moet gelden en dat die bijdrage bovendien maandelijks moet worden verhoogd in verband met de bijzondere kosten voor tophockey van [minderjarige 1] . In haar wijzigingsverzoek heeft zij verzocht om de bijdrage met ingang van 7 februari 2025 te verhogen, omdat met ingang van die datum met een ander zorgkortingspercentage rekening gehouden moet worden. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank terecht de gewijzigde alimentatie heeft laten ingaan op 16 augustus 2024. Volgens de man is er geen aanleiding om de vastgestelde bijdrage te verhogen met extra de hockey-kosten van Sophia.
De ingangsdatum
5.2
Volgens de vrouw moet de gewijzigde bijdrage voor [minderjarige 1] eerder ingaan dan op 16 augustus 2024. Zij voert aan dat zij bij de man al sinds september 2022 heeft aangedrongen op een herberekening van de alimentatie voor [minderjarige 1] en dat in de periode daarna daar ook nog over is gecommuniceerd tussen partijen. De man had dus al eerder rekening kunnen houden met een mogelijke wijziging. De vrouw acht het redelijk om uit te gaan van de datum waarop het verzoek is ingediend bij de rechtbank en dit levert voor de man ook geen onoverkomelijk bezwaar op, nu dit zou leiden tot een nabetaling van minder dan € 400,-. De man heeft aangevoerd dat de vrouw pas in een laat stadium inzage heeft gegeven in haar financiële gegevens, waardoor de rechtbank niet eerder haar draagkracht kon vaststellen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. De gewijzigde verplichting kan ingaan op de datum dat de omstandigheden zijn gewijzigd, de onderhoudsgerechtigde op de hoogte raakte van de wijziging van omstandigheden, het oorspronkelijke verzoekschrift bij de rechtbank is ingediend of de bestreden beschikking is gegeven. Het wijzigen van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht is mogelijk, maar de rechter dient volgens vaste jurisprudentie daarbij terughoudend te zijn, vanwege eventuele ingrijpende gevolgen van een dergelijke wijziging, met name doordat mogelijk een terugbetalingsverplichting voor de onderhoudsgerechtigde ontstaat.
5.4
Het hof zal, net als de rechtbank, de kinderalimentatie wijzigen met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank, te weten 16 augustus 2024. Het mag zo zijn dat de vrouw al eerder om een wijziging van de kinderalimentatie heeft verzocht en dat de man de nabetaling zou kunnen voldoen, maar de vrouw had kunnen en moeten begrijpen dat zij bij haar verzoek en uiterlijk voor de zitting inzage had moeten verschaffen in haar financiële situatie en die van haar partner. Uit de beschikking van 17 juni 2024 blijkt dat de rechtbank de beslissing op de alimentatieverzoeken heeft aangehouden, met het verzoek aan de vrouw om haar aangifte voor de inkomstenbelasting van het jaar 2023 in te dienen, alsmede de laatste drie salarisstroken van haar partner om de behoefte van [minderjarige 4] vast te kunnen stellen. Ook moest de vrouw onderbouwen dat zij geen kindgebonden budget ontvangt. Dit is informatie waarvan de vrouw wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze relevant is voor de beoordeling van het wijzigingsverzoek, ongeacht of deze informatie uiteindelijk van invloed blijkt te zijn op de uitkomst van de berekening. Door deze informatie pas na de mondelinge behandeling over te leggen, kon ook toen pas de alimentatieberekening worden gemaakt. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht de wijzigingsdatum op de datum van de beschikking heeft bepaald.
De hoogte van de behoefte van [minderjarige 1] aan kinderalimentatie
5.5
Partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [minderjarige 1] , op basis van de behoeftetabel van het Rapport van de Expertgroep Alimentatie, in 2024 € 448,- per maand bedroeg. Volgens de vrouw moet die behoefte worden verhoogd in verband met de hoge kosten die zij betaalt voor de tophockey van [minderjarige 1] , die daarvoor deelneemt aan extra trainingen, kampen en clinics. De vrouw stelt dat de man moet bijdragen in die extra kosten.
De man heeft aangevoerd dat er geen reden is om de behoefte van [minderjarige 1] te verhogen in verband met haar sportactiviteiten. Volgens hem bedrijft [minderjarige 1] geen topsport, is het de vrije keuze van de vrouw en [partner vrouw] geweest om [minderjarige 1] te laten deelnemen aan extra trainingen en heeft hij destijds al kenbaar gemaakt dat hij niet zal bijdragen in de desbetreffende kosten.
5.6
Het hof stelt voorop dat het volgens de behoeftetabel berekende eigen aandeel van de ouders in de kosten van een kind (de behoefte) globaal het totale budget bepaalt dat de ouders voor dat kind besteden. Daarbij geldt de ervaringsregel dat de ouders keuzes maken over hoe zij dat budget besteden, afhankelijk van hun welstand en persoonlijke voorkeuren. Hogere uitgaven voor bijvoorbeeld kleding of ontspanning worden gecompenseerd door lagere uitgaven op een of meer andere posten.
Bepaalde extra kosten kunnen zo uitzonderlijk hoog zijn, dat de ouders die niet kunnen betalen uit de standaardbedragen in de tabel, zodat deze uitgaven daadwerkelijk op het (gezins)inkomen drukken. Voorbeelden van kosten die volgens de hiervoor genoemde Expertgroep in aanmerking kunnen komen zijn de kosten voor:
* een gehandicapt kind;
* topsport;
* privélessen;
* extra hoge schoolgelden;
* extra hoge kinderopvang of oppaskosten.
5.7
Ook het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er geen aanleiding is om de behoefte van [minderjarige 1] te verhogen met de kosten voor hockey. Uit de stukken en wat tijdens de zitting is gezegd is het volgende gebleken. Ten tijde van het uiteengaan van partijen zat [minderjarige 1] al op hockey. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat partijen na hun uiteengaan regelmatig met elkaar hebben gesproken over de hockeyactiviteiten van [minderjarige 1] en over de kosten die deze activiteiten met zich brengen. De vraag is of [minderjarige 1] , zoals de vrouw heeft gesteld, topsport bedrijft. Volgens het Van Dale woordenboek is topsport: “
het beoefenen van een sport op het hoogste niveau”.De man is van mening dat [minderjarige 1] geen topsport bedrijft. Volgens de man heeft [minderjarige 1] een selectieprocedure doorlopen bij het Koninklijke Nederlandse Hockey Bond-Selectieteam, maar is zij uiteindelijk niet geselecteerd. Dat heeft de vrouw niet weersproken.
De vrouw heeft aangevoerd dat [minderjarige 1] op landelijk niveau speelt, wat de man betwist. Maar zelfs als [minderjarige 1] op landelijk niveau hockeyt, dan nog heeft de vrouw daarmee onvoldoende onderbouwd dat [minderjarige 1] hockey speelt op het hoogste niveau. Bovendien hebben de kosten betrekking op extra trainingen, kampen en clinics. De man heeft er terecht op gewezen dat deelname daaraan geen voorwaarde is om te kunnen (blijven) hockeyen. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat er volgens de hiervoor in rechtsoverweging 5.6 genoemde criteria van de Expertgroep Alimentatienormen in dit geval geen sprake is van extra kosten voor topsport, die in aanmerking komen voor de verhoging van de behoefte van [minderjarige 1] . De gestelde kosten zijn naar het oordeel van het hof bovendien niet zodanig hoog gebleken, dat deze niet vallen binnen het als behoefte van [minderjarige 1] vastgestelde (maandelijkse) bedrag van € 448,00 (in 2024).
Daar komt nog bij dat de vrouw zich kennelijk steeds heeft gerealiseerd dat de kosten van hockey de behoefte niet verhogen en door haar dienen te worden gedragen. Dit blijkt onder meer uit het e-mailbericht van 12 mei 2021, waarin de vrouw aan de man schrijft:
“(…) De financiën staan erbij enkel om aan te geven dat deze trainingen serieus geld kosten. Alleen in dat opzicht zal het al zonde zijn als ze trainingen mist. Kosten zijn inderdaad voor mij.(…)”.Daarnaast is gebleken dat de vrouw, volgens de niet weersproken stelling van de man, de man niet heeft gekend in haar besluit om [minderjarige 1] te laten deelnemen aan de extra trainingen, kampen en clinics. Overleg hierover heeft niet plaatsgevonden tussen de ouders.
De draagkracht van de man
5.8
Omdat het hof geen aanleiding ziet om de behoefte van [minderjarige 1] te verhogen met de (extra) kosten van haar hockey-activiteiten, komt het hof niet toe aan een nieuwe berekening van de draagkracht van de man. De vrouw is het namelijk eens met de door de rechtbank (tot 7 februari 2025) vastgestelde bijdrage van de man van € 314,- per maand. De door haar opgeworpen grieven over de draagkracht van de man zien op diens mogelijkheden om, in het geval de behoefte van [minderjarige 1] zou worden verhoogd, naast de genoemde bijdrage van € 314,- per maand, de extra bedragen, zoals door haar in haar petitum onder b. tot en met d. genoemd, in verband met de hockey-activiteiten van [minderjarige 1] te kunnen voldoen.
De zorgkorting
5.9
De vrouw heeft haar verzoek in hoger beroep gewijzigd. Omdat [minderjarige 1] vanaf 7 februari 2025 minder vaak bij de man verblijft, moet er volgens haar vanaf dat moment rekening worden gehouden met een door de man te verzilveren zorgkorting van 5% in plaats van 25%, zoals de rechtbank heeft gedaan. De man heeft aangevoerd dat sinds februari 2025 de zorg deels is weggevallen en dat de zorgkorting nu 15% zou moeten bedragen.
5.1
Het hof overweegt als volgt. De ouders verschillen erover van mening hoe vaak [minderjarige 1] feitelijk bij de man verblijft en daarom sluit het hof voor de zorgkorting aan bij de zorgregeling die juridisch geldt. Op 2 juli 2025 heeft de rechtbank de zorgregeling gewijzigd. Op basis van die regeling gaat [minderjarige 1] minimaal twee keer per week naar de man. De verdeling van de vakanties en feestdagen is, zo is namens de man aangevoerd en door de vrouw niet weersproken, niet gewijzigd. Gelet op het voorgaande, gaat het hof uit van een zorgkorting van 15% met ingang van de dag waarop de rechtbank de zorgregeling heeft gewijzigd.
5.11
De zorgkorting van 15%, wordt berekend over de behoefte van [minderjarige 1] , die na indexering met ingang van 1 januari 2025 € 477,- (afgerond) per maand bedraagt. De zorgkorting bedraagt in dat geval (15% x € 477,-) € 72,- (afgerond). Dit bedrag kan in mindering worden gebracht op het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige 1] , dat na indexering met ingang van 1 januari 2025 € 454,- per maand bedraagt. Dit betekent dat de man met ingang van 2 juli 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] € 454,- -/- € 72,- = € 382,- per maand dient te betalen.
De proceskosten.
5.12
De man heeft verzocht om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. De vrouw procedeert op basis van een toevoeging, wat volgens de man leidt tot een ongelijke verhouding. Zij start onnodig procedures en onderbouwt haar verzoeken onvoldoende, waardoor er sprake is van misbruik van recht.
5.13
Het hof zal, aangezien partijen een relatie met elkaar hebben gehad en deze procedure gaat over de kinderalimentatie voor hun dochter, de proceskosten compenseren zoals gebruikelijk is in familierechtelijke procedures. Dat betekent dat beide ouders hun eigen proceskosten betalen.
Het hof volgt de stelling van de man niet dat er sprake is van onnodig procederen en misbruik van recht. De vrouw heeft het recht om haar bezwaren tegen de beslissing van de rechtbank aan het hof voor te leggen, met name waar het gaat om de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie en de vraag of de kosten van hockey behoefteverhogend werken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 augustus 2024, voor zover het de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] betreft per 2 juli 2025, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man met ingang van 2 juli 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] € 382,- per maand dient te betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, R. Feunekes en E. de Boer, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 20 november 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.