ECLI:NL:GHARL:2025:7357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
24/78
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2023. De Rechtbank had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 630.000 en een proceskostenvergoeding van € 1.138,20 toegekend aan belanghebbende. Belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding en heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte een laag bezwaartarief heeft gehanteerd en dat de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding niet correct was. Het Hof heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 3.113,20 voor de bezwaar- en beroepsfase en € 907 voor de hogerberoepsfase. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd voor wat betreft de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/78
uitspraakdatum: 18 november 2025
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van
2 november 2023, nummer LEE 22/2740, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Fryske Marren(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 34 te [plaats1] (hierna: de woning), per waardepeildatum
1 januari 2021, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 646.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de beschikte waarde verminderd tot € 630.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd. Aan belanghebbende is een vergoeding van griffierecht (€ 50) en proceskosten (€ 1.138,20) toegekend.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord [naam1] namens belanghebbende, alsmede
mr. [naam2] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam3] (taxateur).

2.Overwegingen

2.1.
Tussen partijen is slechts in geschil of de proceskostenvergoeding die de Rechtbank heeft toegekend juist is. Het geschil spitst zich toe op het door de Rechtbank gehanteerde tarief voor de bezwaarfase en de gehanteerde wegingsfactor voor de bezwaar- en beroepsfase.
2.2.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 2 november 2023 aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 1.138,20 toegekend, welke als volgt is berekend. Voor de bezwaarfase heeft de Rechtbank een proceskostenvergoeding van € 296 (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x € 296 x wegingsfactor 0,5) en voor de beroepsfase een proceskostenvergoeding van € 837 (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x € 837 x 0.5) toegekend.
2.3.
Belanghebbende heeft gesteld – en de heffingsambtenaar niet weersproken – dat de Rechtbank ten onrechte van het ‘lage’ bezwaartarief is uitgegaan bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Het Hof zal, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [1] , het hoger beroep gegrond verklaren en bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase uitgaan van een tarief van € 647 per punt.
2.4.
Belanghebbende stelt verder dat de Rechtbank voor de bezwaar- en beroepsfase ten onrechte is uitgegaan van een wegingsfactor 0,5, zodat het hoger beroep ook om deze reden gegrond dient te worden verklaard. De heffingsambtenaar wijst in dit verband op een uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023 [2] , in welke uitspraak is bepaald hoe deze rechtbank omgaat met de te hanteren wegingsfactor in WOZ-zaken.
2.5.
In een recente uitspraak van 14 oktober 2025, welk hoger beroep zag op het door de heffingsambtenaar aangehaalde ‘wegingsfactorenbeleid’ van rechtbank Midden-Nederland, heeft het Hof geoordeeld dat het bij de beoordeling van de door een rechtbank toegekende proceskostenvergoeding – indien deze vergoeding in hoger beroep in geschil is – deze ten volle dient te toetsen. [3] Het Hof heeft in die uitspraak vervolgens – in afwijking van hetgeen de rechtbank Midden-Nederland had bepaald – de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase in overeenstemming met het richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 (hierna: het Richtsnoer) vastgesteld.
2.6.
Gelet op het vorenstaande en aangezien de Rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard vanwege de vermindering van de WOZ-waarde op basis van inhoudelijke gronden, zal het Hof bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase – in overeenstemming met het Richtsnoer – een wegingsfactor van 1 (gemiddeld) hanteren. [4]
2.7.
Het Hof stelt de proceskostenvergoeding, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen en berekend naar de tarieven van 2025, vast op € 1.294 (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x € 647 x wegingsfactor 1) voor de bezwaarfase en € 1.814 (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting) x € 907 x wegingsfactor 1), vermeerderd met de – in hoger beroep niet bestreden – vergoeding die de Rechtbank voor het kadastraal uittreksel (€ 5,20) heeft toegekend voor de beroepsfase, dus tezamen € 3.113,20.
2.8.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
2.9.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 907 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) x wegingsfactor 0,5 [5] x € 907).
2.10.
Opmerking verdient dat de voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per
1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

3.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen omtrent de proceskostenvergoeding,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor de bezwaar- en beroepsfase tot een bedrag van € 3.113,20,
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor de hogerberoepsfase tot een bedrag van € 907 en
- draagt de heffingsambtenaar op het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. van der Wal, lid van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is op 18 november 2025 in het openbaar uitgesproken.
(J. Hollander) (P. van der Wal)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

4.Het Richtsnoer, onderdeel 1, opgenomen als bijlage bij de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5335.
5.Het Richtsnoer, onderdeel 1.3.c, opgenomen als bijlage bij de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden 20 augustus 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:5335.