ECLI:NL:GHARL:2025:7391

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
200.347.091/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over pensioenindexering en betalingsproblemen door werkgever

In deze zaak heeft Stichting Service Appartementen Oranjewoud hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die op 12 maart 2024 en 30 juli 2024 zijn uitgesproken. De zaak betreft een pensioengeschil waarbij de gepensioneerde, [pensioengerechtigde], aanspraak maakt op jaarlijkse indexering van zijn ouderdomspensioen, dat ondergebracht is bij Avéro Achmea. De oud-werkgever, Oranjewoud, stelt dat zij vanwege financiële problemen de indexering per 2023 niet kan betalen en beroept zich op een wijziging van de indexatiebepaling. De kantonrechter heeft de vorderingen van [pensioengerechtigde] toegewezen, maar Oranjewoud is in hoger beroep gegaan om deze beslissing te herzien.

Het hof heeft vastgesteld dat de pensioenregeling bij indiensttreding van [pensioengerechtigde] een jaarlijkse indexering voorschreef, maar dat deze regeling in 2009 is gewijzigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Oranjewoud zich niet kan beroepen op betalingsproblemen, omdat de financiële situatie van de werkgever niet relevant is voor de aanspraken van [pensioengerechtigde]. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter deels bekrachtigd, maar ook enkele onderdelen vernietigd, met name de veroordeling tot betaling van de indexering per 1 januari 2024, omdat dit niet expliciet was gevorderd.

De uitspraak benadrukt de rechten van gepensioneerden op indexering van hun pensioen en de verplichtingen van werkgevers in het kader van pensioenregelingen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere behandeling van de indexering en de financiële verplichtingen van Oranjewoud.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.091
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10564671
arrest van 18 november 2025
in de zaak van
Stichting Service Appartementen Oranjewoud (Oranjewoud)
die is gevestigd in Heerenveen
advocaat: mr. C.A. Hoekstra
en
[appellant] ( [pensioengerechtigde] )
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. A.F. Wilson

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Oranjewoud heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden (hierna: de kantonrechter) op 12 maart 2024 en 30 juli 2024, zoals hersteld op 24 september 2024 [1] , tussen partijen heeft uitgesproken. [2]
1.2.
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • de op 25 september 2025 toegezonden producties van Oranjewoud
  • de op 30 september 2025 toegezonden productie van [pensioengerechtigde]
  • de op 3 oktober 2025 toegezonden productie van [pensioengerechtigde]
  • de op 3 oktober 2025 op verzoek van het hof ontvangen stukken van Oranjewoud
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 8 oktober 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
[pensioengerechtigde] was voor zijn pensionering in dienst bij Oranjewoud en Oranjewoud heeft de met hem overeengekomen pensioenregeling ondergebracht bij Avéro Achmea. Volgens [pensioengerechtigde] is zijn pensioen per 1 januari 2023 ten onrechte niet verhoogd.
2.2.
[pensioengerechtigde] heeft bij de kantonrechter gevorderd voor recht te verklaren dat hij aanspraak heeft op jaarlijkse indexering van zijn ouderdomspensioen, en zijn echtgenote na zijn overlijden van haar nabestaandenpensioen, aan de hand van de door het pensioenfonds Zorg en Welzijn gehanteerde indexatiepercentages zoals overeengekomen. Verder wilde hij een verklaring voor recht dat hij per 1 januari 2023 aanspraak heeft op indexering met 8,86% en veroordeling van Oranjewoud tot nabetaling van het daarmee gemoeide bedrag tot en met de datum van het vonnis.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen toegewezen en de veroordeling van Oranjewoud tot betaling aangevuld met het bedrag wegens indexatie per 1 januari 2024. De bedoeling van het hoger beroep van Oranjewoud is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen of aangepast en dat [pensioengerechtigde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van wat ten onrechte op basis van het eindvonnis is betaald.
2.4.
Het hof zal beslissen dat Oranjewoud deels gelijk en deels ongelijk krijgt en licht dat hierna toe, na vaststelling van de feiten. Het hof laat het vonnis van de kantonrechter deels in stand en beslist voor een deel anders.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

de feiten
3.1.
Bij indiensttreding van [pensioengerechtigde] bij Oranjewoud is een pensioenregeling getroffen die is ondergebracht bij Avéro Achmea. In het toen geldende pensioenreglement was bepaald dat een ingegaan pensioen jaarlijks per 1 januari wordt geïndexeerd met eenzelfde percentage als het pensioenfonds Zorg en Welzijn (hierna: PFZW) in het voorgaande jaar, onder aftrek van de jaarlijks door de verzekeraar vast te stellen toeslagen.
3.2.
In 2009 is het pensioenreglement met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 in die zin gewijzigd dat de voorgeschreven koppeling met de indexatie door PFZW is losgelaten en vervangen door de bepaling dat Oranjewoud streeft naar die indexatie en dat Oranjewoud jaarlijks beslist in hoeverre de pensioenen worden aangepast. [pensioengerechtigde] heeft niet met deze wijziging ingestemd. In een in kracht van gewijsde gegaan vonnis uit 2017 is voor recht verklaard dat [pensioengerechtigde] (en na zijn overlijden diens echtgenote) aanspraak houdt op jaarlijkse indexering die minimaal gelijk is aan het percentage dat PFZW hanteert, tot het moment waarop de indexatieregeling in andere zin rechtsgeldig zal zijn gewijzigd.
3.3.
Per 1 januari 2023 is het pensioen van [pensioengerechtigde] niet verhoogd met de 8,86% waarmee PFZW de pensioenen verhoogde.
Avéro Achmea heeft Oranjewoud in februari 2023 bericht dat zij voor die verhoging ten behoeve van gewezen deelnemers en gepensioneerden een koopsom in rekening zou brengen van € 184.453,93. Oranjewoud stelt zich op het standpunt dat haar financiële situatie dergelijke kosten niet toelaat en heeft die koopsom niet betaald.
de beslissing van de kantonrechter
3.4.
[pensioengerechtigde] vordert onder meer nabetaling van de indexering per 2023 en verwijzing naar de schadestaatprocedure. De kantonrechter overweegt in zijn tussenvonnis dat Oranjewoud geen aanpassing van de pensioenregeling vordert maar zich vanwege haar financiële situatie op dat moment beroept op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW) als verweer. De positie van [pensioengerechtigde] verschilt volgens de kantonrechter van die van andere voormalig deelnemers of gepensioneerden omdat mogelijk voor de anderen het gewijzigde reglement geldt en het onder 3.2 bedoelde vonnis uit 2017 alleen [pensioengerechtigde] betreft. De kantonrechter gaat ervan uit dat de koopsom voor indexatie van alleen [pensioengerechtigde] pensioen lager is dan € 184.453,93 en reeds daarom is het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW onvoldoende onderbouwd. Hij stelt Oranjewoud in de gelegenheid de aanspraak van [pensioengerechtigde] nader te laten bepalen door Avéro Achmea, uitgaande van indexatie per 2023, zodat verwijzing naar de schadestaat niet nodig is.
Verder overweegt de kantonrechter dat de gevorderde verklaring voor recht dat [pensioengerechtigde] recht heeft op indexatie conform het door PFZW gehanteerde percentage niet toewijsbaar is bij gebrek aan belang.
3.5.
In zijn eindvonnis constateert de kantonrechter dat de berekening van Oranjewoud over 2023 niet juist is en dat partijen niet zijn ingegaan op de indexering per 2024. De kantonrechter berekent de aanspraak op grond van de indexering van 2023 zelf en veroordeelt Oranjewoud tot nabetaling van € 3.580,20 bruto aan [pensioengerechtigde] (indexatie 2023 over het uitgekeerde pensioen van 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2024), zo nodig vanaf 1 januari 2024 te verhogen met een percentage vanwege indexatie van het ouderdomspensioen vanaf 1 januari 2024. Ook de gevorderde verklaringen voor recht worden toegewezen.
de bezwaren (‘grieven’) tegen de uitspraak en een niet toelaatbare nieuwe grief
3.6.
Oranjewoud heeft blijkens haar memorie van grieven op vijf punten bezwaar tegen de uitspraak, waarvan twee bezwaren voorwaardelijk zijn geformuleerd. Daarnaast heeft zij tijdens de mondelinge behandeling bij het hof het standpunt ingenomen dat [pensioengerechtigde] , na het onder 3.2 vermelde vonnis uit 2017, alsnog akkoord is gegaan met wijziging van de indexeringsafspraak van een verplichting voor Oranjewoud naar een streven. Dat standpunt is nieuw en wordt ook betwist door [pensioengerechtigde] . Omdat Oranjewoud dit betwiste standpunt baseert op oude correspondentie uit de archieven van Oranjewoud, is geen sprake van een nieuw gegeven waarvan Oranjewoud ten tijde van het nemen van de memorie van grieven niet op de hoogte kon zijn en dat een uitzondering op de ‘tweeconclusieregel’ rechtvaardigt. Het hof gaat aan dit nieuwe standpunt voorbij.
3.7.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij het hof ingestemd met het voorstel de verklaringen voor recht die de kantonrechter in zijn eindbeslissing onder 3.1 en 3.3 heeft opgenomen aan te vullen met de zinsnede “tot het moment waarop de indexatieregeling in andere zin rechtsgeldig zal zijn gewijzigd”, zodat de uitspraak op dit punt in overeenstemming is met het vonnis uit 2017. [3] Het hof zal in zijn beslissing (‘dictum’) de beslissing van de kantonrechter op dit punt herhalen, aangevuld met de (vetgedrukte) toevoeging.
3.8.
Met de overige grieven stelt Oranjewoud aan de orde dat ten onrechte haar bezwaar tegen de aanspraak op indexering per 1 januari 2023 is afgewezen, zijzelf is veroordeeld tot betaling en ook indexering per 1 januari 2024 is toegewezen zonder dat dit is gevorderd. Deze grieven worden hierna besproken.
terecht voor recht verklaard dat [pensioengerechtigde] aanspraak heeft op indexering per
1 januari 2023
3.9.
Volgens Oranjewoud heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat [pensioengerechtigde] een solitaire positie heeft. Het gaat om een collectieve verzekeringsovereenkomst en Oranjewoud vindt het redelijk dat de uitkomst van het vonnis uit 2017 ook geldt voor andere oud-werknemers die niet hebben geprocedeerd. Avéro Achmea is op grond van artikel 58 Pensioenwet (Pw) ook verplicht tot gelijke behandeling bij toeslagen. Daarom heeft Oranjewoud nieuwe afspraken gemaakt met Avéro Achmea waarvoor Oranjewoud verwijst naar een addendum op de uitvoeringsovereenkomst. Daarin staat dat dat Oranjewoud de ambitie heeft jaarlijks de toeslag van PFZW te volgen, jaarlijks beslist om ingegane pensioenen conform dat ambitieniveau te verhogen en dat jegens de pensioenuitvoerder geen aanspraak op deze aanvullende toeslag bestaat als de werkgever die niet financiert.
3.10.
Het hof kan op basis van deze uitvoeringsovereenkomst tussen Oranjewoud en Avéro Achmea niet vaststellen dat andere gepensioneerden en gewezen deelnemers in juridisch dezelfde positie zitten als [pensioengerechtigde] . In deze uitvoeringsovereenkomst staat weliswaar, anders dan in het nieuwe reglement dat in 2008 werd ingevoerd, niet meer dat Oranjewoud jaarlijks beslist
in hoeverrede pensioenen worden aangepast, maar nog steeds is daarin wel de vaste koppeling met de indexering van PFZW losgelaten en vervangen door de ambitie die koppeling te volgen. Voorts is een betalingsvoorbehoud opgenomen: zonder aanvullende financiering bestaat geen recht op indexering jegens Avéro Achmea. Oranjewoud stelt zelf in haar pleitnotitie dat zij niet alleen [pensioengerechtigde] over het per
1 januari 2018 in dezelfde zin gewijzigde pensioenreglement heeft geïnformeerd, maar ook de andere oud-werknemers. Onduidelijk is of deze personen, die niet zijn betrokken in de huidige procedure, deze of eerdere wijzigingen hebben geaccepteerd. Maar duidelijk is wel dat [pensioengerechtigde] dat niet heeft gedaan. Zijn pensioentoezegging is immers niet gewijzigd, zoals in het vonnis van 2017 is bepaald. Hiervoor is onder 3.6. ook al overwogen dat Oranjewoud zich in deze procedure niet kan beroepen op aanvaarding door [pensioengerechtigde] van de latere wijziging.
3.11.
Dat [pensioengerechtigde] in dezelfde juridische positie zit als de anderen volgt ook niet uit het feit dat Oranjewoud heeft beslist de koopsom voor verhoging van alle ingegane pensioenen per 2023 niet te betalen. Zij beroept zich ook op het betalingsvoorbehoud dat volgens haar ook al stond in het vanaf 2008 geldende reglement. Maar daaraan is [pensioengerechtigde] niet gebonden.
3.12.
Verder beroept Oranjewoud zich op de afspraak die na het eindvonnis, waarvan beroep, met Avéro Achmea is gemaakt en die inhoudt dat de pensioenuitvoerder als tijdelijke oplossing alleen het pensioen van [pensioengerechtigde] verhoogt maar bij bekrachtiging van dat vonnis de volledige koopsom (voor alle oud-werknemers waarom het dan gaat) zal eisen.
Het hof ziet niet in waarom die nadere, recente afspraak meebrengt dat -ten nadele van [pensioengerechtigde] - voor de omvang van de pensioenaanspraken sprake is van gelijke gevallen die gelijke behandeling vereisen.
3.13.
De kantonrechter heeft daarom volgens het hof terecht overwogen dat [pensioengerechtigde] in dit geschil tussen partijen een solitaire positie heeft.
Dat brengt mee dat het hof het beroep op betalingsonmacht (gesteld al dat Oranjewoud zich daarop tegenover [pensioengerechtigde] zou kunnen beroepen) of de niet florissante financiële positie van Oranjewoud als reden voor afwijzing van de indexering van [pensioengerechtigde] pensioen per 2023 op de voet van artikel 6:248 lid 2 BW beoordeelt aan de hand van alleen de voor [pensioengerechtigde] te maken kosten. In het geval dat later meer oud-werknemers zouden menen dat hun positie gelijk is aan die van [pensioengerechtigde] en ook zij indexatie eisen, zal het verweer van Oranjewoud alsdan in die zaken opnieuw gevoerd en gewogen kunnen worden.
3.14.
Het beroep op betalingsonmacht stuit bovendien af op dezelfde reden die ook in de weg staat aan subsidiair gedane beroep op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW in dit geval, waar het alleen om [pensioengerechtigde] gaat. Oranjewoud is in staat geweest het daarvoor door Avéro Achmea geëiste bedrag inmiddels te betalen, zoals Oranjewoud erkent.
De gevorderde verklaring voor recht die erop neerkomt dat [pensioengerechtigde] recht heeft op indexering van zijn pensioen met 8,86% per 1 januari 2023, zoals in het dictum van de kantonrechter onder 3.2 is opgenomen, is dan ook terecht toegewezen. [4]
Oranjewoud is ten onrechte veroordeeld tot betaling van de uit te keren indexering
3.15
[pensioengerechtigde] heeft in de kantonprocedure gevorderd dat Oranjewoud hem het bedrag nabetaalt voor het gemiste indexeringspercentage per 2023 over het pensioen dat is uitgekeerd vanaf 1 januari 2023 tot de datum van het vonnis. Tegen dit onderdeel heeft Oranjewoud, afgezien van het inhoudelijke bezwaar tegen de indexering, in de kantonprocedure geen verweer gevoerd en de vordering is toegewezen. In hoger beroep voert Oranjewoud echter terecht aan dat alleen Avéro Achmea kan nakomen en dat artikel 23 Pw aan betaling door de werkgever in de weg staat. Dat betekent dat het vonnis op dit onderdeel wordt vernietigd. [5]
3.16.
Oranjewoud wenst terugbetaling van het door de kantonrechter becijferde bedrag. Het hof wijst dit af, want beide partijen hebben verklaard dat niet Oranjewoud, maar Avéro Achmea voor betaling heeft zorggedragen. Oranjewoud heeft daarom geen recht op een terugbetaling.
ten onrechte aanvullende veroordeling met verhoging voor indexering per 2024
3.17.
Oranjewoud heeft niet alleen terecht gewezen op het feit dat artikel 23 Pw in de weg staat aan veroordeling van haar tot betaling van achterstallige toeslag, maar ook, met een voorwaardelijk geformuleerde grief, op de onterechte veroordeling om te betalen voor de indexering per 1 januari 2024. Daarop was het petitum van [pensioengerechtigde] niet gericht en op dat punt is de kantonrechter buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden.
Het mag zo zijn dat (ook op grond van het vonnis uit 2017) tussen partijen voor recht is verklaard dat [pensioengerechtigde] aanspraak heeft op jaarlijkse indexatie met het PFZW-percentage, maar het partijdebat is niet over nakoming van concreet de indexatie per 1 januari 2024 gegaan. Oranjewoud heeft zich daartegen dan ook niet concreet kunnen verweren. In hoger beroep heeft [pensioengerechtigde] de rechtsstrijd niet door middel van incidenteel hoger beroep met een vermeerdering van eis uitgebreid. Om deze reden zou het laatste onderdeel van het dictum van de kantonrechter onder 3.4 zijn vernietigd, als geheel 3.4 al niet door dat lot was getroffen met het slagen van grief 3.
3.18.
Het hof had bespreking van de voorwaardelijke grief in de vorige overweging achterwege kunnen laten, maar is daartoe toch overgegaan omdat partijen in onzekerheid verkeren over de betekenis van de afspraak om de indexering van PFZW te volgen als dit fonds, zoals partijen verwachten, per 1 januari 2026 tot invaring overgaat op basis van de Wet toekomst pensioenen.
Het verdient aanbeveling dat partijen (zo mogelijk samen met overige bij die kwestie betrokkenen) in overleg treden over een eventuele wijziging van de pensioenovereenkomsten op grond van omstandigheden die niet zijn voorzien bij het aangaan van de pensioentoezegging. Bij dat overleg kunnen wellicht ook afspraken worden gemaakt over de indexatie per 1 januari 2024.
3.19.
Het in de laatste grief gedane beroep op financiële onmacht faalt, gelet op wat hiervoor onder 3.13 en 3.14 is overwogen.
3.20.
Het hof maakt geen gebruik van het door Oranjewoud gedane bewijsaanbod, nu dat aanbod geen betrekking heeft op concrete feiten die, als zij bewezen worden, tot een andere uitkomst leiden.
de conclusie
3.21.
Het hoger beroep slaagt deels. De dicta van de kantonrechter onder 3.1 (hersteld) en 3.3 worden aangevuld met de vetgedrukte woorden, de veroordeling onder 3.4 wordt vernietigd en de bewuste vordering op dat punt wordt alsnog afgewezen. Voor het overige wordt de beslissing, voor zover aan hoger beroep onderworpen, bekrachtigd.
3.22.
Voor vernietiging van de proceskostenveroordeling in de kantonprocedure bestaat geen reden. [pensioengerechtigde] blijft in die instantie de partij die overwegend in het gelijk is gesteld.
In hoger beroep bepaalt het hof dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van kosten), omdat beide partijen op onderdelen gelijk of ongelijk hebben gekregen. Het hof neemt geen beslissing die zich leent voor een uitvoerbaar bij voorraadverklaring (een veroordeling die ook ten uitvoer kan worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof aan de Hoge Raad voorlegt).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 30 juli 2024, zoals hersteld op 24 september 2024, voor zover het betreft de veroordeling onder 3.4 en 3.6, voor zover dat ziet op 3.4, en wijst de vordering van [pensioengerechtigde] op die punten alsnog af;
4.2.
vult de verklaringen voor recht onder 3.1 (hersteld) en 3.3 in dat eindvonnis alsnog aan met de vetgedrukte passages, aldus:
3.1
verklaart voor recht dat [pensioengerechtigde] jaarlijks per 1 januari van ieder jaar tot het
moment van zijn overlijden
, dan wel tot het moment waarop de indexatieregeling in andere zin rechtsgeldig zal zijn gewijzigd,aanspraak kan maken op een indexering van zijn (extra) ouderdomspensioen met een percentage dat minimaal gelijk is aan het totaalpercentage aan indexeringen dat wordt gehanteerd door het pensioenfonds Zorg en Welzijn over het voorliggende jaar, met aftrek van het door de pensioenuitvoerder (van het pensioen van [pensioengerechtigde] ) doorgevoerde percentage aan indexering;
3.3
verklaart voor recht dat de echtgenote van [pensioengerechtigde] jaarlijks per 1 januari van ieder jaar vanaf het moment van overlijden van eiser
, tot het moment waarop de indexatieregeling in ander zin rechtsgeldig zal zijn gewijzigd,aanspraak kan maken op een indexering van haar (extra) nabestaandenpensioen met een percentage dat minimaal gelijk is aan het totaalpercentage aan indexeringen dat wordt gehanteerd door het pensioenfonds Zorg en Welzijn over de periode 1 januari tot en met 31 januari van het voorliggende jaar;
4.3.
bekrachtigt voor het overige de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 maart 2024 en 30 juli 2024, zoals hersteld op 24 september 2024, voor zover daartegen hoger beroep is ingesteld;
4.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het hoger beroep draagt;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, W.F. Boele en P.G. Vestering, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
18 november 2025.

Voetnoten

1.Zie het petitum in de memorie van grieven.
2.Vonnissen zijn niet gepubliceerd.
3.Daarmee kan grief 1 verder onbesproken blijven.
4.Grief 2 gaat niet op.
5.Grief 3 slaagt.