ECLI:NL:GHARL:2025:7448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
200.358.971
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2025 de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland bekrachtigd, die op 10 juli 2025 de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige1] had verlengd tot 19 juli 2026. De moeder van [minderjarige1] was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De kinderrechter had vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige1] en dat de ouders onvoldoende meewerkten aan vrijwillige hulpverlening. Het hof heeft de feiten en de procedure bij de kinderrechter in detail bekeken en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. De moeder had in eerste instantie niet samengewerkt met de gecertificeerde instelling (GI) en er waren zorgen over de opvoedsituatie. Hoewel er enige positieve ontwikkelingen waren, zoals de inzet van ambulante spoedhulp, was het hof van mening dat de zorgen rondom [minderjarige1] nog steeds aanwezig waren. Het hof benadrukte dat het aan de moeder was om te bewijzen dat zij in staat was om de zorgen weg te nemen en dat zij moest blijven samenwerken met de hulpverlening. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en de ondertoezichtstelling blijft van kracht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.358.971
zaaknummer rechtbank Gelderland 451950
beschikking van 25 november 2025
over de ondertoezichtstelling van [minderjarige1]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont op een bij het hof bekend adres
advocaat: mr. R.W. de Gruijl
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI)
die is gevestigd in Zwolle
en
[verweerder](de vader)
die woont in [woonplaats1]

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige1] verlengd tot 19 juli 2026. Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige1] . [minderjarige1] is geboren op [geboortedatum1] 2017.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige1] .
2.3.
[minderjarige1] woont bij de moeder.
2.4.
[minderjarige1] staan sinds 19 juli 2024 onder toezicht van de GI.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige1] te verlengen met een jaar.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van [minderjarige1] verlengd tot 19 juli 2026.
3.3.
Die beslissing is genomen op 10 juli 2025 en schriftelijk vastgelegd op 31 juli 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt.
4.2.
De GI wil dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.3.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift van de GI
  • de brief van de raad van 18 september 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting
  • het stuk van de GI ingediend op 20 oktober 2025
  • het stuk van de moeder van 24 oktober 2025 met productie 6
  • het stuk van de moeder van 27 oktober 2025 met productie 7
4.4.
De zitting bij het hof was op 28 oktober 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI

5.Het oordeel van het hof

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Deze zaak heeft een internationaal aspect omdat de vader (volgens de Basisregistratie Personen) de Surinaamse nationaliteit heeft.
5.2.
Gelet op artikel 7 lid 1 Brussel II-ter zijn ten aanzien van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind de gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Omdat [minderjarige1] op het moment van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg haar gewone verblijfplaats in Nederland had, waar zij ook nu nog woont, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3.
De kinderrechter heeft op het verzoek Nederlands recht van toepassing geacht. Nu tegen dit oordeel niet is gegriefd, zal ook het hof bij de beoordeling Nederlands recht tot uitgangspunt nemen.
Wat staat in de wet?
5.4.
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen [1] . Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
5.5.
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar. [2]
Hoe oordeelt het hof?
5.6.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige1] terecht verlengd. De beslissing van de kinderrechter zal dan ook in stand blijven (worden bekrachtigd). Het hof licht dat hieronder toe.
5.7.
De moeder werkte ten tijde van de procedure in eerste aanleg in het geheel niet samen met de GI en er was mede daarom geen zicht op de thuissituatie bij de moeder. Dit terwijl er grote zorgen waren over [minderjarige1] . Ook kwam de moeder de zorgregeling niet na, zelfs niet nadat daar dwangsommen aan verbonden waren. Gebleken is dat de kinderrechter de moeder na de bestreden beschikking in het kader van een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader een laatste kans heeft gegeven om te laten zien dat de opvoedsituatie bij haar thuis goed genoeg is en dat [minderjarige1] een goed contact kan opbouwen met de vader. De kinderrechter heeft daarbij benadrukt dat als de situatie niet verandert de kans groot is dat besloten zal worden dat [minderjarige1] inderdaad bij de vader moet wonen.
Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de moeder onder deze druk uiteindelijk heeft ingestemd met de inzet van ambulante spoedhulp vanuit Helderzorg. Helderzorg is in haar concept rapport van 21 oktober 2025 overwegend positief over de opvoedsituatie bij de moeder. Daarnaast is tijdens de mondelinge behandeling gebleken dat er inmiddels weer enige mate van contact is geweest tussen [minderjarige1] en de vader, maar ook dat dit zeker niet vlekkeloos is verlopen. Zo heeft een omgangsmoment niet kunnen doorgaan omdat de moeder met [minderjarige1] naar de verkeerde plek was gereisd en heeft de vader [minderjarige1] een keer te laat teruggebracht. Dit is natuurlijk ook niet goed voor [minderjarige1] .
5.8.
Hoewel het concept rapport van Helderzorg overwegend positief is, betekent dat naar het oordeel van het hof niet zondermeer dat duidelijk is dat de eerder geconstateerde zorgen niet langer aanwezig zijn. Het is in dat kader aan de moeder om te laten zien dat zij de stijgende lijn die uit het rapport blijkt ook over een langere periode kan vasthouden, ook als geen sprake meer zou zijn van de dreiging van een uithuisplaatsing van [minderjarige1] bij de vader.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat zij zich realiseert dat [minderjarige1] en zij gebaad zijn bij verdere hulpverlening, maar dat zij dit in het vrijwillig kader met Helderzorg wenst op te pakken. De huidige houding van de moeder waarbij zij zicht toelaat op de thuissituatie en openstaan voor hulpverlening, is naar het oordeel van het hof echter nog te pril om er vertrouwen in te hebben dat de moeder daadwerkelijk met hulpverlening zal blijven samenwerken om de bestaande zorgen weg te nemen. De moeder heeft zich in het verleden stelselmatig onttrokken aan samenwerking met hulpverlening. Een schriftelijke aanwijzing en dwangsommen hebben daar geen verandering in gebracht. Pas toen een uithuisplaatsing dreigde, veranderde de houding van de moeder. Het is dan ook aan de moeder om de komende periode te laten zien dat ze blijft meewerken met hulpverlening zonder dat daar druk voor nodig is.
5.9.
Daarnaast is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat de moeder nog steeds onvoldoende doordrongen is van de belangrijke positie die de vader in het leven van [minderjarige1] inneemt en van het belang van regelmatige contact tussen [minderjarige1] en de vader voor de ontwikkeling van [minderjarige1] . De moeder heeft in het kader van de zorgregeling naar voren gebracht dat die veel van [minderjarige1] vraagt. Dit omdat [minderjarige1] voorafgaand aan de omgang lang in de trein moet zitten en zij sneller dan andere kinderen overprikkeld raakt. Hiervoor geldt echter dat de moeder deze situatie zelf in het leven heeft geroepen door zonder toestemming van de vader met [minderjarige1] op grote afstand van de vader te gaan wonen. Dit eenzijdige besluit van de moeder kan naar het oordeel van het hof niet ten koste gaan van de omgang tussen [minderjarige1] en haar vader. Het is in dat kader aan de moeder om omstandigheden te creëren die het mogelijk maken dat de zorgregeling ondanks de verhuizing kan worden uitgevoerd.
5.10.
Gelet op het voorgaande zijn er meer zorgen rondom [minderjarige1] dan enkel het ontbreken van omgang tussen [minderjarige1] en haar vader, zodat er, anders dan de moeder stelt, geen sprake is van een zogenaamde omgangsondertoezichtstelling.
5.11.
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof het volgende op. Het is positief dat de moeder inmiddels zicht geeft op haar thuissituatie, vertrouwen heeft in de samenwerking met Helderzorg en openstaat voor verdere hulp van Helderzorg in het wegnemen van de nog bestaande zorgen, waaronder de omgang tussen [minderjarige1] en haar vader. Gelet op deze positieve ontwikkeling ziet het hof op dit moment absoluut geen aanleiding voor verdergaande maatregelen zoals een uithuisplaatsing van [minderjarige1] bij de vader en geeft het hof de GI in overweging om, mocht de stijgende lijn worden vastgehouden en de moeder de komende maanden blijven meewerken met door de GI ingezette hulpverlening, in de loop van volgend voorjaar tussentijds beëindiging van de ondertoezichtstelling te vragen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 10 juli 2025 over de ondertoezichtstelling van [minderjarige1] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:255 lid 1 onder a en b BW
2.artikel 1:260 lid 1 BW