In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2025 de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland bekrachtigd, die op 10 juli 2025 de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige1] had verlengd tot 19 juli 2026. De moeder van [minderjarige1] was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. De kinderrechter had vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de ontwikkeling van [minderjarige1] en dat de ouders onvoldoende meewerkten aan vrijwillige hulpverlening. Het hof heeft de feiten en de procedure bij de kinderrechter in detail bekeken en geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. De moeder had in eerste instantie niet samengewerkt met de gecertificeerde instelling (GI) en er waren zorgen over de opvoedsituatie. Hoewel er enige positieve ontwikkelingen waren, zoals de inzet van ambulante spoedhulp, was het hof van mening dat de zorgen rondom [minderjarige1] nog steeds aanwezig waren. Het hof benadrukte dat het aan de moeder was om te bewijzen dat zij in staat was om de zorgen weg te nemen en dat zij moest blijven samenwerken met de hulpverlening. De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken en de ondertoezichtstelling blijft van kracht.