Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[appellant1] en
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De toelichting op de beslissing van het hof
Onafgebroken bezit gedurende 10 of 20 jaarIemand kan de eigendom verkrijgen van een strook grond als die grond onafgebroken gedurende een bepaalde termijn in zijn bezit, of in bezit van zijn rechtsvoorganger, is geweest. Die termijn is 10 jaar als dit bezit te goeder trouw is geweest. (Dat staat in artikel 3:99 BW en heet verkrijgende verjaring.) Als het bezit niet te goeder trouw was, dan is die termijn 20 jaar. (Dat volgt uit artikel 3:105 in combinatie met artikel 3:306 BW. Dit heet bevrijdende verjaring).
- BezitBezit is het houden van een goed
voor zichzelf(artikel 3:107 lid 1 BW). Of iemand een goed voor zichzelf houdt, wordt naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten beoordeeld (artikel 3:108 BW). Bezit wordt verkregen door onder andere inbezitneming, overdracht of opvolging onder algemene titel (artikel 3:112 BW). Inbezitneming vindt plaats door feitelijke machtsverschaffing (artikel 3:113 lid 1 BW). Als iemand anders al bezitter is, dan zijn enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen onvoldoende om van inbezitneming te kunnen spreken (artikel 3:113 lid 2 BW). Vereist is dat sprake is van een zodanige machtsuitoefening dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke bezitter teniet wordt gedaan. Het bezit moet openbaar en ondubbelzinnig zijn, dat wil zeggen dat de bezitter zich zodanig moet hebben gedragen dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Alle relevante omstandigheden moeten bij de beoordeling van de vraag of hiervan sprake is, worden meegewogen. - Goede trouwVan goede trouw is sprake als de bezitter zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijs als rechthebbende mocht beschouwen (artikel 3:118 lid 1 BW).
De bezitter van een registergoed kan zich niet op goede trouw beroepen als de werkelijke situatie (namelijk het niet zijn van rechthebbende) uit de registers gekend had kunnen worden (artikel 3:23 BW).
Royale binnenstadswoning met flinke plaats”.Volgens [appellanten] c.s. wordt hiermee overduidelijk gedoeld op de gehele binnenplaats, inclusief de patio, die volgens de verkoopadvertentie bij de woning hoorde.
Verder voert [appellanten] c.s. aan dat de patio (ook toen al) één geheel vormde met de tuin van de woning en dat deze vanaf de achterdeur in zijn geheel vrij toegankelijk was. Achterin de patio was een houten terras (door partijen “vlonder” genoemd) aangelegd. Bovendien was de muur die in het verlengde van de woning staat, waarin zich de toegangsdeur naar het bedrijfspand bevindt, volledig dichtgegroeid met klimop, terwijl voor die muur en toegangsdeur over de volle breedte rieten matten waren geplaatst. De patio was daardoor alleen toegankelijk via de woning van [appellanten] c.s..
[appellanten] c.s. heeft ter onderbouwing daarvan zowel bij conclusie van antwoord als bij akte overlegging producties van 24 mei 2024 foto’s van de situatie in 1998 overgelegd.
- Hij heeft de patio ingericht met onder meer speeltoestellen.
- Hij heeft bloemperken, gras en bestrating aangelegd.
De toegang tot het perceel vond exclusief plaats via het terrein van [appellanten] c.s.;
de andere ingang (de deur in de gevel van het bedrijfspand) was afgesloten. [appellanten] c.s. heeft verklaard dat hij de patio al die tijd als eigen tuin beschouwde en ook als zodanig met het gezin gebruikte.
Tijdens de bezichtiging ter plaatse was alle begroeiing al verwijderd en was de patio, in opdracht van Harderpark, volledig betegeld. Op de muur waarin de toegangsdeur zich bevindt waren echter de restanten van de (wortels van de) klimop te zien, die die muur volledig bedekt moet hebben, inclusief de toegangsdeur.
Het hof overweegt daarom ten overvloede dat ook hieruit valt af te leiden dat de vorige eigenaar van de patio heeft begrepen dat [appellanten] c.s. zich gedurende meer dan 20 jaar had gedragen als bezitter van de patio en dat hij pretendeerde daarvan de rechthebbende te zijn.
Uit wat het hof hiervoor onder 3.6. en 3.7. heeft overwogen, volgt dat er voorafgaand aan 2021 geen sprake van was dat de grond braak lag. [appellanten] c.s. heeft toegelicht dat hij in 2021 een deel van de beplanting en bestrating van de bestaande tuin heeft weggehaald en diverse bouwmaterialen in de tuin heeft opgeslagen omdat hij het voornemen had om de tuin opnieuw in te richten. Om die reden heeft hij ook twee nieuwe tuinplannen laten maken, die hij in deze procedure heeft overgelegd. Deze plannen werden doorkruist door het uitbreken van het Corona-virus en door een discussie met de rechtsvoorganger van Harderpark over het gebruik van de tuin.
Het feit dat Harderpark de patio relatief kaal heeft aangetroffen toen hij die voor het eerst bezocht, kan daaruit worden verklaard. Dat doet niets af aan de hierboven vermelde handelingen van [appellanten] c.s.
Overigens laat het feit dat in 2021 een deel van de beplanting en bestrating is verwijderd en de patio vanaf dat moment braak zou hebben gelegen, onverlet dat op dat moment het bezit van de patio al meer dan 20 jaar onafgebroken had voortgeduurd.
[appellanten] c.s. heeft het bezit vanaf in ieder geval 1998 onafgebroken gedurende meer dan 20 jaren gehad. Weliswaar zijn de rieten matten op een gegeven moment weggehaald, maar dat laat onverlet dat de klimop is blijven staan en dat [appellanten] c.s. ook na de verwijdering van de rieten matten de patio is blijven gebruiken alsof hij daarvan de rechthebbende was.
De rechtsvoorganger van Harderpark heeft voor het eerst bij brief van 25 november 2020 geprotesteerd tegen het “
oneigenlijk gebruik” van de patio en verzocht dit gebruik te staken. De termijn waarbinnen de eigenaar van het bedrijfspand een vordering tegen [appellanten] c.s. had kunnen instellen om zijn bezit te beëindigen was toen echter al verstreken.
Doordat het hoger beroep van [appellanten] c.s. tegen de toewijzing van de door Harderpark primair ingestelde vorderingen slaagt, komt het hof toe aan de beoordeling van deze subsidiaire vordering van Harderpark. (Dit heet de devolutieve werking van het hoger beroep.)
Hoewel het hof niet uitsluit dat [appellanten] c.s. schade heeft geleden door de handelwijze van Harderpark, kan het hof deze vordering niet toewijzen, omdat [appellanten] c.s. in zijn memorie van grieven (de grondslag van) deze vordering niet heeft onderbouwd.