In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd. Aan belanghebbende was een naheffingsaanslag van € 13.849 opgelegd, welke door de Inspecteur was verlaagd tot € 12.979 na bezwaar. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
De kern van het geschil was of de naheffingsaanslag, zoals verminderd in bezwaar, terecht was opgelegd. Belanghebbende stelde dat de auto, een BMW ALPINA, meer dan normale gebruiksschade had en dat de taxatiemethode voor de BPM-berekening moest worden toegepast. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende ingebrachte koerslijst niet bruikbaar was voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde, omdat de eigenschappen van de referentieauto onvoldoende vergelijkbaar waren met die van de auto van belanghebbende. Het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag was vastgesteld en dat belanghebbende recht had op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase en immateriële schade.
Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verklaarde het beroep bij de Rechtbank gegrond, bevestigde de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het bezwaar, de proceskosten voor het beroep en het hoger beroep, en het betaalde griffierecht. De Staat werd veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 1.000.