ECLI:NL:GHARL:2025:7589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
23/2631
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en taxatiemethode

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende was opgelegd. Aan belanghebbende was een naheffingsaanslag van € 13.849 opgelegd, welke door de Inspecteur was verlaagd tot € 12.979 na bezwaar. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

De kern van het geschil was of de naheffingsaanslag, zoals verminderd in bezwaar, terecht was opgelegd. Belanghebbende stelde dat de auto, een BMW ALPINA, meer dan normale gebruiksschade had en dat de taxatiemethode voor de BPM-berekening moest worden toegepast. Het Hof oordeelde dat de door belanghebbende ingebrachte koerslijst niet bruikbaar was voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde, omdat de eigenschappen van de referentieauto onvoldoende vergelijkbaar waren met die van de auto van belanghebbende. Het Hof bevestigde dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag was vastgesteld en dat belanghebbende recht had op vergoeding van kosten voor de bezwaarfase en immateriële schade.

Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, verklaarde het beroep bij de Rechtbank gegrond, bevestigde de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag, en veroordeelde de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het bezwaar, de proceskosten voor het beroep en het hoger beroep, en het betaalde griffierecht. De Staat werd veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 1.000.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2631
uitspraakdatum: 25 november 2025
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 15 augustus 2023, nummer AWB 22/271, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Belastingdienst PDB Den Haag(hierna: de Inspecteur) en
en
de Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 13.849.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verlaagd tot € 12.979.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Op 27 november 2024 en 2 april 2025 hebben regiezittingen plaatsgevonden waar BPM-zaken aan de orde zijn geweest die bij het Hof aanhangig waren en waarin de gemachtigde van belanghebbende namens verschillende belanghebbenden als procesvertegenwoordiger optrad, waaronder in de onderhavige zaak. In het kader van deze regiezittingen hebben partijen over en weer stukken uitgewisseld, waaronder ook in deze zaak.
1.7.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2025. Namens belanghebbende is mr. [naam1] verschenen. Namens de Inspecteur zijn mr. [naam2] en mr. [naam3] verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 3 december 2020 in Duitsland een personenauto van het merk BMW ALPINA, type Touring SWITCH-TRONIC Allrad (hierna: de auto) gekocht voor een prijs van € 64.500 (excl. btw). De datum van eerste toelating van de auto is 9 juni 2020.
2.2.
Belanghebbende heeft op 31 december 2020 voor de auto aangifte BPM gedaan naar een verschuldigd bedrag van € 15.720, waarbij is uitgegaan van een historische bruto BPM van € 38.650. De gehanteerde vermindering (afschrijving) heeft belanghebbende berekend aan de hand van een door [naam4] van [bedrijf1] op 21 december 2020 opgesteld taxatierapport. In dat rapport is de taxateur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto van € 60.831. Op deze waarde is 100% van de schade van € 3.095 in mindering gebracht zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat uitkomt op € 57.736. In het verslag is vermeld dat de historische nieuwprijs inclusief opties € 141.957 beloopt.
2.3.
Belanghebbende heeft de auto op 5 januari 2021 op verzoek van de Inspecteur getoond bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft op basis van het onderzoek met dagtekening 13 januari 2021 een rapport opgesteld. In het rapport is vermeld dat voor de auto geen handelsinkoopwaarde op basis van de koerslijsten beschikbaar is. De handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat bedraagt volgens DRZ € 107.785. Deze waarde is door DRZ bepaald volgens een individuele waardebepaling naar aanleiding van onderzoek van referentievoertuigen en koerslijsten (Xray marge) waarbij een auto van het type BMW M340i Xdrive als basis is genomen. DRZ heeft geen schade anders dan normale gebruikersschade vastgesteld zodat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat volgens DRZ € 107.785 bedraagt. De historische nieuwprijs van de auto bedraagt volgens DRZ € 141.957.
2.4.
De Inspecteur heeft op basis van voornoemd DRZ-rapport geconcludeerd dat belanghebbende ter zake van de auto een te laag bedrag aan BPM op aangifte heeft voldaan. Daarom heeft hij onder toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel BPM van belanghebbende nageheven. Volgens de Inspecteur bedraagt de door belanghebbende verschuldigde BPM een bedrag van € 29.567. Daarom heeft hij een bedrag van € 13.849 nageheven. Bij deze naheffing is de Inspecteur uitgegaan van een bruto BPM van € 38.650.
2.5.
Belanghebbende heeft op 18 mei 2021 bezwaar tegen de naheffingsaanslag aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar van 26 oktober 2021 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verlaagd met € 870 tot € 12.979 omdat in de naheffingsaanslag nog geen rekening was gehouden met een extra leeftijdskorting. De Inspecteur heeft belanghebbende geen kostenvergoeding voor het bezwaar toegekend.
2.6.
Belanghebbende heeft beroep bij de Rechtbank ingesteld. De zitting heeft op 30 augustus 2022 plaatsgevonden. De Rechtbank heeft op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan en daarbij het beroep ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft belanghebbende geen vergoeding van immateriële schade (hierna: VIS) toegekend.
2.7.
Belanghebbende heeft op 1 september 2023 in hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
2.8.
Tot de stukken behoort de brochure “OVER ALPINA”. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“ ALPINA ontwikkelt bijzondere auto's voor liefhebbers die het bijzondere op waarde weten te
schatten en hun speciale wensen en hoge verwachtingen gerealiseerd willen zien.
(…)
Voor de echte auto liefhebbers bouwt ALPINA al meer dan een halve eeuw unieke automobielen die die zich onderscheiden door hun krachtige doch zuinige motoren, verfijnde wielophanging, onmiskenbaar design en vanzelfsprekende bediening, samengebracht door middel van exclusief vakmanschap – voor de echte connaisseur.
(…)
Vanuit de jarenlange samenwerking met BMW bouwt ALPINA voort op het ononderbroken succes. Zo kunnen individuele auto's worden ontwikkeld die de exclusiviteit van kleinschaligheid combineren met de hoge mate van kwaliteit en veiligheid die het resultaat is van moderne, geautomatiseerde productie.
(…)
De modellen van ALPINA zijn uitsluitend binnen de productielijn van deze gespecialiseerde fabrikant tot stand gekomen. ALPINA bouwt deze automobielen als een harmonieus geheel, als een exclusief statement van zowel de fabrikant als de liefhebber die zijn geheel eigen smaak terugvindt in een sportieve limousine zoals er geen tweede is.
(…)
Met behulp van geavanceerde CADtechnieken ontwikkelt ALPINA zijn eigen, unieke onderdelen en componenten. Continue getrainde specialisten met liefde voor hun vak en een open oog voor innovatie zorgen voor vakmanschap dat herkenbaar is in elk onderdeel of detail van deze automobielen.
(…)
De Lavalina lederen bekleding kan worden verfijnd met prints, stiksels, kleuren en patronen waarmee de exclusieve signatuur naar een nog hoger plan wordt getild. Zo staat het elke liefhebber vrij om zijn individuele smaak te vertalen naar een eenmalige uitvoering a la ALPINA. Daarmee verwerft hij een automobiel dat in onbegrensd rijgenoegen, exclusieve verschijning en persoonlijke identiteit zijn gelijke niet kent.
(…)
De automobielen die de fabriek verlaten hebben hun eigen VIN-code, want deze fabriek is als zelfstandige fabrikant geregistreerd bij de [bedrijf2] in Duitsland.”.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag, zoals verminderd in bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.3.
Belanghebbende heeft haar standpunt dat met betrekking tot de auto sprake is van meer dan normale gebruiksschade ter zitting van het Hof uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto niet voorkomt op een in de handel gebruikelijke koerslijsten. Evenmin is in geschil dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase.
4.
Beoordeling van het geschil
Taxatiemethode
4.1.
Nu – naar tussen partijen niet in geschil is – de auto niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte auto’s door wederverkopers in Nederland, is het belanghebbende ter bepaling van de afschrijving toegestaan te kiezen voor de taxatiemethode (art. 10 lid 8 Wet BPM 1992). Bij toepassing van de taxatiemethode kan als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto, gebruik worden gemaakt van de handelsinkoopwaarde van een referentieauto die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. De in deze koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is in dat geval slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht. Dergelijke kenmerken en eigenschappen leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. De invloed van dergelijke kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn (vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.2 en 2.4.3 en HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3).
4.2.
Ter bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto dient te worden aangesloten bij de koerslijst van een auto waarvan de eigenschappen en de kenmerken (zoals merk en model, type aandrijving, uitrusting, leeftijd en kilometrage, en de staat van onderhoud) het dichtst aanleunen bij die van de te registreren auto (vgl. HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.3).
4.3.
Belanghebbende stelt primair dat uit het arrest van 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692 volgt dat de afschrijving van de onderhavige auto berekend kan worden door de handelsinkoopwaarde die is opgenomen in de koerslijst X-RAY voor een BMW 3-serie touring M340i Xdrive (hierna: de referentieauto) als uitgangspunt te nemen en de koerslijstwaarde vervolgens te verhogen met een bedrag van € 53.541 voor een zogenoemd Alpina optiepakket zodat de historische nieuwprijs van de auto € 141.957 bedraagt en de handelsinkoopwaarde (in onbeschadigde staat) € 60.831. De Inspecteur heeft dat gemotiveerd bestreden.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk moet maken dat de door haar ingebrachte koerslijst van X-Ray bruikbaar is voor de bepaling van de afschrijving. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende daarin niet geslaagd. De eigenschappen en de kenmerken van de referentieauto zoals vermeld in de koerslijst van belanghebbende zijn onvoldoende vergelijkbaar met die van de te registreren auto van belanghebbende, om te kunnen worden gebruikt ter bepaling van de handelsinkoopwaarde. Daarbij hecht het Hof met name eraan dat de door belanghebbende voor de auto berekende historische nieuwprijs (€ 141.957) voor ongeveer 38% bestaat uit het Alpina optiepakket (€ 53.541) dat ontbreekt bij de referentieauto. Bovendien blijkt uit de brochure OVER ALPINA (zie 2.7) dat door het aanbrengen van het door belanghebbende genoemde Alpina optiepakket een auto ontstaat die in zo’n sterke mate verschilt van de referentieauto dat niet meer kan worden gesproken van vergelijkbare auto’s. Volgens die brochure zijn ALPINA auto’s, bijzondere, unieke, op de specifieke wensen en hoge verwachtingen van de liefhebber afgestemde exclusieve auto’s met unieke onderdelen en componenten, verfijnde afwijkingen met een exclusieve signatuur en een eigen VIN-code omdat de fabriek is geregistreerd als zelfstandige fabriek. Dat, zoals door belanghebbende is aangevoerd, in het rapport van DRZ de referentieauto eveneens is gebruikt als basis voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto (zie 2.4) maakt dit niet anders omdat de Inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen gebruik heeft gemaakt van de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde en de Inspecteur in zoverre, anders dan door belanghebbende is gesteld, ook niet is gebonden aan de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde. Gelet op het voorgaande, is belanghebbende met het taxatierapport derhalve niet erin geslaagd de door haar bepleite handelsinkoopwaarde aannemelijk te maken.
4.5.
Belanghebbende stelt dat in omstandigheden als de onderhavige waarin de taxatiemethode van toepassing is en geen van de partijen een bruikbare taxatie van de handelsinkoopwaarde heeft gegeven, het Hof de handelsinkoopwaarde van de auto in goede justitie dient vast te stellen.
4.6.
In dit verband stelt het Hof voorop dat wanneer de rechter in een geval waarin de taxatiemethode van toepassing is, tot het oordeel komt dat zowel de door de belanghebbende als de door de inspecteur verdedigde handelsinkoopwaarde van de desbetreffende auto niet bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving ervan, de rechter die handelsinkoopwaarde in goede justitie moet vaststellen. [1] Deze situatie doet zich hier echter niet voor omdat de Inspecteur bij het vaststellen van de naheffingsaanslag niet de taxatiemethode heeft toegepast maar de afschrijving heeft bepaald op basis van de forfaitaire tabel. Voor die methode komt geen belang toe aan de handelsinkoopwaarde van een auto zodat hier niet is voldaan aan de voorwaarde dat de door de Inspecteur bepleite handelsinkoopwaarde niet bruikbaar is. Aan een vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto in goede justitie komt het Hof derhalve niet toe.
Subsidiair: switch naar koerslijst.
4.7.
Belanghebbendes subsidiaire standpunt dat in essentie erop neerkomt dat de afschrijving moet worden berekend op basis van de koerslijstmethode, faalt evenzeer. Om de onder 4.4 gegeven redenen is de in de koerslijst van X-RAY opgenomen referentieauto (een BMW M340i Xdrive) onvoldoende vergelijkbaar met de auto om ter bepaling van de afschrijving met vrucht een beroep op die koerslijst te kunnen doen.
4.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de naheffingsaanslag zoals verminderd na bezwaar tot een juist bedrag is vastgesteld.
Kosten bezwaar
4.9.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat aan belanghebbende ten onrechte geen vergoeding van kosten is toegekend voor de bezwaarfase. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Vergoeding immateriële schade
4.10.
Gelet op HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.2 en gelet op de in de onderdelen 2.5 en 2.6 van deze uitspraak genoemde feiten klaagt belanghebbende in hoger beroep terecht erover dat de Rechtbank haar niet ambtshalve een VIS van € 500 heeft toegekend. Het Hof zal dat alsnog doen. In aanmerking genomen dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg volledig is toe te rekenen aan de Rechtbank, zal de Staat dit bedrag aan belanghebbende moeten vergoeden.
4.11.
Belanghebbende heeft in deze zaak voorts verzocht om toekenning van een VIS wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. In hoger beroep is de redelijke termijn van twee jaar overschreden, en wel met minder dan zes maanden. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van € 500, te vergoeden door de Staat.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te gelasten aan belanghebbende het door haar voor het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 908 (€ 360 voor het beroep en € 548 voor het hoger beroep) te vergoeden.
5.2.
Het Hof ziet voorts grond de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor de behandeling van het bezwaar. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als volgt – naar de tarieven van 2025 – te berekenen: 2 punten x € 647 x 1 = € 1.294.
5.3.
Het Hof ziet verder aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu belanghebbende echter op een punt van ondergeschikt belang (kosten bezwaar) in het gelijk is gesteld, past het Hof op grond van artikel 2, lid 2, Bpb een zodanige matiging toe dat de vergoeding wordt vastgesteld op € 400 voor het beroep en € 400 voor het hoger beroep inclusief de comparitiefase.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
– bevestigt de uitspraak op bezwaar inzake de naheffingsaanslag,
– veroordeelt de Inspecteur in de kosten van belanghebbende voor het bezwaar, vastgesteld op € 1.294,
– veroordeelt de Staat (Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van in totaal € 1.000,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep, vastgesteld op € 400,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor het hoger beroep, vastgesteld op € 400, en
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 360 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 548 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2025.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (R. den Ouden)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 en Hoge Raad 7 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:310.