ECLI:NL:GHARL:2025:7600

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/2054
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en maximale aanmeldduur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 november 2024 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de heffingsambtenaar heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar had op 12 april 2023 een naheffingsaanslag van € 4,10 opgelegd, met bijkomende kosten van € 72,90, omdat belanghebbende haar auto had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord.

De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat er een maximale aanmeldduur van 60 minuten geldt en dat na deze periode geen nieuwe belastingschuld kan ontstaan. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat er wel degelijk een verplichting bestaat om na 60 minuten opnieuw aan te melden en te betalen. Het Hof oordeelt dat de informatie op de parkeerautomaat en in de Verordening duidelijk is en dat belanghebbende na het verstrijken van de eerste 60 minuten nog steeds verplicht was om parkeerbelasting te voldoen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 24/2054
uitspraakdatum: 25 november 2025
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2024, nummer LEE 23/3246, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het Noordelijk Belastingkantoor(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 12 april 2023 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 4,10, waarbij tevens kosten van € 72,90 in rekening zijn gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. F.P.B. Waals, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [naam1] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 12 april 2023 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd omdat haar auto met kenteken [kentekennummer] op dinsdag 4 april 2023 om 21:17 uur aan het [adres1] in [plaats1] geparkeerd stond terwijl daarvoor geen parkeerbelasting was betaald.
2.2.
Uit het bewijs van betaling volgt dat de auto van belanghebbende op dinsdag 4 april 2023 vanaf 19:16 tot in ieder geval 21:17 uur geparkeerd heeft gestaan. Uit het bewijs van betaling volgt verder dat voor de periode vanaf 19:16 uur tot 20:16 uur € 4,10 is voldaan. De betaling heeft aan de automaat – niet met behulp van een parkeerapp – plaatsgevonden.
2.3.
Door de heffingsambtenaar is in hoger beroep een foto ingebracht van de informatie die in geheel 2023 op de parkeerautomaat stond weergegeven. Deze informatie luidt onder andere als volgt:
INFORMATIE
Betaald parkeren
ma. t/m wo.
do. t/m za.
09.00 – 22.00 uur
09.00 – 24.00 uur
Zon-en
12.00 – 17.00 uur
Uurtarief
€ 4,10 per uur
Max. 60 minuten
Gebied
[gebied]

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 225, lid 1, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, kan een belasting worden geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij de belastingverordening dan wel krachtens de belastingverordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
4.2.
Ingevolge artikel 234, lid 1, van de Gemeentewet, wordt de parkeerbelasting, bedoeld in artikel 225, lid 1, onder a, van die wet geheven bij wege van voldoening op aangifte dan wel op andere wijze.
4.3.
Ingevolge artikel 234, lid 2, aanhef en onder a, van de Gemeentewet, wordt als voldoening op aangifte uitsluitend aangemerkt: het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van een parkeermeter of een parkeerautomaat op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.
4.4.
In artikel 1, onderdeel e van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Groningen (hierna: de Verordening) wordt onder ‘parkeren’ verstaan:
“het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;"
4.5.
Artikel 2, aanhef en onderdeel a van de Verordening (Belastbaar feit) luidt:
“Onder de naam 'parkeerbelastingen' worden de volgende belastingen geheven: a. een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;”
4.6.
In artikel 4 van de Verordening is opgenomen dat de maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmaken tarieventabel.
4.7.
De Tarieventabel Onderdeel I voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a luidt als volgt:
“1. Voor het parkeren bij parkeerapparatuur op maandag tot en met woensdag van 09.00 uur tot 22.00 uur, op donderdag tot en met zaterdag van 09.00 tot 24.00 uur en op zon- en feestdagen van 12.00 uur tot 17.00 uur in de binnenstad:
(…)
(…) [adres1] (…): € 4,10 per uur bij parkeerapparatuur geschikt voor een
parkeertijd van telkens 1 uur.
(…)”
4.8.
Artikel 6, lid 1, van de Verordening (Ontstaan van de belastingschuld) luidt:
“De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.”
4.9.
Belanghebbende stelt - kort gezegd – dat het er in de kern op neer komt dat uit de uitingen via de parkeer-app en informatie op de automaat volgt dat er sprake is van een maximale parkeerduur van 60 minuten. Op de automaat staat ‘maximaal 60 minuten’ wat volgens belanghebbende moet worden opgevat als maximaal 60 minuten betaald parkeren. Het verbod op (of minimaal de onmogelijkheid tot) een aansluitende verlenging van een aangifte betekent dat er altijd een tijdsinterval is – hoe kort ook – tussen het verstrijken van de eerste aanmelding en de nieuwe aanmelding, waardoor strijd met het wettelijk voorschrift onvermijdelijk wordt, aldus belanghebbende. Dit heeft volgens belanghebbende tot gevolg dat het parkeren – na de eerste 60 minuten - niet opnieuw aanving en er dus ook geen nieuwe belastingschuld is ontstaan. De belastingschuld (waarvan aangifte gedaan moet worden) kan hierdoor niet meer bedragen dan de maximale aanmeldduur van 60 minuten. Op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan parkeerbelasting enkel worden nageheven indien parkeerbelasting op aangifte behoort te worden voldaan maar niet is betaald. Het gevolg hiervan is volgens belanghebbende dat zij niet gehouden is om ook voor de periode na het einde van de eerste 60 minuten (opnieuw) parkeerbelasting op aangifte te voldoen. Zij verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 2022. [1]
4.10.
Daarnaast stelt belanghebbende dat niet voldaan is aan het kenbaarheidsvereiste omdat onvoldoende duidelijk is geworden dat de parkeerapp - automatisch – na een uur eindigt en (opnieuw) aangifte vereist. Belanghebbende wijst daarbij ook op een (herhalings)bord aan het [adres2] waarop alleen staat vermeld dat sprake is van een zone waarin parkeerbelasting moet worden betaald en waarop niet wordt vermeld dat sprake is van een maximale parkeerduur of dat opnieuw aangifte moet worden gedaan van parkeerbelasting. De Verordening – in de context van de parkeerapp en borden ter plaatse – is vaag. Onduidelijkheden dienen voor rekening van de heffingsambtenaar te komen, aldus belanghebbende.
4.11.
De heffingsambtenaar stelt dat voor maximaal 60 minuten betaald kan worden. Langer parkeren is toegestaan – er geldt geen maximale parkeerduur, maar een maximale aanmeldduur – er moet dan wel steeds opnieuw worden betaald. De heffingsambtenaar wijst op de definitie van parkeren in de Verordening (zie 4.4.) en stelt dat in dit geval sprake is van een aaneengesloten periode laten staan van een voertuig waarbij slechts een deel van de parkeerbelasting is voldaan. Ten tijde van de controle was er namelijk geen sprake van een geldige betaling. Er ontstaat conform de Verordening telkens een betaalverplichting per uur. Als iemand op de bewuste parkeerplaats langer dan een uur wenst te parkeren, dan dient diegene ervoor te zorgen dat hij direct na het verstrijken van de betaaltijd – ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat al na een half uur weer voor 60 minuten kan worden betaald - zich opnieuw aanmeldt en de parkeerbelasting voor het volgende uur betaalt. Dit kan zowel via parkeerapp als bij de parkeerautomaat, aldus de heffingsambtenaar.
4.12.
De heffingsambtenaar is van mening dat voldoende kenbaar is dat sprake is van een maximale aanmeldduur en er opnieuw moet worden aangemeld (betaald) zodra er langer dan 60 minuten wordt geparkeerd. Hij verwijst daarvoor naar de informatie (betaalvoorwaarden) op de parkeerautomaten, de website van de gemeente en de parkeerapps. Daarop staat aangegeven op welke dagen en tijden – onder andere op dinsdag tussen 09.00 uur en 22.00 uur - er sprake is van betaald parkeren en wat de maximale tijd (60 minuten) is waarvoor per keer betaald kan worden. De bebording in de zone waar belanghebbende geparkeerd heeft, geeft aan dat er sprake is van betaald parkeren binnen deze zone. Daarnaast heeft belanghebbende ook op het betalingsbewijs kunnen lezen tot wanneer er betaald is. Belanghebbende heeft volgens de heffingsambtenaar niet aan de eigen onderzoeksplicht voldaan.
4.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto op de in 2.1 aangegeven parkeerplaats stond geparkeerd en dat ter zake van het parkeren van de auto aan het [adres1] parkeerbelasting is verschuldigd. Ook is tussen partijen niet in geschil dat belanghebbende de parkeerbelasting voor de eerste 60 minuten heeft voldaan door middel van gebruik van de parkeerautomaat en niet met behulp van een parkeerapp. Ter zitting heeft gemachtigde van belanghebbende daarom uitdrukkelijk bevestigd dat de motivering van de gronden van belanghebbende voor zover die zien op een betaling via een parkeerapp onbesproken kunnen blijven.
4.14.
Het Hof stelt vast dat de informatie op de parkeerautomaat aansluit bij het bepaalde in de Verordening. Uit de Verordening – en uit de informatie op de parkeerautomaat – volgt dat geen sprake is van een maximale parkeerduur van 60 minuten. Parkeerbelasting is – in dit geval op dinsdag – verschuldigd van 09.00 tot 22.00 uur. De heffingsambtenaar heeft daarom naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat er redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan dat voor het op dinsdag parkeren ter plaatse aan het [adres1] betaald diende te worden van 09.00 uur tot 22.00 uur. De kosten bedragen € 4.10 per uur en er kan per keer (telkens) voor maximaal 60 minuten worden betaald. Dit houdt in dat een parkeerder die zijn auto langer dan 60 minuten laat staan, telkens na 60 minuten – feitelijk kan dit al na 30 minuten (zie 4.11 - voor een aanvullende betaling moet zorgdragen. De heffingsambtenaar heeft hiermee aan zijn informatieplicht voldaan. [2]
4.15.
Gelet op het voorgaande was belanghebbende na het verstrijken van de eerste 60 minuten nog steeds gehouden parkeerbelasting, tot maximaal 22.00 uur, op aangifte te voldoen. Nu vaststaat dat belanghebbende na het verstrijken van de eerste 60 minuten om 20.16, de auto heeft laten staan tot in ieder geval 21.17 en voor die periode geen parkeerbelasting heeft voldaan, terwijl die wel was verschuldigd, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Wat ook verder zij van de andersluidend interpretatie van de beschikbare informatie door belanghebbende. De stelling van belanghebbende dat er altijd enige tijd zit tussen het verstrijken van de eerste betaalperiode van 60 minuten en de nieuwe aanvullende betaling waardoor strijd met het wettelijk voorschrift onvermijdelijk wordt, mist gelet op de geloofwaardige verklaring van de heffingsambtenaar dat al na 30 minuten aanvullend voor een nieuwe periode van 60 minuten kan worden betaald, feitelijke grondslag.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 25 november 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (T. Tanghe)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 11 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:346
2.Vgl. HR 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126