In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 5 november 2024 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de heffingsambtenaar heeft gehandhaafd. De heffingsambtenaar had op 12 april 2023 een naheffingsaanslag van € 4,10 opgelegd, met bijkomende kosten van € 72,90, omdat belanghebbende haar auto had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te betalen. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 14 oktober 2025 zijn de gemachtigde van belanghebbende en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar gehoord.
De kern van het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat er een maximale aanmeldduur van 60 minuten geldt en dat na deze periode geen nieuwe belastingschuld kan ontstaan. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat er wel degelijk een verplichting bestaat om na 60 minuten opnieuw aan te melden en te betalen. Het Hof oordeelt dat de informatie op de parkeerautomaat en in de Verordening duidelijk is en dat belanghebbende na het verstrijken van de eerste 60 minuten nog steeds verplicht was om parkeerbelasting te voldoen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.