ECLI:NL:GHARL:2025:7679

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
200.343.220
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling koopovereenkomst auto en de rol van derden bij betaling

In deze zaak heeft Broekhuis Alkmaar B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, dat op 17 april 2024 is uitgesproken. De kern van de zaak betreft een koopovereenkomst voor een Volkswagen T-Roc, waarbij [geïntimeerde] een bedrag van € 8.469,96 zou betalen. [geïntimeerde] stelt dat dit bedrag is betaald door haar ex-partner [naam2], maar Broekhuis betwist dit en stelt dat het bedrag is teruggestort omdat het niet voor hen bestemd was. De kantonrechter heeft de vorderingen van Broekhuis afgewezen, maar in hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] het bedrag van € 8.469,96 nog moet betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de overboeking door [naam2] niet kan worden aangemerkt als betaling voor [geïntimeerde], omdat deze niet duidelijk was en niet ter kwijting van de schuld is verricht. Het hof heeft de vorderingen van Broekhuis toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.343.220
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn 10761850
arrest van 2 december 2025
in de zaak van
Broekhuis Alkmaar B.V. (Broekhuis)
die is gevestigd in Alkmaar
advocaat: mr. J.W. Hilhorst
en
[geïntimeerde] ,h.o.d.n. [naam1]
( [geïntimeerde] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. J.J.M. Melissen

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Broekhuis heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, (hierna: de kantonrechter) op 17 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het arrest van 13 augustus 2024
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 6 februari 2025 is gehouden
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 oktober 2025 is gehouden
1.2.
Partijen hebben het hof gevraagd om arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft voor haar onderneming bij Broekhuis een Volkswagen T-Roc gekocht voor € 58.036,11. Voor de betaling van de koopprijs hebben Broekhuis en [geïntimeerde] afgesproken dat zij een bedrag van € 8.469,96 rechtstreeks zou betalen. Voor het restant van de koopprijs heeft [geïntimeerde] een financiering afgesloten. Het gaat in deze procedure om de vraag of het bedrag van € 8.469,96 nog betaald moet worden. [geïntimeerde] stelt dat dit bedrag is betaald door een overboeking door haar ex-partner [naam2] (hierna: [naam2] ) die destijds een eenmanszaak had onder de naam [naam3] . Broekhuis brengt hiertegen in dat zij weliswaar dit bedrag heeft ontvangen, maar dat zij dit bedrag heeft teruggestort omdat zij de betaling niet kon thuisbrengen en ervan uitging dat deze niet voor haar was bestemd.
2.2.
Broekhuis heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.469,96, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.3.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat vast staat dat [geïntimeerde] de koopsom heeft betaald, dat in de stellingen van Broekhuis ligt besloten dat zij een beroep doet op onverschuldigde betaling, maar dat niet blijkt dat het bedrag van € 8.469,96 op de rekening van [geïntimeerde] is terechtgekomen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.4.
Broekhuis krijgt gelijk in hoger beroep. Het hof zal beslissen dat [geïntimeerde] het bedrag van € 8.469,96 met rente en kosten nog moet betalen aan Broekhuis. Dit wordt hierna toegelicht.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

De vraag is of [geïntimeerde] de afgesproken koopsom nog moet betalen
3.1.
Anders dan de kantonrechter heeft aangenomen gaat het in deze zaak niet om een vraag of Broekhuis onverschuldigd heeft betaald aan [geïntimeerde] . Er is immers geen sprake van een betaling van Broekhuis aan [geïntimeerde] en Broekhuis voert ook niet aan dat zij zonder rechtsgrond aan [geïntimeerde] heeft betaald. Broekhuis stelt dat [geïntimeerde] uit hoofde van de koopovereenkomst nog een bedrag van € 8.469,96 moet betalen. Het op dit punt naar voren gebrachte bezwaar van Broekhuis tegen het vonnis is daarom terecht naar voren gebracht.
3.2.
Op grond van de gesloten koopovereenkomst rust op [geïntimeerde] als de koper van de auto de verplichting om de verschuldigde koopsom van € 8.469,96 te betalen. [geïntimeerde] bestrijdt dat ook niet, maar wijst op de overboeking van [naam2] en beroept zich dus op betaling. De vraag is daarom of de door [naam2] verrichte overboeking de op [geïntimeerde] rustende betalingsverplichting heeft doen opheffen. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in artikel 6:30 BW.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat nakoming van een verbintenis (in dit geval betaling van een geldsom door girale overboeking) door een derde in de zin van artikel 6:30 BW is aan te merken als een eenzijdige rechtshandeling. In artikel 6:30 lid 1 BW is bepaald dat een verbintenis door een ander dan de schuldenaar kan worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet. Het gevolg is dan dat de schuldenaar wordt bevrijd jegens de schuldeiser. Of sprake is van betaling door een derde in de zin van deze bepaling moet worden vastgesteld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Het verrichten van de verschuldigde prestatie door een derde levert nakoming van een verbintenis op onder de voorwaarde dat de derde handelt ter kwijting van de schuldenaar. De derde moet dus bewust de op de schuldenaar rustende verbintenis voldoen. Daarbij geldt dat een (eenzijdige) rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW).
De overboeking van [naam2] is niet aan te merken als betaling voor [geïntimeerde]
3.4.
De overboeking van [naam2] kan in dit geval niet worden gezien als strekkende tot kwijting van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat deze overboeking is verricht ter voldoening van haar schuld. Er heeft op 20 februari 2023 een overboeking van € 8.469,96 plaatsgevonden van de toenmalige bankrekening van [naam2] bij ING Bank op de bankrekening van Broekhuis bij ABN AMRO, onder vermelding van het woord “crush”. [naam2] heeft met zijn overboeking zijn wil om de verbintenis van [geïntimeerde] (de verplichting tot betaling van een deel van de koopsom) na te komen niet of onvoldoende kenbaar gemaakt. Behalve de omvang van het bedrag valt deze betaling namelijk niet aan [geïntimeerde] te relateren. Broekhuis heeft toegelicht dat zij deze betaling niet kon plaatsen, dat zij vele betalingen per dag ontvangt en dat het vaker voorkomt dat zij een betaling ontvangt die niet voor haar bestemd is. Zij heeft verder aangevoerd dat zij intern navraag heeft gedaan maar dat ook daaruit niet duidelijk werd waarop deze betaling zag en dat ze de betaling daarom heeft teruggestort. [geïntimeerde] heeft hiertegenover alleen opgemerkt dat de verkoper van Broekhuis de betaling heeft geaccepteerd en dat zij anders de auto ook niet zou hebben meegekregen. Deze opmerking heeft [geïntimeerde] echter niet nader toegelicht en de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken valt ook niet uit het dossier af te leiden. Uit de factuur van 15 februari 2023 volgt dat de afleverdatum 15 februari 2023 zou zijn en dat dit ook de datum van de tenaamstelling is, terwijl de overboeking heeft plaatsgevonden op 20 februari 2023. De conclusie is daarom dat niet is voldaan aan de eisen die aan een (eenzijdige) rechtshandeling worden gesteld zodat de overboeking door [naam2] aan Broekhuis geen rechtsgevolg heeft.
3.5.
Gelet hierop staat de betaling van het bedrag van € 8.469,96 nog steeds open en moet [geïntimeerde] dat bedrag betalen. Bij deze uitkomst is de vraag of (zoals Broekhuis stelt) het bedrag van € 8.469,96 door Broekhuis weer aan [naam2] is teruggeboekt niet relevant. Ten overvloede wordt hierover overwogen dat Broekhuis haar standpunt heeft onderbouwd met een bankafschrift, waarin inderdaad melding wordt gemaakt van de terugboeking van dit bedrag van € 8.469,96 naar hetzelfde rekeningnummer als waarvan de betaling
aanBroekhuis is verricht. Verder heeft ABN AMRO op verzoek van Broekhuis navraag gedaan over deze boeking naar de ING-bankrekening. In reactie hierop heeft ABN AMRO bericht dat zij van ING Bank een creditbevestiging heeft ontvangen met betrekking tot de overboeking van Broekhuis. Hiertegenover volstaat de verwijzing van [geïntimeerde] naar een slecht leesbaar overzicht van af- en bijschrijvingen niet, omdat hieruit niet valt af te leiden dat dit de bankrekening van de onderneming van [naam2] betreft en niet kan worden vastgesteld of dit een volledig overzicht betreft. Dat [naam2] het bedrag wel heeft ontvangen staat aldus, in dit partijdebat, voldoende vast.
De nevenvorderingen
3.6.
De over de hoofdsom gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is toewijsbaar. Het gaat immers om een betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst. Tegen de gevorderde ingangsdatum van 4 maart 2023 zijn geen argumenten naar voren gebracht.
3.7.
De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Broekhuis heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [geïntimeerde] heeft tegen deze vordering ook geen argumenten naar voren gebracht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
De conclusie en de proceskosten
3.8.
Het hoger beroep slaagt. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.9.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 17 april 2024 en beslist
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van € 9.463,53, te vermeerderen met wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW over € 8.469,96 met ingang van 7 oktober 2023 tot de dag van betaling,
4.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van Broekhuis tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 514,- aan griffierecht
€ 110,55 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 678,- aan salaris van de advocaat van Broekhuis (2 procespunten x het toepasselijke tarief van € 339,- per punt)
en tot betaling van de volgende proceskosten van Broekhuis in hoger beroep:
€ 798,- aan griffierecht
€ 112,99 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 2.574,- aan salaris van de advocaat van Broekhuis (3 procespunten x het toepasselijke tarief I)
4.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Bakker, B.J. Engberts en M. Kool, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 december 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.