2.2.In de samenlevingsovereenkomst zijn onder meer de volgende afspraken vastgelegd:
“(…)
DOEL
Artikel 1
Met deze overeenkomst willen partijen onder meer regelen:
(…)
c. de gemeenschappelijke woning.
(…)
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6
(…)
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopprijs en/of aankoopkosten en/of eventuele renovatiekosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij het eindigen van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
De vordering vervalt:
a.
door het overlijden van de schuldenaar, en
b.
door het overlijden van de schuldeiser zonder achterlating van afstammelingen.
(…)
Artikel 9
1. Indien de overeenkomst eindigt door opzegging (…) zijn partijen verplicht er aan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van de eigen privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die deze partij heeft aangebracht.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk door partijen bij helfte worden verdeeld, voor zover niet blijkt dat partijen in een andere verhouding tot bestanddelen daarvan gerechtigd zijn.
(…)
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld.
Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg.
Bij de waardering van onroerende zaken moet worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat.
De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels, die gelden voor successie-aangiften.
Voor zover partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, vindt de verdeling plaats op de wijze als bepaald in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek.
(TIJDELIJKE) VOORZETTING WOONGENOT
Artikel 10
(…)
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van de vergoeding.
De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.
(…)
(…)
RECHTSKEUZE
Tenslotte verklaarden de comparanten, dat op de in deze akte neergelegde overeenkomst Nederlands recht van toepassing zal zijn.
(…)”