ECLI:NL:GHARL:2025:7826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
9 december 2025
Zaaknummer
200.351.810
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding na onzorgvuldig ontslag uit kliniek onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schadevergoeding van een vrouw die gedwongen was opgenomen in een zorginstelling, Altrecht. De rechtbank Midden-Nederland had eerder haar verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vrouw had van 22 januari 2024 tot 21 januari 2025 een zorgmachtiging die Altrecht de bevoegdheid gaf om verplichte zorg te verlenen. Op 4 maart 2024 werd de vrouw ontslagen uit de kliniek, wat leidde tot een klacht bij de klachtencommissie. Deze commissie verklaarde de klacht gegrond, omdat de ontslagbrief niet voldeed aan de eisen van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De vrouw verzocht de rechtbank om een schadevergoeding van € 8.550,- voor materiële schade en € 520,- voor immateriële schade, maar de rechtbank wees dit verzoek af. In hoger beroep stelde het hof vast dat de vrouw wel degelijk recht had op schadevergoeding, omdat Altrecht onzorgvuldig had gehandeld bij het beëindigen van de verplichte zorg. Het hof oordeelde dat de vrouw recht had op een schadevergoeding van € 1.160,-, gebaseerd op de aanbevelingen van het LOVF voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en veroordeelde Altrecht tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.810
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 582302
beschikking van 9 december 2025
over een verzoek tot schadevergoeding in verband met ontslag uit een zorginstelling
in de zaak van
[appellante](de vrouw)
die woont in [woonplaats]
advocaat: mr. G. Boot
en
Stichting Altrecht(Altrecht)
die is gevestigd in Utrecht
advocaat: mr. D. Zwartjens.

1.Samenvatting

De rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft het verzoek om schadevergoeding van de vrouw afgewezen. Het hof beslist dat de vrouw wel een schadevergoeding krijgt en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
Voor de vrouw gold van 22 januari 2024 tot en met 21 januari 2025 de volgende zorgmachtiging:
a. toedienen van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening
b. beperken van de bewegingsvrijheid
c. insluiten
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene
e. onderzoek aan kleding of lichaam
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag beïnvloedende middelen
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen
i. opnemen in een accommodatie.
2.2.
Altrecht verleende aan de vrouw op basis van deze zorgmachtiging verplichte zorg. De vrouw was opgenomen bij Altrecht.
2.3.
Altrecht heeft op 4 maart 2024 de volgende brief aan de vrouw gestuurd:
Geachte mevrouw [appellante] ,
Dit weekend heeft u zich onder invloed van alcohol dreigend uitgelaten naar ons personeel. U heeft gezegd dat collega’s het zouden bezuren en dat u de boel kort en klein zou slaan als u niet uw medicatie kreeg, wat vanwege veiligheidsoverwegingen niet werd gegeven. U heeft collega’s geschopt, geknepen en gekrabd. U bent 45 minuten in holding genomen. U was boos en schreeuwde naar collega s en naar de politie. Wij zijn hier enorm van geschrokken. Eerder heeft u vanwege een duw aan een collega een eerdere waarschuwing gehad. We kunnen op deze manier niet de veiligheid garanderen van ons personeel. Zodoende kunnen we u ook niet verder toe laten werken naar een geschiktere behandelplek. Wij moeten kiezen voor de veiligheid van de afdeling en laten u met ontslag gaan. Uiteraard hopen we dat u zo spoedig mogelijk passende zorg vindt voor de problematiek die u al zo lang in de greep houdt.
Met vriendelijke groet, [arts-assistent] , arts-assistent,
Namens [psychiater] , psychiater, en [teamleider] , teamleider.
Onmiddellijk na uitreiking van deze brief heeft Altrecht de verplichte zorg in de vorm van opname in de kliniek beëindigd.
2.4.
De vrouw heeft op 2 april 2024 tegen deze beslissing een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klacht hield in dat de vrouw zich niet kon vinden in het besluit van
4 maart 2024 tot gedwongen ontslag. De klachtencommissie heeft de klacht van de vrouw op 9 april 2024 gegrond verklaard, omdat de beslissing niet voldoet aan de eisen die daaraan vanuit de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) zijn gesteld. De beslissing is volgens de klachtencommissie niet kenbaar genomen door of namens de geneesheer-directeur, onvoldoende gemotiveerd en niet voorzien van een verwijzing naar de gebruikelijke klachtmogelijkheden.
2.5.
Op 30 april 2024 is de vrouw in een andere kliniek, Fivoor, afdeling Wier, gesloten opgenomen.

3.De procedure bij de rechtbank

3.1.
De vrouw heeft de rechtbank verzocht om haar een materiële schadevergoeding van
€ 8.550,- en immateriële schadevergoeding van 520,- toe te kennen, omdat Altrecht de wet niet in acht heeft genomen.
3.2.
De rechtbank heeft het verzoek van vrouw afgewezen.
3.3.
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 29 november 2024.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De vrouw is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof haar alsnog een materiële schadevergoeding van € 8.550,- en een immateriële schadevergoeding van 520,- toekent, te verhogen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Kosten rechtens.
4.2.
Altrecht voert verweer in het hoger beroep en is het om een andere reden niet eens met de beslissing van de rechtbank. Altrecht komt ook in hoger beroep. Altrecht vindt dat de rechtbank niet bevoegd was om op het verzoek van de vrouw te beslissen. Altrecht verzoekt het hof de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of om haar verzoeken af te wijzen.
4.3.
De vrouw is het niet eens met Altrecht. Zij vindt dat zij wel ontvankelijk is in haar verzoeken in hoger beroep.
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift met incidenteel hoger beroep
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.
4.5.
De zitting bij het hof was op 7 oktober 2025. Aanwezig waren:
  • de advocaat van de vrouw
  • de advocaat van Altrecht met een collega-advocaat en de geneesheer-directeur van Altrecht.

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
Op grond van artikel 8.7 lid 1 van de Wvggz is de zorgaanbieder verplicht de zorg, genoemd in de crisismaatregel, de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of de zorgmachtiging, te verlenen.
5.2.
In artikel 8.18 lid 3 Wvggz staat:
Voor zover aan betrokkene verplichte zorg wordt verleend, houdende opname in een accommodatie en betrokkene blijkens de eerder afgegeven medische verklaring ernstig nadeel voor een ander veroorzaakt, neemt de geneesheer-directeur niet eerder een beslissing over de beëindiging van de verplichte zorg op grond van een crisismaatregel, machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging dan nadat hij:
a. zich door middel van een medische verklaring van een psychiater, indien van toepassing volgens het vastgestelde model, bedoeld in het veertiende lid, op de hoogte heeft gesteld van het oordeel van de psychiater over zijn voornemen om de verplichte zorg te beëindigen en over de actuele gezondheidstoestand van betrokkene, en
b
.overleg heeft gevoerd met de burgemeester die de crisismaatregel heeft afgegeven, in geval van beëindiging van de crisismaatregel, of met de officier van justitie en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene ingezetene is dan wel naar verwachting zal verblijven, in geval van beëindiging van de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of zorgmachtiging.
5.3.
Op grond van artikel 10:12 lid 1 Wvggz kan betrokkene in een verzoekschrift de rechter verzoeken tot schadevergoeding indien de wet niet in acht is genomen bij het nemen van een crisismaatregel. De rechter kent een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding toe.
5.4.
Op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) biedt de zorgaanbieder goede zorg aan. In de artikelen 13 tot en met 22 van de Wkkgz staat een klachten- en geschillenregeling.
Standpunten
5.5.
De vrouw vindt dat zij recht heeft op schadevergoeding van Altrecht omdat Altrecht haar gedwongen opname in een kliniek met een ontslagbrief van 4 maart 2024 onmiddellijk heeft beëindigd. Aangezien de klachtencommissie heeft geoordeeld dat de ontslagbrief niet voldeed aan de eisen die de Wvggz hieraan stelt, vindt de vrouw dat zij recht heeft op toekenning van een schadevergoeding van € 8.550,- aan materiële schade en € 520,- aan immateriële schade. De vrouw vindt dat zij de schade die zij heeft geleden als gevolg van dit ontslag uit de kliniek zorgvuldig heeft onderbouwd.
5.6.
Altrecht is het niets eens met de vrouw. Altrecht stelt in de eerste plaats dat het hoger beroepschrift niet op tijd is ingediend. In de tweede plaats was de rechtbank volgens Altrecht niet bevoegd om een uitspraak te doen in deze zaak. De klacht van de vrouw over haar ontslag uit de kliniek is volgens Altrecht een verwijt in de zin van de Wkkgz en daartegen staat geen mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de rechtbank open. Tot slot vindt Altrecht dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de schade die zij vergoed wil hebben gerelateerd is aan de door de klachtencommissie geconstateerde onzorgvuldigheid in de ontslagbrief.
Hoe oordeelt het hof?
Ontvankelijkheid5.7. Het hof stelt vast dat het hoger beroepschrift van de vrouw op 28 februari 2025 is ingekomen. Dat is binnen de daarvoor in de wet gestelde termijn van drie maanden.
Bevoegdheid
5.8.
Het hof ziet geen steun voor het standpunt van Altrecht dat de rechter niet bevoegd is om te oordelen over het verzoek tot schadevergoeding van de vrouw. Immers, de vrouw heeft als grond voor haar verzoek om schadevergoeding aan de rechtbank vermeld dat haar gedwongen ontslag uit de inrichting
op formele en materiële gronden niet voldoet aan de eisen die daaraan in de WvGGZ zijn gesteld.Daarmee is naar het oordeel van het hof duidelijk dat de vrouw een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 10:12 Wvggz heeft gedaan, en niet een klacht heeft ingediend op grond van de Wkkgz.
5.9.
De Wvggz en de Wkkgz hebben ieder hun eigen toepassingsbereik. In de wet en wetsgeschiedenis staat niet dat de rechter niet bevoegd is een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 10:12 Wvggz te beoordelen als indiening van een klacht op grond van de Wkkgz mogelijk is: het een sluit het ander niet uit. De vrouw had ervoor kunnen kiezen een klacht op grond van de Wkkgz in te dienen, maar heeft dat niet gedaan. Het hof is bevoegd van dit geschil kennis te nemen.
Schadevergoeding
5.10.
Vast staat dat Altrecht onzorgvuldig heeft gehandeld door op 4 maart 2025 de gedwongen opname van de vrouw niet volgens de regels die daaraan in artikel 8.18 Wvggz zijn gesteld te beëindigen. De vrouw stelt dat zij daardoor schade heeft geleden. Altrecht betwist dat.
5.11.
Als een norm uit de Wvggz is geschonden, dient het hof ervan uit te gaan dat de vrouw nadeel heeft ondervonden, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De vrouw heeft in beginsel recht op schadevergoeding. De rechter dient de omvang van deze schadevergoeding naar billijkheid vast te stellen en is daarbij niet gebonden aan de grenzen voor de toekenning van vergoeding van ander nadeel dan vermogensschade, vervat in art. 6:106 BW [1] .
5.12.
Op praktische gronden en met het oog op een voortvarende afhandeling van verzoeken om schadevergoeding, heeft het LOVF forfaitaire bedragen vastgesteld. Het LOVF beveelt in de “Oriëntatiepunten voor schadevergoeding in verplichte zorgzaken” bij schending van zorgvuldigheidsnormen zoals hier gebeurd is, € 15,- tot € 20,- per dag aan schadevergoeding aan. Als het niet voldoen aan de zorgvuldigheidseisen niet tot een ander gevolg heeft geleid, kan dit volgens het LOVF reden zijn om tot een lager bedrag te komen of tot enkel de schending vaststellen zonder daaraan een schadevergoeding te koppelen.
5.13.
Het hof sluit aan bij de aanbeveling van het LOVF. Het hof ziet in de omstandigheden van dit geval geen aanleiding om af te wijken van deze aanbeveling. De vrouw is van
4 maart 2024 tot 30 april 2024 als gevolg van het besluit van Altrecht tot ontslag uit de kliniek niet opgenomen geweest. Dat is 58 dagen. Het hof zal Altrecht veroordelen tot betaling van (58 x € 20,- =) € 1.160,- aan schadevergoeding aan de vrouw binnen vier weken na deze beschikking.

6.De slotsom

6.1.
De grieven van de vrouw slagen voor het grootste deel. De grieven van Altrecht falen.
6.2.
Het hof zal Altrecht veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank en bij het hof.
Bij de rechtbank: € 1042,- aan salaris advocaat (2 procespunten x het toepasselijk tarief rechtbank (tarief I) van € 521,- per punt) en € 248,- aan griffierecht.
Bij het hof: € 1.042,- aan salaris van de advocaat van de vrouw (2 procespunten x het toepasselijke tarief hoger beroep (tarief I) van € 521,-per punt) en € 362,- aan griffierecht.
Dat is in totaal € 2.694,-.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
29 november 2024, en opnieuw beschikkende:
veroordeelt Altrecht binnen vier weken na vandaag tot betaling van schadevergoeding aan de vrouw voor een bedrag van € 1.160,-
veroordeelt Altrecht binnen vier weken na vandaag tot betaling van de proceskosten van de vrouw in eerste aanleg en in hoger beroep
  • bij de rechtbank begroot op € 1.042,- aan salaris advocaat en € 248,- aan griffierecht en € 248,- aan griffierecht
  • bij het hof begroot op € 1.042,- aan salaris van de advocaat van de vrouw en € 362,- aan griffierecht,
in totaal € 2.694,-
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os - ten Have, R. Feunekes en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2025.