ECLI:NL:GHARL:2025:791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
200.340.386/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake benadeling van de gemeenschap door verspilling in echtscheidingszaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarin haar aanspraak op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning werd afgewezen. De vrouw en de man zijn in 1986 in gemeenschap van goederen gehuwd en hebben drie kinderen. Na de verkoop van hun woning in februari 2023 is hun samenleving op 26 maart 2023 geëindigd. De vrouw heeft op 25 mei 2023 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de echtscheidingsbeschikking op 9 februari 2024 is ingeschreven. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de aanspraak van de vrouw op de helft van de overwaarde van de woning afgewezen, wat de vrouw niet accepteert. Ze heeft hoger beroep ingesteld met drie grieven, gericht tegen de afwijzing van haar verzoek.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2024 heeft het hof vastgesteld dat de man € 76.000,- van de gezamenlijke bankrekening heeft overgemaakt naar zijn persoonlijke rekeningen, waarvan hij heeft verklaard dat hij het geld heeft verspild aan feesten en andere uitgaven. Het hof oordeelt dat de man de gemeenschap heeft benadeeld door deze verspilling en dat hij gehouden is de schade aan de gemeenschap te vergoeden. Het hof wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de man € 37.770,50 aan de vrouw moet betalen, als haar recht op de helft van de overwaarde van de woning. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de aanspraak van de vrouw op de overwaarde afwees.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.340.386/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 222858)
beschikking van 13 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster](de vrouw),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J. van Dijk te Winschoten,
en
[verweerder](de man),
die woont in [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.F.A. Raatjes te Assen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 januari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 17 april 2024;
- een journaalbericht namens de vrouw van 8 mei 2024 met bijlage(n);
- het verweerschrift.
2.2.
Met toestemming van partijen is de zaak enkelvoudig mondeling behandeld. Deze behandeling heeft plaatsgevonden op 19 december 2024 ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. A.P. de Jong-de Goede. Hiervan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt, dat is toegevoegd aan het dossier. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de vrouw met haar advocaat;
- de man met zijn advocaat.

3.De feiten

3.1.
De man en de vrouw zijn [in] 1986 in gemeenschap van goederen gehuwd. Tijdens het huwelijk zijn zij ouders geworden van drie kinderen.
3.2.
In februari 2023 is de voormalige echtelijke koopwoning van partijen (de woning) verkocht en geleverd, waarna partijen een huurwoning hebben betrokken.
3.3.
De samenleving van partijen is op 26 maart 2023 geëindigd.
3.4.
De vrouw heeft op 25 mei 2023 een verzoekt tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank. De echtscheidingsbeschikking van 19 januari 2024 is op 9 februari 2024 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven, waarmee het huwelijk per die datum is ontbonden.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de aanspraak van de vrouw op de helft van de overwaarde van de woning afgewezen.
4.2.
De vrouw is het niet eens met die beslissing van de rechtbank. Zij heeft met drie grieven hoger beroep ingesteld. Haar grieven zien op de afwijzing van haar verzoek met betrekking tot de aanspraak op de helft van de overwaarde en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (ter zitting is toegelicht: voor zover het verzoek tot betaling van de helft van de overwaarde is afgewezen) en alsnog het oorspronkelijke verzoek, dat inhoudt dat de vrouw aanspraak kan maken op de helft van de overwaarde, te weten een bedrag van € 38.000,-, toe te wijzen.
4.3.
De man voert verweer en vindt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek in hoger beroep en dat het verzoek van de vrouw moet worden afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof zal het verzoek van de vrouw toewijzen en legt hieronder uit hoe het tot die beslissing komt.
5.2.
Artikel 1:164, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
Indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, is hij gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
5.3.
Na verkoop en levering van de woning is de opbrengst van de woning op de gezamenlijke bankrekening van partijen overgemaakt. Het staat vast dat de man vervolgens op 3 april 2023 € 76.000,- van deze gemeenschappelijke bankrekening heeft overgemaakt naar zijn twee bankrekeningen: € 26.000,- is overgeboekt naar zijn rekening bij [de bank1] en € 50.000,- naar zijn rekening bij [de bank2] . Volgens de man was dit geld al op op de dag waarop de echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt (25 mei 2023). Hiervan heeft hij geen bewijs overgelegd. Ter zitting is namens de man verklaard dat hij van het geld heeft gefeest en het heeft uitgegeven aan dames van plezier en drank. Ook is namens hem verklaard dat hij het geld in brand heeft gestoken en dat er een klein deel van is gered. Daarnaast heeft de man zelf verklaard dat hij een paar duizend euro aan de jongste dochter van partijen heeft gegeven als dank voor het feit dat zij hem heeft opgevangen.
5.4.
Wat betreft de door de man genoemde gemaakte kosten voor de huurwoning als kosten voor schilderwerk, de vloerbedekking en gordijnen, heeft hij ter zitting erkend dat deze kosten al vóór 3 april 2023 waren betaald, dus vóór de opname van bovengenoemde € 76.000,-. Daarnaast heeft de man op de zitting aangevoerd dat er nog een nagekomen rekening was voor het bed van partijen en dat hij die rekening heeft betaald. De vrouw heeft dit niet betwist. Volgens haar ging dit om een bedrag van € 459,- of zoiets. Dit bedrag heeft de man niet betwist.
5.5.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat van de door de man opgenomen € 76.000,- een bedrag van € 459,- door hem is betaald ten behoeve van de gemeenschap. Het grootste deel van het resterende bedrag van € 75.541,- is door hem verspild en daarnaast heeft de man van het bedrag van € 75.541,- zonder toestemming van de vrouw een paar duizend euro aan een van zijn dochters gegeven, waarmee hij heeft gehandeld in strijd met artikel 1:88 lid 1 sub b BW. Hieruit volgt dat de man in elk geval de gemeenschap heeft benadeeld voor een bedrag van € 75.541,-, zodat naar het oordeel van het hof sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:164 BW. Daarom moet de man de aangerichte schade ter zake die benadeling aan de (inmiddels ontbonden) gemeenschap vergoeden. Dit verspilde bedrag betreft de resterende overwaarde van de woning, zodat het verzoek van de vrouw gericht op haar aanspraak op de helft van de overwaarde zal worden toegewezen. Dit alles leidt ertoe dat de man de helft van € 75.541,- aan de vrouw moet betalen, dus een bedrag van € 37.770,50.
5.6.
Het hof begrijpt dat de man in een psychisch moeilijke situatie zat en nog steeds zit. Door de man is gesteld dat het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij het onder 5.5 vermelde bedrag aan de vrouw moet betalen.
Naar het oordeel van het hof is de enkele omstandigheid dat de man in een psychisch moeilijke situatie zit en zat – hoe moeilijk die situatie ook is voor de man – onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de betaling van het bedrag van € 37.770,50 aan de vrouw naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij komt dat de man werkt en een inkomen geniet en in staat is gebleken om met vakantie te gaan naar Afrika en die vakantie te betalen.
Conclusie
5.7.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de grieven van de vrouw slagen. Het hof zal dan ook beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, in zoverre beschikkende in hoger beroep:
6.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 19 januari 2024, voor zover het de onder 3.4 in het dictum opgenomen afwijzing van de aanspraak van de vrouw op de helft van de overwaarde van de echtelijke woning betreft;
6.2.
bepaalt dat de man een bedrag van € 37.770,50 aan de vrouw dient te voldoen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. Jong-de Goede, voorzitter, L. van Dijk en
C. Coster, bijgestaan door mr. J.M.G. van Wijk als griffier, en is op 13 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.