ECLI:NL:GHARL:2025:7951

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
21-001526-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van bezit en handel in hennep en hasjiesj met procesafspraken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 maart 2021. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het bezit van en de handel in hennep en hasjiesj. Het hof bevestigt de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, maar wijzigt de straf. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis en het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 26 november 2025. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van 451 dagen gevorderd, met een voorwaardelijk deel van 360 dagen en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast zijn taakstraffen opgelegd van 180 en 240 uren voor respectievelijk twee feiten, met vervangende hechtenis bij niet-naleving. Het hof heeft de procesafspraken overgenomen, omdat deze in redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak. De verdachte heeft afstand gedaan van in beslag genomen goederen en er zijn geen nieuwe onderzoekswensen ingediend. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd en de eerdere veroordeling bevestigd, met uitzondering van de straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001526-21
Uitspraakdatum: 10 december 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Midden-Nederland van 17 maart 2021 met parketnummer 16-228136-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

Hoger beroep

Verdachte heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 november 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal op de zitting. Deze vordering houdt in:
  • bewezenverklaring overeenkomstig de procesafspraken; en
  • oplegging van:
 een gevangenisstraf van 451 dagen , met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
 voor feit 1: een taakstraf van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis; en
 voor feit 2: een taakstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Op de zitting van het hof is de advocaat-generaal in zijn vordering afgeweken van de strafeis uit de schriftelijke procesafspraken (een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 452 dagen) door op de zitting van het hof de oplegging van een gevangenisstraf van 451 dagen te vorderen. Bij het opstellen van de procesafspraken is ervan uitgegaan dat verdachte 92 dagen in voorarrest heeft gezeten, terwijl op de zitting van het hof is gebleken dat verdachte 91 dagen in voorarrest zat. De verdediging heeft met deze berekening van het aantal dagen voorarrest ingestemd op de zitting van het hof.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, hebben aangevoerd.

Vonnis

Verdachte is bij vonnis van 17 maart 2021 veroordeeld voor – kort gezegd – het medeplegen van het bezit van en handel in hennep en hasjiesj. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft de volgende bij verdachte in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard:
  • een telefoon (omschrijving: G2692154, zwart 2, merk: iPhone);
  • een ‘groen boekje met papieren’ (omschrijving: G2692648);
  • ‘papier met notities’ (omschrijving: G2692645, zalmroze);
  • ‘losse papieren’ (omschrijving: G2692643); en
  • een geldbedrag van € 3.012,10,-.
Op de zitting van het hof van 26 november 2025 heeft verdachte – zoals is afgesproken in de procesafspraken – afstand gedaan van deze voorwerpen, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.

Procesafspraken

Op 10 november 2025 ontving het hof een overeenkomst met procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie (OM) en verdachte, waarbij het hof door de verdediging en de advocaat-generaal is verzocht te beslissen in lijn met deze afspraken. De procesafspraken zijn op schrift gesteld en ondertekend door verdachte, de raadsman en de advocaat-generaal.
De procesafspraken houden – samengevat – het volgende in.
Van de zijde van het OM
  • Het OM zal rekwireren tot bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten en tot kwalificatie van deze feiten overeenkomstig de kwalificatie van de rechtbank.
  • Het OM zal vorderen dat aan verdachte wordt opgelegd:
o een gevangenisstraf van 452 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
o voor feit 1 een taakstraf van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis; en
o voor feit 2 een taakstraf van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Van de zijde van verdachte
  • Verdachte trekt de eerder ingediende onderzoekswensen uiterlijk op zitting en bij voorkeur al eerder schriftelijk in.
  • Verdachte dient geen nieuwe onderzoekswensen in.
  • Door de verdediging worden geen bewijsverweren gevoerd.
  • Verdachte doet afstand van de volgende in beslag genomen goederen:
o een zwarte Apple iPhone;
o een groen boekje met papieren;
o een zalmroze vel papier met notities;
o losse papieren; en
o een geldbedrag van € 3.012,10;
  • Verdachte hoeft in het kader van de procesafspraken geen nadere verklaring af te leggen.
  • Verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken.
Van de zijde van het OM en van verdachte
  • Door de verdediging en het OM wordt geen cassatie wordt ingesteld indien het hof komt tot een bewezenverklaring en strafoplegging conform de tussen de verdachte/verdediging en het OM gemaakte afspraken.
  • Verdachte en het OM zien af van cassatie indien de strafoplegging door het gerechtshof plaatsvindt conform de overeenkomst tussen verdachte en het OM.

Beoordeling

De procesafspraken zijn op de zitting van het hof van 26 november 2025 besproken.
Op de zitting in hoger beroep zijn de hoofdlijnen van de procesafspraken voorgehouden. Die inhoud en de totstandkoming daarvan is op de zitting door beide partijen bevestigd en toegelicht. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de rechtsgevolgen van hun voorstel. De procesafspraken zijn op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand gekomen. Verdachte heeft op de zitting van het hof – in aanwezigheid van zijn raadsman – ondubbelzinnig aangegeven zich te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. Dit maakt dat deze afspraken in aanmerking komen voor een beoordeling door het hof.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien. Het hof kijkt ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het afdoeningsvoorstel in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals deze blijkt uit het dossier en de zitting in hoger beroep. Nu het hof de afspraken overneemt en van oordeel is dat de rechtbank voor het overige op juiste gronden heeft geoordeeld, zal het hof het vonnis waarvan beroep bevestigen, behalve wat de strafoplegging betreft. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte in een door verdachte gehuurde loods een grote hoeveelheid hennep en hasjiesj aanwezig gehad. Deze hennep en hasjiesj werden aangetroffen in een verborgen ruimte in de loods. Het bruto gewicht hiervan was 238,50 kilogram aan (gedroogde) hennep en 248,24 kilogram aan hasjiesj. Deze voorraad was bestemd voor de handel in hennep en hasjiesj. Verdachte heeft zich namelijk daarnaast ook schuldig gemaakt aan de handel in hennep en hasjiesj gedurende de periode van negen maanden. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het drugscircuit en de vele daarmee gepaard gaande vormen van criminaliteit, wat schade toebrengt aan de samenleving. Ook heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het gebruik van verdovende middelen.
Uit het strafblad van verdachte van 24 oktober 2025 volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een andersoortig strafbaar feit. Daarbij is relevant dat dit geen recente veroordeling is.
De door de rechtbank opgelegde straf is in beginsel een passende en geboden reactie op de (ernst van de) in deze zaak bewezen verklaarde strafbare feiten. Op basis van de zitting in hoger beroep van 26 november 2025 ziet het hof echter redenen om de procesafspraken over te nemen. Daarbij volgt het hof bij het bepalen van de duur van het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de vordering van de advocaat-generaal op de zitting. Het hof komt zodoende tot de oplegging van een gevangenisstraf van 451 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast legt het hof voor feit 1 een taakstraf op van 180 uren, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis. Voor feit 2 legt het hof een taakstraf op van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
451 (vierhonderdeenenvijftig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voor feit 1 tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in aanwezigheid van de griffier mr. G. Krist
en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 10 december 2025.