ECLI:NL:GHARL:2025:7952

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
21-005385-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met bijzondere voorwaarden en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot afpersing, gepleegd op 28 januari 2023, waarbij hij samen met anderen geweld heeft gebruikt tegen de benadeelde partij, [benadeelde], om geld af te dwingen. Het hof legt een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op behandeling en begeleiding van de verdachte. De rechtbank had eerder een zwaardere straf opgelegd, maar het hof komt tot een andere beslissing over het bewijs en vernietigt het eerdere vonnis. De verdachte is vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar het hof acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De verdachte heeft een strafblad en heeft eerder soortgelijke delicten gepleegd, wat meeweegt in de strafoplegging. De reclassering heeft zorgen geuit over het recidiverisico van de verdachte, die momenteel gedetineerd is en clean is geworden van drugs. Het hof beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling en meewerken aan schuldhulpverlening. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005385-24
Uitspraakdatum: 10 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 december 2024 met parketnummer 18-091989-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
op dit moment vanwege een andere strafzaak verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 november 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde;
  • primair: veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, en met een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van die bijzondere voorwaarden;
  • subsidiair: veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, en met het bevel tot gevangenneming van verdachte op de dag van de uitspraak;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Verder heeft het hof kennisgenomen van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, ter zitting hebben aangevoerd.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 december 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft verder de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof komt in dit arrest tot een andere beslissing over het bewijs dan de rechtbank. Het hof vernietigt daarom het vonnis en doet opnieuw recht.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 28 januari 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een laptop, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
  • meermalen tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van [benadeelde] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of schoppen en/of;
  • [benadeelde] in een wurggreep te nemen en/of (zodoende) [benadeelde] bij de keel/hals vast te houden en/of in de keel/hals te knijpen, waardoor het voor [benadeelde] (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of (terwijl [benadeelde] werd vastgehouden in een wurggreep);
  • meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, van [benadeelde] te slaan en/of stompen en/of te roepen: “Waar is het geld” en/of “Geld, geld!”;
subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n)
  • naar de woning van [benadeelde] is gekomen en/of (meermalen) tegen [benadeelde] heeft geroepen: “Geld, geld!” en/of;
  • meermalen tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam van [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft getrapt en/of geschopt, en/of;
  • [benadeelde] in een wurggreep heeft genomen, en/of (zodoende) [benadeelde] bij de keel/hals vast heeft gehouden en/of in de keel/hals te knijpen, waardoor het voor [benadeelde] (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of (terwijl [benadeelde] werd vastgehouden in een wurggreep);
  • meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd van [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en heeft geroepen: “Waar is het geld?”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 28 januari 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door
  • meermalen tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en)het lichaam van [benadeelde] te slaan en/of stompen en/of te trappen en/of schoppen en/of;
  • [benadeelde] in een wurggreep te nemen en/of (zodoende) [benadeelde] bij de keel/hals vast te houden en/of in de keel/hals te knijpen, waardoor het voor [benadeelde] (nagenoeg) niet mogelijk was adem te halen en/of (terwijl [benadeelde] werd vastgehouden in een wurggreep);
  • meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd, van [benadeelde] te slaan en/of stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit, nu de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onbetrouwbaar zijn. Beide mannen hebben volgens de verdediging inconsistent verklaard over de aanwezigheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit. Daarbij heeft [medeverdachte 1] niet zelf verklaard over de naam [verdachte] , maar heeft hij deze enkel bevestigd toen de politie die noemde.

Oordeel van het hof

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het hof heeft uit het onderzoek op de zitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Daarom spreekt het hof verdachte daarvan vrij. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Op basis van het dossier stelt het hof vast dat er tussen aangever [benadeelde] en [medeverdachte 1] onenigheid bestond over een geldbedrag dat [medeverdachte 1] aan aangever had betaald voor het huren van een kamer. [medeverdachte 1] wilde zijn geld terughalen bij aangever en heeft een aantal mannen die hij kende uit de nachtopvang, waaronder verdachte, gevraagd met hem mee te gaan ter versterking. De mannen zijn vervolgens de woning van aangever binnengegaan en hebben daar in groepsverband geweld gebruikt tegen aangever om het geld op te eisen. Eén van de mannen nam bij het verlaten van de woning de laptop van aangever mee.
Het hof acht van belang dat het doel van de groep was om een geldbedrag van aangever op te eisen, waarop [medeverdachte 1] recht meende te hebben. Uit het dossier kan niet worden opgemaakt dat op enig moment onderling is gesproken over het meenemen van andere goederen van aangever in het geval er geen geld aanwezig zou zijn. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte zelf de laptop van aangever uit de woning heeft meegenomen of ervan op de hoogte was dat de laptop door een van de mededaders werd meegenomen. Het hof kan dan ook niet zonder meer meegaan in de conclusie van de rechtbank dat het duidelijk is dat de laptop is meegenomen als compensatie voor het geld dat de groep opeiste. Het enkele feit dat de laptop door één van de mannen is meegenomen, is naar oordeel van het hof onvoldoende om vast te stellen dat verdachte het oogmerk heeft gehad tot wederrechtelijke toe-eigening van de laptop. Gelet op het voorgaande zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrouwbaar zijn. Tijdens zijn verhoor bij de politie verklaart [medeverdachte 1] dat hij met een groep mannen geld wilde ophalen bij aangever. Hij verklaart dat daarbij onder andere een jongen aanwezig was waarmee hij op de nachtopvang ooit een kamer had gedeeld. In dit kader acht het hof van belang dat verdachte bij de rechtbank heeft verklaard op de nachtopvang een kamer te hebben gedeeld met [medeverdachte 1] . Ten aanzien van het niet zelf noemen van de naam van verdachte, acht het hof van belang dat [medeverdachte 1] eerst zelf een beschrijving gaf van verdachte. Deze verklaring is naar het oordeel van het hof authentiek. Het feit dat [medeverdachte 1] de naam van verdachte niet zelf noemt, maar deze bevestigt nadat de politie hem deelt, doet naar niet aan af.
Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard over de aanwezigheid van verdachte bij het ten laste gelegde. Hij geeft een signalement van verdachte en noemt zijn voornaam. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] geven bij hun politieverhoor een onafhankelijke beschrijving van verdachte en verklaren dat hij aanwezig was in de woning van aangever. Later, bij de rechter-commissaris, leggen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] nagenoeg dezelfde verklaring af. Dit maakt hun verklaringen consistent. Daarnaast komen de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet alleen in grote lijnen overeen met elkaar, maar ook met de aangifte van [benadeelde] .
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrouwbaar, zodat deze kunnen worden gebruikt voor het bewijs.

Bewijsmiddelen

De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 januari 2023, opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2023025317 d.d. 24 maart 2023, inhoudende de verklaring van [benadeelde] :
Ik woon in een flat aan [adres 2] te [plaats 1] . [medeverdachte 1](het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
kwam een week geleden bij me wonen. Hij kreeg een huissleutel en betaalde € 250,00 voor twee weken huur. Gisteren(het hof begrijpt: 27 januari 2023)
wilde [medeverdachte 1] niet meer bij me wonen en wilde hij een week huur terug. Ik gaf te kennen dat dit niet doorging omdat ik het geld al had besteed en er ontstond een woordenwisseling. Vanmorgen is hij weggegaan.
Vanmiddag(het hof begrijpt: 28 januari 2023)
zat ik op de bank en toen kwamen er ineens vier mannen binnen. Eén herkende ik als [medeverdachte 1] . Eén van de drie onbekende mannen stond ineens voor me en die zei: “Geld, geld”. Ik stond op en zei dat ze weg moesten wezen. Eén van de mannen deed vervolgens de voordeur dicht. Ik stond op dat moment met ze in de hal. Er ontstond toen direct een gevecht tussen hen en mij. Ik pakte de stevigste van de vier mannen bij zijn kleding. Hij pakte mij ook vast. Hij wilde mij op de grond werpen. Dit lukte niet en ik kreeg hem naar de grond. Toen kreeg ik een klap van één van de anderen. Daarna kreeg ik meer klappen en schoppen. Ik werd door één van de mannen in een wurggreep gepakt. Ik zag [medeverdachte 1] op dat moment in een stoel in de kamer zitten. Ik hoorde hem roepen dat ze me slaan en schoppen moesten. Toen ik op de bank belandde bleef de man achter me mij in de wurggreep houden. Ik gaf aan dat ik geen adem meer kon krijgen. Toen ik op de bank werd vastgehouden sloeg een andere man me in mijn gezicht. Hij zei me steeds: “Waar is het geld?” Daarbij gaf hij me meerdere klappen in het gezicht. Ik heb nu pijn aan mijn mond. Ik heb een scheur aan de binnenkant van mijn onderlip.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 januari 2023, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] :
O: Zoals gezegd word je verdacht van een diefstal met geweld, in vereniging gepleegd.
V: Wat kun je hier uit jezelf over verklaren?A: Ik wilde mijn geld terug. Ik had huur voor twee weken betaald, maar ik wilde na een week weg. We gingen met een groep naar binnen. Ik heb hem aangesproken dat ik mijn geld terug wilde.V: Waren jullie allemaal in de woning?A: Ja ja.V: Hoe is dit groepje ontstaan?A: We hebben een gesprek gehad, laten we er naartoe gaan om geld te halen. Ik had ze verteld wat er gebeurd was en zo zijn we daar heen gegaan.
V: Waar heeft het gevecht plaatsgevonden?A: In de woonkamer.V: Waar begon het?A: In het halletje.V: Wat gebeurt er tussen [naam](het hof begrijpt: [naam] )
en aangever?A: Ze hebben elkaar vast en belanden in de hal.V: Aangever en [naam] worstelen?A: Ja, anderen grijpen in en hij kreeg een stevige portie klappen.A: [naam] , [medeverdachte 2](het hof begrijpt: [medeverdachte 2] )
en degene waarmee ik heel lang op de kamer heb geslapen, die hebben geslagen. [naam] is aan het worstelen en die andere twee beginnen te slaan. [naam] slaat ook.
V: Hoe had [naam] hem vast?A: Een klem.V: Verwurging?A: Arm om de hals en hij trok blauw weg. Ik zei doe losser, laat hem ademen.V: Wie slaat hem dan op zijn bek?A: Volgens mij junkie [medeverdachte 2] .V: Jij zit op de stoel. [naam] heeft hem in de wurggreep, [medeverdachte 2] slaat hem. En wat zegjij dan ondertussen?A: Ik wil mijn geld terug en niet dat je mij met een koekenpan slaat. Daarom heb ik mensen meegenomen zodat jij mij niet weer slaat.
V: Dus [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] ?A: Ja. En dan hebben we [naam] en nog 2. Die ene slaapt altijd op kamer 12 en die ander kwam als bijzaak mee.V: Hoe zag die eruit?A: Half lang haar.V: [verdachte] , ken je die?A: Oh ja. Dat is diegene waarmee ik op de kamer sliep.V: We hadden ook al een achternaam: [verdachte] .A: Ja.A: [verdachte] heeft hem inderdaad een pof verkocht. Een hele beste. Hij ging de kamer door. Heel hard. Pang.
V: We laten je een foto zien. Wie is dit?A: Dat is die [medeverdachte 2] .V: Wat heeft hij gedaan?A: Hij was mee en hij heeft een wel een dikke poffert verkocht ja.
3. De door verdachte ter terechtzitting van de rechtbank van 22 november 2024 afgelegde verklaring, zakelijk weergegeven:
Ik heb een kamer gedeeld met [medeverdachte 1](het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 januari 2023, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Waar kwam je ze precies tegen?A: [straat 1] . Ze liepen richting [straat 2] die kant op. Ik zei ik loop wel even mee.V: Wie kwam je precies tegen?A: Die jongen, [verdachte] was er ook die zit bij mij op de nachtopvang en nog 2 of 3 jongens. Ik ken ze niet bij naam maar ik weet wel wie ze zijn. Ze zitten ook weleens op de nachtopvang.
V: Persoon 2.A: Ja, [verdachte] zit bij mij op de nachtopvang. Hij is wat autistisch. Die wil overal bij horen. Die liep ook mee. Hij wil overal wat bij horen. Het is een vrij jonge jongen, hij is een jaar of 25, 26 denk ik.V: Huidskleur?A: Blank.V: Hoe weet jij zijn voornaam?A: Omdat hij bij mij op de nachtopvang zit.V: Lengte?A: Even groot als ik.V: Postuur?A: Zelfde als ik een beetje. Gemiddeld.

Bewezenverklaring

Het hof acht op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
subsidiair
hij op 28 januari 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag dat aan [benadeelde] toebehoorde
  • naar de woning van [benadeelde] is gekomen en meermalen tegen [benadeelde] heeft geroepen: “Geld, geld!” en;
  • meermalen tegen het hoofd en andere delen van het lichaam van [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of heeft getrapt en/of geschopt, en;
  • [benadeelde] in een wurggreep heeft genomen, en [benadeelde] bij de keel/hals vast heeft gehouden en in de keel/hals heeft geknepen, waardoor het voor [benadeelde] nagenoeg niet mogelijk was adem te halen en terwijl [benadeelde] werd vastgehouden in een wurggreep;
  • meermalen in het gezicht, althans tegen het hoofd van [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en heeft geroepen: “Waar is het geld?”
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof spreekt verdachte vrij van die onderdelen van de tenlastelegging die hierboven niet bewezen zijn verklaard.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar omdat geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die maakt dat verdachte niet strafbaar is.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededaders, schuldig gemaakt aan poging tot afpersing, waarbij aangever onder andere is geslagen en in een wurggreep is gehouden om geld van hem af te dwingen. Niet alleen heeft verdachte hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever, ook heeft hij bij aangever angst aangejaagd. Het bewezenverklaarde heeft bovendien plaatsgevonden in de woning van aangever, de plaats waar hij zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het strafblad van verdachte van 24 oktober 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. De straffen die verdachte voor deze feiten opgelegd heeft gekregen, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden weer strafbare feiten te plegen. Het hof weegt dat in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft lange tijd structureel drugs gebruikt. Momenteel is verdachte gedetineerd. Door zijn detentie is zijn drugsgebruik gestopt. Verdachte is nu enkele maanden clean.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van twee in de andere strafzaak van verdachte uitgebrachte reclasseringsrapporten. In het reclasseringsrapport van 18 september 2025 geeft de reclassering aan dat de leefgebieden middelengebruik en verslaving, psychosociaal functioneren en sociaal netwerk naar voren komen als delictgerelateerde factoren. De reclassering ziet geen beschermende factoren bij de leefgebieden van verdachte. Ook de woonlocatie van verdachte wordt als risicofactor gezien, omdat drugsgebruik daar wordt gedoogd. De omstandigheid dat verdachte in detentie clean is geworden, biedt volgens de reclassering geen garantie dat hij niet terugvalt in middelengebruik als hij weer vrijkomt. Verdachte heeft in een gesprek met de reclassering op 15 september 2025 aangegeven dat hij geen klinische opname nodig heeft omdat het goed gaat met hem. Het is de reclassering echter opgevallen dat vele vragen over de verschillende leefgebieden terug komen op het onderwerp verslaving en dat verdachte het gebruik van middelen lijkt te verheerlijken. Dit baart de reclassering zorgen. Ook gaat de reclassering ervan uit dat verdachte feiten pleegt die liggen binnen de vermogenssfeer, om zo zijn drugsgebruik te kunnen bekostigen. Het hof merkt in dit kader op dat uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor onder andere vermogensdelicten, waarbij het uitoefenen van geweld ook een rol speelt.
In het reclasseringsrapport van 11 november 2025 uit de reclassering ook haar zorgen over het hoge recidiverisico van verdachte. De reclassering geeft aan dat de reeds geboden structuur vanuit te woonlocatie, curator, GGZ en VNN de recidive eerder niet hebben kunnen voorkomen. Volgens de reclassering is een klinische forensische behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te kunnen verminderen, maar de reclassering heeft twijfels over de intrinsieke motivatie van verdachte voor een klinische behandeling.
Verdachte staat momenteel ingeschreven bij forensische [zorginstelling ] te [plaats 2] . Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard gemotiveerd te zijn om naar die kliniek te gaan.
Gelet op de aard en ernst van het feit, alsmede de gebleken recidive van verdachte, is het hof van oordeel dat enkel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen passende afdoening is. Het hof ziet dat er voorzichtig positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte zijn, die vooral gelegen zijn in de omstandigheid dat verdachte momenteel clean is vanwege zijn detentie. Omdat het hof van oordeel is dat verdachte de gelegenheid moet worden geboden om deze voorzichtig positieve weg door te zetten, zal het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarbij een van de bijzondere voorwaarden zal zijn dat verdachte zich dient te laten behandelen in de forensische [zorginstelling ] . Op deze manier krijgt verdachte de kans aan zichzelf te werken. Ook is het hof van oordeel dat dit bijdraagt aan het voorkomen van recidive, zodat behandeling van verdachte ook in het belang is van de maatschappij.
Het hof heeft onderhavige strafzaak ter terechtzitting van 26 november 2025 gelijktijdig behandeld met de andere strafzaak van verdachte (parketnummer 21-003365-25), zonder de zaken te voegen. In die zaak legt het hof een gevangenisstraf op die gelijk is aan de duur die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft het hof overwogen dat het de bedoeling is van het hof dat verdachte eerst zijn openstaande gevangenisstraf(fen) uitzit voordat hij naar de kliniek in [plaats 2] gaat, zodat hij na afloop van de behandeling in de kliniek niet meer terug hoeft naar de gevangenis.
Alles afwegende acht het hof in de onderhavige zaak een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Het hof zal aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals deze in de eerder genoemde rapportage door de reclassering zijn geadviseerd, te weten:
  • een meldplicht bij reclassering;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling na afloop van de klinische behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan schuldhulpverlening;
  • meewerken aan middelencontrole.
Het hof is verder van oordeel dat gezien de hierboven genoemde zorgen die er zijn omtrent verdachte er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Het hof zal daarom ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.

Gevangenneming

Verdachte wordt bij dit arrest veroordeeld wegens het medeplegen van een poging tot afpersing, terwijl hij al eerder wegens soortgelijke delicten onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte lijkt deze strafbare feiten te plegen om zijn drugsverslaving te bekostigen. In gesprekken met verdachte komt – zo blijkt uit het reclasseringsrapport van 18 september 2025 – naar voren dat veel vragen over de verschillende leefgebieden van verdachte terug komen op het onderwerp verslaving en dat verdachte het gebruik van middelen lijkt te verheerlijken. Verdachte zit momenteel gedetineerd in een andere zaak en is in detentie clean geworden. Volgens de reclassering is een klinische behandeling noodzakelijk om verdachte op het goede pad te houden. Het hof acht het van groot belang dat verdachte de voorzichtig ingezette positieve lijn blijft doorzetten, maar ziet ook dat de bereikte resultaten zonder behandeling zeer fragiel zijn. Het hof houdt er dan ook ernstig rekening mee dat verdachte, indien hij zonder behandeling en begeleiding op vrije voeten komt, wederom een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of waardoor de veiligheid van de staat of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan.
Op 11 november 2025 heeft de forensische [zorginstelling ] aangegeven dat er, gelet op de huidige wachtlijst, binnen drie maanden een opname gerealiseerd kan worden. Nu er ernstige bezwaren zijn en er, vanwege de verslaving van verdachte, risico is op recidive, is het hof van oordeel dat verdachte niet zonder behandeling op vrije voeten kan komen. Verdachte kan echter pas over een aantal maanden bij de forensische [zorginstelling ] behandeld worden. Gelet op het voorgaande zal het hof de gevangenneming van verdachte bevelen met ingang van heden. Het hof bepaalt hierbij dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.
Het hof heeft hierbij gelet op het bepaalde in de artikelen 66, 66a, 67, 67a en 75 van het Wetboek van Strafvordering.

Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.150,00 ingediend, bestaande uit € 150,00 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit, zo blijkt uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding, de kosten van de gestolen laptop. Nu verdachte wordt vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, en dus van de diefstal van de laptop, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van zijn vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van deze ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan evenwel ook sprake zijn als geen sprake is van naar objectieve maatstaven vastgesteld geestelijk letsel. Het is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in voornoemd wetsartikel. Dat moet dan met concrete gegevens zijn onderbouwd. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [1]
Het hof stelt vast dat uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding blijkt dat de benadeelde partij letsel en pijn aan zijn hoofd en kaak heeft overgehouden aan het bewezenverklaarde. Hierdoor had hij moeite met eten. Ook had de benadeelde partij een stekende pijn aan zijn ribben, waardoor hij moeite had met lopen.
Verder constateert het hof dat de benadeelde partij eveneens is aangetast in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. Uit het schadeonderbouwingsformulier blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte angstklachten heeft ervaren. Hij had moeite met slapen en had nachtmerries en herbelevingen.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid schatten op een bedrag van € 2.000,00, waarbij is gelet op de ernst en de gevolgen van het bewezenverklaarde.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, legt het hof de schadevergoedingsmaatregel op.

Wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich uiterlijk binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij SVG Reclassering Limburg [adres 3] te [plaats 2] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich aansluitend op zijn detentie laat opnemen in [zorginstelling ] , of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt maximaal 12 maanden of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte wordt verplicht, indien de reclassering dat nodig acht, om zich, aansluitend op de klinische forensische opname, te laten behandelen bij een polikliniek ambulante forensische verslavingszorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte, indien de reclassering dit nodig acht, aansluitend op de klinische opname verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte, indien noodzakelijk, meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte meewerkt aan controle op het gebruik van alcohol en/of drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 28 januari 2023.
Beveelt de gevangenneming van verdachte.
Dit arrest is gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in aanwezigheid van de griffier mr. G. Krist
en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 10 december 2025.

Voetnoten

1.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.