ECLI:NL:GHARL:2025:8126

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2025
Publicatiedatum
16 december 2025
Zaaknummer
21-003450-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met betrekking tot poging tot doodslag en mishandeling met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 2002, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag, mishandeling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof bevestigde de veroordeling voor poging tot doodslag door te schieten met een vuurwapen, maar vernietigde het vonnis voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De rechtbank had de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, maar het hof kwam tot de conclusie dat de benadeelde partij recht had op een schadevergoeding voor immateriële schade. Het hof kende een bedrag van € 3.000,00 toe, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 12 maart 2024. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had geoordeeld. De zaak werd behandeld op de zitting van 2 december 2025, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hun standpunten naar voren brachten. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar dat er wel recht was op immateriële schadevergoeding. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank voor het overige.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003450-24
Uitspraakdatum: 16 december 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 augustus 2024 met parketnummer 18-086874-24 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-252353-20, 18-226897-23, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ,
op dit moment verblijvende in P.I. [locatie]

Hoger beroep

Verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 december 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting van de rechtbank.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer en hetgeen door de benadeelde partij en de advocaat van de benadeelde partij,
mr. J. Verschoor, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 13 augustus 2024, waartegen het hoger beroep is gericht,
  • de verdachte veroordeeld voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard, met verwijzing naar de burgerlijke rechter;
  • de onttrekking van het verkeer verklaard van de in beslag genomen goederen, te weten een revolver en patronen;
  • de vordering na voorwaardelijk veroordeling met nummer 18-226897-23 toegewezen, in de vorm van het gelasten van de tenuitvoerlegging van een bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie [plaats] , van 26 februari 2024 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie weken;
  • de vordering na voorwaardelijk veroordeling met nummer 18-252353-20 afgewezen.
De behandeling van de zaak in hoger beroep, waarbij door de verdediging in essentie dezelfde verweren zijn gevoerd als bij de rechtbank, heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de rechtbank. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- ( meerdere malen) met een vuurwapen een schot heeft gelost op en/of in de richting van en/of op korte afstand van die [benadeelde] en/of
- ( meerdere malen) de trekker van een vuurwapen heeft overgehaald in de richting van en/of op korte afstand van die [benadeelde] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen - (meerdere malen) met een vuurwapen een schot heeft gelost op en/of in de richting van en/of op korte afstand van die [benadeelde] en/of
- ( meerdere malen) de trekker van een vuurwapen heeft overgehaald in de richting van en/of op korte afstand van die [benadeelde] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal:
- te slaan tegen het hoofd en/of het lichaam van die [benadeelde] en/of
- te trappen tegen het lichaam van die [benadeelde] ;
3.
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwde gasrevolver, van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22 Long Rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 12 maart 2024 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 3 stuks randvuur kogelpatronen van het kaliber .22 Long Rifle voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd in die zin dat aan feit 1 primair en feit 1 subsidiair aan de zinsnede van het eerste gedachtestreepje "(meerdere malen)" is toegevoegd. De omstandigheid dat in hoger beroep de tenlastelegging is gewijzigd staat naar het oordeel van het hof niet aan bevestiging van het vonnis in de weg, omdat het hof tot dezelfde bewezenverklaring komt als de rechtbank.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de beslissingen van de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, kort gezegd niet-ontvankelijk verklaring van de vordering en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ook worden bevestigd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij conform het oordeel van de rechtbank, voor wat betreft het materiële deel in verband met onvoldoende onderbouwing niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering voor wat betreft het immateriële deel moet worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat geestelijk letsel bij de benadeelde partij niet kan worden vastgesteld waardoor een aantasting van de persoon op andere wijze niet kan worden aangenomen. De raadsman doet – indien het hof komt tot een toewijzing van de vordering – een beroep op eigen schuld van de benadeelde partij in de zin van artikel 6:101 BW, wat zou moeten leiden tot een vermindering van de schadevergoedingsplicht.
Oordeel van het hof
Het hof komt ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het hof overweegt als volgt. De benadeelde partij heeft op 26 juni 2024 een vordering tot schadevergoeding van
€ 4.505,00 ingediend. Op 3 april 2024 heeft de benadeelde partij een eerdere en hogere vordering ingediend. De rechtbank is uitgegaan van de vordering die is ingediend op 26 juni 2024. Die vordering is ter zitting van de rechtbank besproken. De benadeelde partij en zijn toenmalige gemachtigde waren daarbij aanwezig en hun is de gelegenheid geboden de vordering toe te lichten. Uit het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank volgt dat de gemachtigde de tweede vordering toelichtte. De benadeelde partij is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft in hoger beroep een schadevergoeding van een bedrag van € 9.000,00 gevorderd. Daarbij is aangegeven dat dat mogelijk is, omdat het bedrag van de gehandhaafde vordering hoger is. Het hof gaat daarin niet mee, omdat de eerdere hogere vordering is ingehaald door de tweede. Voeging in hoger beroep kan daarom een bedrag van € 4.505,00 niet te boven gaan. Het hof moet daarom een beslissing nemen over de bij de rechtbank gevorderde schadevergoeding. Het hof zal daarbij net als de rechtbank uitgaan van de laatste vordering die is ingediend, op 26 juni 2024, van € 4.505,00 bestaande uit € 5,00 materiële schade en € 4.500,00 immateriële schade.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade
Net als de rechtbank zal het hof ten aanzien van de gevorderde materiële schade, te weten de schade aan de screenprotector van de telefoon van de benadeelde partij, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Uit het dossier volgt niet dat de telefoon van de benadeelde partij op de grond is gevallen en daardoor schade heeft opgelopen. Het hof kan daarom niet vaststellen dat sprake van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezenverklaarde onrechtmatig handelen van verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de benadeelde partij een vergoeding kan worden toegekend voor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Op basis van het dossier is voor het hof voldoende komen vast te staan dat het onder 1 primair bewezenverklaarde onrechtmatig handelen van de verdachte voor het slachtoffer zodanig beangstigend is geweest dat hij als gevolg daarvan rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is van korte afstand beschoten met een vuurwapen. Als gevolg hiervan voelt de benadeelde partij zich niet meer veilig, hij ervaart veel stress en slaapt slecht. Het hof heeft bij zijn afweging rekening gehouden met de eigen rol van de benadeelde partij bij de bewezenverklaarde feiten. Hoewel uit het dossier volgt dat de benadeelde partij heeft ingestemd met een fysieke confrontatie en zich wat dat betreft niet onbetuigd heeft gelaten, kan daaruit niet worden afgeleid dat hij rekening had kunnen of moeten houden met de mogelijkheid dat daarbij een vuurwapen zou worden getrokken en gebruikt. Er is derhalve naar het oordeel van het hof geen sprake van een mate van eigen schuld van de benadeelde partij die moet leiden tot vermindering van de te vergoeden schade.
Naar het oordeel van het hof brengen de aard en de ernst van de normschending door de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij mee dat sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. Dit betekent dat immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof zal de omvang van de immateriële schade naar billijkheid schatten op een bedrag van
€ 3.000,00. Het hof heeft daarbij ook betrokken wat rechters in min of meer vergelijkbare zaken aan schadevergoeding vaststellen. Voormeld bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2024. Het hof wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het meerdere af.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Wetsartikelen

De straf en/of maatregel is gebaseerd op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden op het moment van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het meerdere
af.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 maart 2024.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door mr. F.E.J. Goffin, mr. M.B. de Wit en mr. E.W. van Weringh, in aanwezigheid van de griffier mr. E.M.M. Hendriks Vettehen en is uitgesproken op de openbare zitting van het hof van 16 december 2025.