ECLI:NL:GHARL:2025:833

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
200.321.293/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na tussenarrest over bewijs van lastgeving in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep, na een tussenarrest van 5 december 2023. De zaak betreft een geschil tussen IPCS GmbH, gevestigd in Würselen (Duitsland), en Axus Nederland N.V. (voorheen Leaseplan Nederland N.V.), gevestigd in Almere. IPCS had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar vorderingen waren afgewezen. Het hof oordeelde dat IPCS niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat er sprake was van een lastgevingsovereenkomst met Europrofex, die de auto’s voor IPCS zou hebben ingekocht. Het hof heeft getuigenverhoren gehouden, maar de verklaringen van de getuigen, die zowel bestuurder van IPCS als Europrofex waren, werden als onvoldoende overtuigend beschouwd. Het hof concludeerde dat de samenwerking tussen IPCS en Europrofex niet op lastgeving was gebaseerd, en dat de vorderingen van IPCS in hoger beroep niet toewijsbaar waren. IPCS werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, die ook uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.293/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 527197
arrest van 11 februari 2025
in de zaak van
IPCS GmbH,
die is gevestigd in Würselen (Duitsland),
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna:
IPCS,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
Axus Nederland N.V. (voorheen tot 30 juli 2024: Leaseplan Nederland N.V.),
die is gevestigd in Almere,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
LeasePlan,
advocaat: thans mr. L. van der Werf te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 5 december 2023, waarin IPCS is toegelaten bewijs te leveren, hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. IPCS heeft daarna een memorie na bewijslevering genomen en LeasePlan een antwoordmemorie na enquête. Partijen hebben daarna het hof verzocht arrest te wijzen.

2.De verdere beoordeling

2.1
Het hof verwijst naar en neemt over wat in het tussenarrest van 5 december 2023 is overwogen en beslist. Het hof heeft in dat arrest IPCS toegelaten te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat Europrofex de drie auto’s bij LeasePlan ter uitvoering van een lastgevingsovereenkomst met IPCS heeft (in)gekocht. Het ging daarbij om een Mercedes-Benz, een Audi Q5 en een Citroën C4 Grand Picasso.
2.2
IPCS heeft twee getuigen laten horen, te weten de heer [getuige1] en [getuige2] . LeasePlan heeft geen getuigen voorgebracht.
2.3
De getuigen zijn beiden (overigens anders dan door [getuige1] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is verklaard) zowel bestuurder van IPCS als van Europrofex, en dat waren zij ook al ten tijde van de volgens IPCS in 2017 met Europrofex gesloten lastgevingsovereenkomst. Het bestuurderschap van IPCS brengt mee dat aan de door [getuige1] en [getuige2] afgelegde verklaringen op grond van artikel 164 lid 2 Rv beperkte bewijskracht toekomt, omdat zij worden beschouwd als partijgetuigen in de zin van dat wetsartikel. Op IPCS rust de bewijslast en daarmee het bewijsrisico voor de feiten. Hun verklaringen als partijgetuige omtrent door IPCS te bewijzen feiten kunnen geen bewijs in het voordeel van IPCS opleveren, tenzij de verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken. Het feit dat [getuige1] en [getuige2] daarnaast als bestuurder betrokken zijn bij Europrofex, die zich aanvankelijk vergeefs als gerechtigde tot de koopsom bij LeasePlan had gemeld en volgens IPCS als wederpartij bij de gestelde lastgevingsovereenkomst heeft te gelden, leidt ook tot enige behoedzaamheid bij de waardering van de bewijskracht van hun verklaringen.
2.4
Uit de getuigenverklaringen van zowel [getuige1] als [getuige2] volgt dat de tekst van de lastgevingsovereenkomst niet door hen is opgesteld en dat zij daarbij niet of nauwelijks betrokken zijn geweest. Die zou zijn opgesteld door hun accountant, althans de accountant van Europrofex (volgens [getuige2] ). Volgens [getuige2] dateerde de samenwerking tussen IPCS en Europrofex in deze vorm – inkoop van auto’s door Europrofex voor IPCS – als vanaf 2015, maar hij weet niet waarom dat in 2017 op papier is gezet. [getuige1] verklaart dat de reden daarvoor een opmerking van een controleur van de belastingdienst was dat het beter was om de afspraken tussen IPCS en Europrofex op papier te zetten. Volgens [getuige1] was de overeenkomst niet meer dan een formaliteit, omdat duidelijk was hoe de handelwijze was. Hij vermoedt dat de boekhouder die het contract heeft opgesteld de daarin voorkomende vergoedingsregeling – 2 % van de maandelijks omzet – van het internet heeft gehaald, maar er is door IPCS en Europrofex niet conform die regeling gehandeld. Dat laatste wordt door [getuige2] bevestigd: de vergoeding zat verwerkt in de prijs waarmee Europrofex de auto’s doorberekent aan IPCS. [getuige1] heeft over het contract nog verklaard dat hij de daarin voorkomende woorden ‘lasgever’ en ‘lasthebber’ helemaal niet kent. Dat in het contract het woord ‘verkoop’ in plaats van ‘inkoop’ is gebruikt zou een schrijffout zijn, die niet eerder is opgevallen.
2.5
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [getuige1] en [getuige2] onvoldoende overtuigend zijn om, gelet op het andere voorhanden zijnde bewijsmateriaal, tot het oordeel te komen dat IPCS in het bewijs is geslaagd. De twijfel die LeasePlan over het bestaan van de lastgevingsovereenkomst heeft gezaaid is daarmee niet weggenomen. De inhoud van de samenwerking die volgens [getuige1] en [getuige2] al sinds 2015 bestond is niet duidelijk geworden, te meer nu zij verklaren dat zij in de praktijk anders hebben gehandeld (bijvoorbeeld wat betreft de vergoeding) dan in het contract van 2017 – dat de vastlegging van die afspraken zou behelzen – is bepaald. Dat contract vormt aldus onvoldoende bewijs voor die eerdere afspraken (ook niet als ervan moet worden uitgegaan dat dat contract een schrijffout bevatte in de considerans met het gebruik van het woord ‘verkoop’) en dat die eerdere afspraken een lastgevingsovereenkomst waren. Er is verder sprake van verkoopfacturen van Europrofex aan IPCS, die gezien de opmaak en bewoordingen wijzen op verkoop van auto’s van Europrofex aan IPCS en niet op inkoop door Europrofex voor IPCS. Bovendien is in die facturen niet zichtbaar dat aan IPCS een vergoeding wegens lastgeving in rekening wordt gebracht en hoe hoog die vergoeding dan is. Dat sprake is van samenwerking tussen Europrofex en IPCS in de handel van auto’s is op zich aannemelijk (dat had het hof in 5.5 van het tussenarrest al overwogen), maar niet dat die samenwerking is gebaseerd op lastgeving, of zo moet worden gekwalificeerd. Daar komt bij dat volgens [getuige1] Europrofex de partij was die in verband met export van auto’s de BPM terugvroeg, wat er op lijkt te wijzen dat de auto’s tot de bedrijfsvoorraad van Europrofex behoorden en dat de verkoopfacturen van Europrofex aan IPCS als bewijs voor export dienden om daarmee Europrofex (en niet IPCS ) in staat te stellen BPM terug te krijgen.
2.6
Nu IPCS niet geslaagd is het bewijs te leveren waartoe zij in de gelegenheid is gesteld en andere grondslagen van haar vorderingen in het tussenarrest al als ontoereikend voor toewijzing zijn geoordeeld, treffen de grieven tegen het vonnis van de rechtbank geen doel en zijn de vorderingen in hoger beroep niet toewijsbaar.
De conclusie
2.7
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat IPCS in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof IPCS tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak
..
2.8
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).
2.9
Het hof zal afwijzen wat verder is gevorderd.

3.De beslissing

Het hof:
3.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden- Nederland, locatie Lelystad van 27 juli 2022 (hersteld op 31 augustus 2022);
3.2
veroordeelt IPCS tot betaling van de volgende proceskosten van LeasePlan in hoger beroep:
€ 5.689,- aan griffierecht,
€ 10.716,- aan salaris van de advocaat van LeasePlan (3 procespunten x appeltarief V);
3.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. D.H. de Witte en mr. M. Aksu, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 februari 2025.