4.7.Het Hof van Justitie EU heeft – voor zover hier van belang – als volgt overwogen over het voorhanden hebben van accijnsgoederen:
“24. Het begrip persoon die goederen ‘voorhanden heeft’ ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek in zijn bezit heeft. In dit verband is het niet relevant of de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft.
25. Voorts wijst niets in de bewoordingen van artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 erop dat de vaststelling dat iemand tot voldoening van de accijns gehouden is omdat hij de persoon is ‘die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft’, afhangt van de voorwaarde dat de betrokkene weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat op grond van die bepaling de accijns verschuldigd is.
26. Deze letterlijke uitlegging vindt steun in de opzet van richtlijn 2008/118.
27. Volgens artikel 7, lid 1 en lid 2, onder b), van deze richtlijn wordt de accijns namelijk verschuldigd op het tijdstip en in de lidstaat van de ‘uitslag tot verbruik’. Het begrip ‘uitslag tot verbruik’ wordt gedefinieerd als het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling, zonder dat accijns is geheven. In een dergelijk geval is de tot voldoening van de accijns gehouden persoon volgens artikel 8, lid 1, onder b), van die richtlijn ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is’.
28. Net zoals artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118 bevat artikel 8, lid 1, onder b), van deze richtlijn geen uitdrukkelijke definitie van het begrip ‘voorhanden hebben’ en vereist het niet dat de betrokken persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot de goederen die hij voorhanden heeft, noch dat hij weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat op grond van die bepaling de accijns verschuldigd is.
31
Bovendien zou een uitlegging waarbij enkel een persoon die weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat de accijns verschuldigd is, een tot voldoening van de accijns gehouden persoon is omdat hij de persoon is ‘die de voor levering bestemde goederen voorhanden heeft’ in de zin van artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118, niet stroken met de doelstellingen van richtlijn 2008/118, waaronder de bestrijding van fraude, belastingontwijking en eventueel misbruik (zie in die zin arrest van 29 juni 2017, Commissie/Portugal, C-126/15, EU:C:2017:504, punt 59).
Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 33, lid 3, van richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die voor rekening van een ander accijnsgoederen vervoert naar een andere lidstaat en die fysiek in het bezit is van deze goederen op het tijdstip waarop de accijns daarover verschuldigd wordt, op grond van die bepaling gehouden is tot voldoening van deze accijns, ook al kan hij geen enkel recht of belang doen gelden met betrekking tot die goederen en weet hij niet dat het gaat om accijnsgoederen of – indien hij daar wel van op de hoogte is – weet hij niet dat de accijns over die goederen verschuldigd geworden is.”